The Noble Qur'an Encyclopedia
Towards providing reliable exegeses and translations of the meanings of the Noble Qur'an in the world languagesThe Prophets [Al-Anbiya] - Dutch translation
Surah The Prophets [Al-Anbiya] Ayah 112 Location Maccah Number 21
1. De afrekening is voor de mensheid dichtbij gekomen terwijl zij zich achteloos afkeerde.
2. Komt er niet tot hen een vermaning van hun Heer als een recente overlevering, maar zij luisteren ernaar terwijl zij spelen.
3. Achteloos zijn hun harten (leeg aan kennis en aanbidding), degenen die zonden begaan verbergen hun privé-beraadslagingen (zeggende): “Is die (Mohammed vrede zij met hem) meer dan een mens zoals jullie? Zullen jullie je aan toverij onderwerpen terwijl jullie het zien?”
4. Hij (Mohammed) zei: “Mijn Heer kent (ieder gesproken) woord in de hemelen en de aarde. En Hij is Alhorend, de Alwetende.
5. Nee, zij zeggen: “Dit zijn vermengde valse dromen! Nee hij heeft het verzonnen! Nee, hij is een dichter! Laat hem dan een teken geven zoals aan degenen voor hen was gestuurd!”
6. Niet één van de steden van degenen die Wij vernietigd hebben, geloofden vóór hen, zullen zij dan geloven?
7. En Wij hebben vóór jou geen mensen gestuurd anders dan dat Wij wij aan ze geopenbaard hebben; vraag dus de mensen die kennis hebben als jullie het niet weten.
8. En Wij hebben hen niet geschapen met lichamen die niet aten noch waren zij onsterfelijk.
9. Toen hebben Wij voor hen de belofte vervuld en Wij hebben hen gered en degenen die Wij wilden, maar Wij hebben de buitensporigen vernietigd.
10. Voorwaar, Wij hebben aan jullie een Boek neergezonden waarin er een eer voor jullie is. Zullen jullie het dan niet begrijpen?
11. Hoeveel steden, die zondaren bevatten, hebben Wij vernietigd en hebben na hen een ander volk laten herrijzen!
12. En dan als zij Onze bestraffing zagen (komen), zie, zij (probeerden) daarvan te vluchten.
13. Vlucht niet, maar keer terug tot datgene waarin jullie een luxe leven leiden en naar jullie huizen zodat jullie ondervraagd kunnen worden.
14. Zij riepen: “Wee voor ons! Zeker! Wij zijn onrechtvaardigen geweest!”
15. En die roep van hen neemt niet af tot Wij hen tot een veld maakten dat geraapt is, uitgestorven.
16. Wij hebben niet de hemelen en de aarde en alles wat daar tussen is geschapen voor alleen maar het spel.
17. Als Wij de bedoeling gehad hadden om een tijdverdrijf te nemen. Dan hadden Wij het beslist van Onszelf kunnen nemen, als Wij dat zouden doen.
18. Nee, Wij schieten de waarheid tegen de leugen, dus het vernietigt het en zie het (de leugen) is verdwenen. En wee voor jullie die dat aan (Ons) toeschrijft.
19. Aan Hem behoort alles wat in de hemelen en de aarde is. En degenen die in Zijn nabijheid zijn zijn niet hoogmoedig Hem te aanbidden noch zijn zij vermoeid.
20. Zij verheerlijken dag en nacht Zijn lofprijzing en nooit zullen zij stoppen.
21. Of hebben zij goden van de aarde genomen die de doden laten herrijzen?
22. Als er daarin goden naast Allah zouden zijn geweest, dan waarlijk, beiden zouden vernietigd zijn. Verheerlijkt is Allah, de Heer van de Troon, boven alles wat zij aan Hem toewijzen!
23. Hij kan niet ondervraagd worden over wat Hij doet, terwijl zij ondervraagd zullen worden.
24. Of hebben zij voor aanbidding goden naast Hem genomen? Zeg: “Geef je bewijs.” Dit is de Overdenking voor degenen bij mij en de Overdenking voor degene voor mij. Maar de meesten van hen kennen de waarheid niet, dus zijn ze afkerig.
25. En Wij hebben geen enkele boodschapper voor jou gezonden zonder aan hem te opbaren: “Er is er geen die het recht heeft om aanbeden te worden behalve Mij, aanbid Mij dus.”
26. En zei zeiden: “De meest Barmhartige heeft een zoon gekregen.” Verheerlijkt zij Hij! Zij zijn niets anders dan geëerde dienaren.
27. Zij spreken niet tot Hij heeft gesproken, en zij handelen op Zijn bevel.
28. Hij weet wat vóór hen is en wat achter hen is en zij kunnen niet bemiddelen voor Hem behalve met degene waar Hij tevreden mee is. En zij staan met vol ontzag en vrees voor Hem.
29. En als één van hen zou zeggen: “Waarlijk, ik ben een god naast Hem,” zo iemand zouden Wij met de hel vergoeden. Zo vergoeden wij de onrechtvaardigen.
30. Zien degenen die ongelovigen zijn niet dat de hemelen en de aarde als één stuk waren samengevoegd, en dat Wij het vervolgens scheiden? En Wij hebben uit het water elk levend ding geschapen. Zullen zij dan niet geloven?
31. En Wij hebben op de aarde stevige bergen geplaatst, anders zou het met hen schudden en Wij hebben daarin brede wegen geplaatst om doorgang te kunnen vinden, dat zij geleid moge zijn.
32. En Wij hebben de hemel tot een dak gemaakt, veilig en goed behoed. Maar toch keren zij zich van haar tekenen af.
33. En Hij is het Die de dag en de nacht heeft geschapen, en de zon en de maan ieder zwevend in haar baan.
34. En Wij hebben geen enkel menselijk leven onsterfelijkheid vóór jou gegeven, als jij zult streven, zullen zij dan eeuwig leven?
35. Wij zullen jullie testen (op jullie geduld en dankbaarheid) met zowel kwade als goede beproevingen (macht en onmacht, armoede en rijkdom, ziekte en gezondheid). En tot Ons zullen jullie terugkeren (voor de beloning).
36. En als degenen die ongelovig zijn jou zien, dan bemoeien zij zich niet met jou behalve om je te bespotten (zeggende): “Is dat degene die (slecht) over jullie goden spreekt?” Terwijl zij ongelovig zijn in het benoemen van de meest Barmhartige.
37. De mens is van nature haastig geschapen. Ik zal jullie Mijn tekenen laten zien. Vraag Mij dus niet om (hen) te bespoedigen.
38. En zij zeggen: “Wanneer zal deze belofte (vervuld) worden, als jullie waarachtig zijn.”
39. Als de ongelovigen alleen maar (de tijd) wisten wanneer zij niet in staat zullen zijn zich tegen het vuur op hun gezichten te beschermen, noch van hun ruggen; en zij zullen niet geholpen worden.
40. Nee, het zal plotseling over hen komen en zal hen perplex overweldigen en zij hebben geen macht om het te ontwijken, noch zullen zij uitstel krijgen.
41. Voorwaar, de boodschappers vóór jou werden bespot, maar de bespotters werden omringd door datgene wat zij bespotten.
42. Zeg: “Wie kan jullie in de nacht en overdag beschermen en behoeden tegen de (bestraffing van de) meest Barmhartige?” Nee, maar zij keren zich af van de Overdenking van hun Heer.
43. Of hebben zij goden die hen tegen Ons kunnen beschermen? Zij hebben geen macht om zichzelf te helpen, noch kunnen zij tegen Ons beschermd worden.
44. Nee, Wij laten hen en hun voorvaderen genieten in deze wereld, totdat de periode van weelde voor hen lang duurde. Zien zij dan niet dat Wij beetje bij beetje het land verminderden van haar buitenste grenzen? Zijn zij dan de overwinnaars?
قُلۡ إِنَّمَآ أُنذِرُكُم بِٱلۡوَحۡيِۚ وَلَا يَسۡمَعُ ٱلصُّمُّ ٱلدُّعَآءَ إِذَا مَا يُنذَرُونَ [٤٥]
45. Zeg: “Ik waarschuw jullie slechts door de openbaring." Maar de doven zullen de oproep niet horen (zelfs) als zij gewaarschuwd.
46. En als een deel van de bestraffing van jullie Heer hen treft, zullen zij zeker roepen: “Wee voor ons! Voorwaar wij zijn onrechtvaardigen geweest.”
47. Op de Dag der Opstanding zullen Wij weegschalen van rechtvaardigheid opstellen, niemand zal dan in wat dan ook onrechtvaardig behandeld worden. En als er het gewicht van een mosterdzaadje is zullen Wij het brengen. En Wij volstaan als Berekenaars.
48. En voorwaar, Wij hebben aan Moesa en Haaroen het onderscheid gegeven en een schijnend licht en een Overdenking voor de godvrezenden.
49. Degenen die hun Heer vrezen zonder Hem te zien, terwijl zij angst hebben voor het Uur.
50. En dit is een gezegende Overdenking die Wij naar beneden hebben gezonden, hebben jullie dan (de moed) om het te ontkennen?”
51. En voorwaar, Wij gaven Ibraahiem eerder zijn leiding en Wij waren alwetend over hem.
52. Toen hij tot zijn vader en zijn volk zei: “Wat zijn dit voor beelden waar jullie zo toegewijd aan zijn?”
53. Zij zeiden: “Wij vonden dat onze vaderen hen aanbaden.”
54. Hij zei: “Voorwaar jullie en jullie vaderen verkeerden in duidelijke dwaling."
55. Zij zeiden: “Heb jij ons de waarheid gebracht, of behoor je tot diegenen die maar een beetje spelen?”
56. Hij zei: “Nee, jullie Heer is de Heer van de hemelen en de aarde, Die hen geschapen heeft en waarvan ik één van de getuigen ben.
57. En bij Allah, ik zal een plan maken om jullie beelden nadat jullie weg zijn gegaan en jullie ruggen toegekeerd hebben (te vernietigen).”
58. Dus brak hij hen in stukken behalve de grootste van hen, zodat ze zich daartoe moge keren.
59. Zij zeiden: “Wie heeft dit onze goden aangedaan? Hij moet beslist één van de zondaren zijn.”
60. Zij zeiden: “Wij hoorden een jonge man, die Ibraahiem wordt genoemd over hen praten.”
61. Zij zeiden: “Breng hem dan voor de ogen van de mensen, zodat zij moge getuigen.”
62. Zij zeiden: “Ben jij degene die dit onze goden heeft aangedaan, o Ibraahiem?”
63. (Ibraahiem) zei: “Nee, deze, de grootste van hen heeft het gedaan. Vraag het hen als zij kunnen spreken!”
64. Dus kwamen zij tot zichzelf en zeiden: “Waarlijk, jij bent de onrechtvaardige.”
65. En dan kwamen zij tot inkeer en spraken: “Voorwaar jij weet goed dat deze (beelden) niet spreken!”
66. (Ibraahiem) zei: “Aanbidden jullie dan naast Allah zaken waar jullie geen baat bij hebben en die jullie je niet kan schaden?
67. "Oeff" (uitdrukking dat duidt op ergernis) naar jullie en dat wat jullie naast Allah aanbidden! Hebben jullie dan geen verstand?”
68. Zij zeiden: “Verbrand hem en help jullie goden als jullie dat doen.”
69. Wij zeiden (tegen de gigantische brandstapel): “O (allesverterend) vuur! Wees koel en (tegelijkertijd ook) veilig voor Ibraahiem!”
70. En zij wilden hem kwetsen maar Wij maakten hen tot de ergste verliezers.
71. En Wij redden (en brachten) hem en Loet tot het land dat Wij voor de wereldwezens gezegend hadden.
72. En Wij schonken hem Isaac en Yacoeb. Ieder maakten Wij rechtgeleid.
73. En Wij maakten hen tot leiders, leidend door Ons bevel en Wij openbaarden aan hen om goede daden te doen, en de gebeden perfect te verrichten en de Zakat te geven en (alleen) van Ons waren zij aanbidders.
74. En Loet, gaven Wij wijsheid, profeetschap en kennis en Wij redden hem van de stad welke kwade, slechte en vieze daden verrichten. Waarlijk, zij waren een volk dat aan het kwaad was gegeven, en zij waren verdorven.
75. En Wij schonken hem Onze genade, waarlijk, hij was één van de rechtgeleiden.
76. En (gedenk) Noeh toen hij ons voorheen aanriep. Wij verhoorden zijn aanroeping en redden hem en zijn familie van een grote ramp.
77. Wij hielpen hem tegen een volk dat Onze tekenen ontkende. Waarlijk, zij waren een volk dat aan het kwaad was gegeven. Dus verdronken Wij hen allen.
78. En (gedenk) Dawoed en Soeleiman, toen zij uitspraak deden over het geval van het veld waarin schapen van bepaalde mensen ’s nachts graasden en Wij waren getuige van hun uitspraak.
79. En Wij zorgden ervoor dat Soeleiman (de zaak) begreep en aan elk van hen gaven Wij wijsheid en Kennis. En Wij onderwierpen de bergen en de vogels om samen met Dawoed Onze lofprijzing te verheerlijken. En Wij waren het die alles verichtten.
80. En Wij onderwezen hem hoe metalen maliënkolders te maken, om jullie te beschermen in de gevechten. Zijn jullie dan niet dankbaar?
81. En aan Soeleiman (onderwierpen Wij) de wind, stormend, waaiend door zijn bevel over land dat Wij gezegend hebben. En van alles zijn Wij Alwetend.
82. En van de duivels doken sommigen voor hem en deden daarnaast ander werk; en Wij waren het Die hen behoed hebben.
83. En (gedenk) Ayyoeb, die zijn Heer aanriep: “Waarlijk, de ellende heeft mij gegrepen, maar U bent de meest Genadevolle.”
84. Daarop verhoorden Wij zijn aanroeping en verlosten Wij hem uit zijn lijden. (Bovendien) voorzagen Wij hem (opnieuw) van familieleden (en vanwege zijn onuitputtelijk geduld bereidden Wij zijn gezin uit) met nog betere leden (dan voorheen) – als een (exclusieve) genade van Ons (aan Ayyoeb, waardoor dit) een (onvergetelijke) overdenking (werd) voor allen die Ons aanbidden (en ook beproevingen moeten doorstaan).
85. En (gedenk) Ismael en Idris en Dhoel-Kifl, allen behoorden tot degenen die geduldig waren.
86. En Wij hebben hen Onze genade gegeven. Waarlijk, zij behoorden tot de rechtgeleiden.
87. En (gedenk) Dhan-Noen (Jonas), toen hij buiten zichzelf van woede was en dacht dat Wij het hem niet zouden zwaar maken! Maar hij riep door de duisternis (en in de maag van de walvis riep Yoenoes zijn Heer aan): “Niets of niemand heeft het recht op mijn aanbidding dan U. Perfect en verheerlijkt ben U. Want waarlijk, ik behoorde tot de zondaren.”
88. Daarop verhoorden Wij zijn (voortdurende) aanroeping en verlosten Wij hem uit zijn ellendige en benarde situatie. En zo verlossen wij de gelovigen (van hun beproevingen).
89. En (gedenk) Zakariyyaa toen hij tot zijn Heer riep: “O Mijn Heer! Laat mij niet eenzaam achter hoewel U de beste van de Erfgenamen bent.”
90. Dus beantwoordden Wij zijn roep en Wij gaven hem Yahya en genazen zijn vrouw voor hem. Waarlijk, zij haastten zich om het goede te doen en zij riepen Ons hoopvol en vol vrees aan en zij stelde zichzelf nederig op tegenover Ons.
91. En (gedenk) zij die de kuisheid bewaarde Wij bliezen in haar en Wij maakten haar en haar zoon (Isa) een teken voor alle wereldwezens.
92. Waarlijk! Dit, jullie godsdienst is één godsdienst en Ik ben jullie Heer, aanbid Mij dus (alleen).
93. Maar zij hebben hun godsdienst afgebroken en haar in sekten onder hen verdeeld. (En) zij zullen tot Ons terugkeren.
94. Dus iedereen die goede daden verricht terwijl hij een gelovige is, diens inspanningen zullen niet verworpen worden. Waarlijk! Wij noteren het in het Boek der daden.
95. En er is een ban gelegd over iedere stad welke Wij vernietigd hebben, zodat zij niet kunnen terugkeren (na de dood).
96. Tot Gog en Magog worden losgelaten, en zij snel over iedere omwalling uitzwermen.
97. En de Ware Belofte zal nabij zijn. Dan, zul je de ogen van de ongelovigen in afgrijzen zien staren. “Wee voor ons! Wij waren hier beslist achteloos voor; nee, wij waren niets dan onrechtvaardigen.”
98. Zeker! Jullie en wat jullie nu naast Allah aanbidden zijn niets meer dan brandstof voor de hel. Jullie zullen het binnentreden.
99. Waren deze (beelden) goden geweest, dan zouden zij niet daarin gaan, en zij zullen daar allen in verblijven.
100. Daar zal diep zuchten worden en en zij zullen daarin niet horen.
101. Waarlijk, voor degenen met wie wij het goede voorhebben, zullen ver van de (hel) verwijderd worden.
102. Zij zullen daar niet het minste geluid van horen (van het vuur), terwijl zij in datgene verblijven wat zij zelf wensen.
103. De grootste verschrikking zal hen niet bedroeven en de engelen zullen hen ontmoeten (met een begroeting): “Dit is jullie Dag die jullie beloofd is.”
104. En (gedenk) de Dag wanneer Wij de hemelen zullen oprollen als een boekenrol, zoals Wij de eerste schepping begonnen, Wij zullen het herhalen (het is) een belofte die Ons bindt. Waarlijk, Wij zullen het doen.
105. En voorwaar Wij hebben in de Zaboer (Psaslem) genoteerd nadat (Wij reeds in) het Boek dat in de hemel bij Allah is, genoteerd hebben, dat Mijn rechtvaardige dienaren het land zullen beërven.
106. Waarlijk, hierin is een duidelijke Boodschap voor mensen die Allah aanbidden.
107. En Wij hebben jou (de Profeet Mohammed, vrede en zegeningen zij met hem) niet anders dan als genade voor de wereldwezens gestuurd.
108. Zeg: “Het is aan mij geopenbaard dat jullie god slechts één God is. Zullen jullie je dan aan Zijn wil onderwerpen [1]?”
109. Maar als zij zich afkeren zeg: “Ik geef jullie een aankondiging die voor ons allen gelijkelijk bekend wordt. En ik weet niet of datgene wat jullie beloofd is nabij of ver is.”
110.“Waarlijk, Hij (Allah) weet wat er luid gezegd is en wat jullie verbergen.
111. En ik weet het niet, misschien is het een beproeving voor jullie en een vermaak voor enige tijd.”
112. Zeg o Mohammed: “Mijn Heer! Beoordeelt U in waarheid! Onze Heer is de meest Barmhartige Wiens hulp gezocht wordt tegen datgene wat jullie aan Hem toekennen!”