عربيEnglish

The Noble Qur'an Encyclopedia

Towards providing reliable exegeses and translations of the meanings of the Noble Qur'an in the world languages

The Poets [Ash-Shuara] - Dutch translation

Surah The Poets [Ash-Shuara] Ayah 227 Location Maccah Number 26

1. Ta, Siem, Miem.[1]

3. Het kan zijn dat jij jezelf zult vernietigen door verdriet omdat zij geen gelovigen worden.

4. Als Wij gewild zouden hebben, dan hadden Wij uit de hemel een teken kunnen sturen waarvoor zij hun nekken in nederigheid zouden buigen.

9. En waarlijk, jullie Heer! Hij is echt de Almachtige, de Genadevolle.

10. En (gedenk) toen jullie Heer Moesa riep (zeggende): “Ga naar het volk dat onrechtvaardig is, -

11. Het volk van Farao. Zullen zij Allah dan niet vrezen en rechtgeleid worden?”

12. Hij zei: “Mijn Heer! Waarlijk, ik vrees dat zij mij zullen verloochenen,

13. En dat mijn borst beklemd raakt en dat mijn tong zich niet goed uit. Laat Haaroen dus komen (hier zien we het belang van een persoon die steun geeft in het geloof, zeer belangrijk voor elke moslim).

14. En zij beschuldigen mij van een misdaad, en ik ben bang dat zij mij zullen doden.”

15. Allah zei: “Nee! Gaan jullie beiden met Onze tekenen na de Farao. Waarlijk! Wij zullen bij jullie zijn, luisterend [1].

16. En wanneer jullie beiden tot de Farao komen zeg: “Wij zijn de Boodschappers van de Heer van de werelden.

18. (Farao) zei: “Hebben wij jou niet als kind van ons opgevoed? En jij hebt vele jaren van je leven bij ons mogen wonen.

19. En je hebt je daad gepleegd, wat je gedaan hebt. En jij bent één van de ondankbare.”

20. Moesa zei: “Ik heb het gedaan toen ik onwetend was (voor de openbaring).

21. Dus vluchtte ik van jullie toen ik jullie vreesde. En toen heeft mijn Heer mij wijsheid geschonken en mij als één van de boodschappers aangewezen.

22. En dit is een vroegere gunst die jij mij verwijt – dat u de Kinderen van Israël tot slaven heeft gemaakt (en mij niet).”

24. Moesa zei: “De Heer van de hemelen en de aarde en alles wat daartussen is, indien jullie overtuigd zijn.”

25. Farao zei tegen degenen om hem heen: “Horen jullie niet (wat hij zegt)?”

27. Farao zei: “Waarlijk, jullie boodschapper die naar jullie toe is gestuurd is een dwaas!”

28. Moesa zei: “De Heer van het oosten en het westen en alles wat daar tussen is, als jullie dat kunnen begrijpen.”

29. Farao zei: “Als je een god anders dan mij kiest, zal ik je zeker onder de gevangenen plaatsen.”

30. Moesa zei: “En als ik je iets duidelijks breng (een teken).”

32. Dus gooide (Moesa) zijn stok en zie, het was een duidelijke slang.

34. (Farao) zei tegen de gezagdragers om hem heen: “Waarlijk! Dit is inderdaad een goed onderrichte tovenaar.

35. Hij wil jullie door zijn toverkunst uit jullie land verdrijven, wat is dan jullie raad en wat bevelen jullie aan?”

37. Om uw best getrainde tovenaars te verzamelen.”

38. Dus werden de tovenaars op een vastgestelde tijd op een aangewezen dag verzameld.

39. En er werd tegen het volk gezegd: “Verzamelen jullie je (ook)?

42. Hij zei: “Ja, en jullie zullen zeker tot degenen behoren die in (mijn) nabijheid worden gebracht.”

45. Toen gooide Moesa zijn stok en zie, het slikte alle valsheid wat zij lieten zien, door!

46. En de tovenaars wierpen zich ter aarde (uit grootheid voor Allah toen zij beseften dat zij fout waren)

48. De Heer van Moesa en Haaroen.”

49. (Farao) zei: “Jullie hebben in Hem geloofd voordat ik jullie daarvoor toestemming gaf. Zeker Hij is inderdaad jullie meester die jullie jullie toverkunsten heeft onderricht! Dus waarlijk, jullie zullen het te weten komen. Waarlijk, ik zal jullie handen en voeten van tegengestelde kanten afhakken en ik zal jullie allemaal kruisigen.”

52. En Wij openbaarden aan Moesa, zeggende: “Neem Mijn slaven in de nacht weg, waarlijk jullie zullen vervolgd worden.”

53. Toen stuurde Farao boodschappers naar (alle) steden (om zijn leger te verzamelen).

54. (Zeggende): “Waarlijk! Dit is zeker niet anders dan een kleine groep.

55. En waarlijk, zij hebben gedaan wat ons woedend heeft gemaakt;

56. En wij zijn een goed bewapend, vooruit gewaarschuwd leger.”

57. Dus hebben Wij hen van de tuinen en de bronnen verbannen,

58. En schatten en alle soorten edele plaatsen.

60. Dus vervolgden zij hen bij de zonsopkomst.

61. En toen de twee groepen elkaar zagen, zei het volk van Moesa: “Wij zijn zeker dat wij ingehaald worden.”

62. “Welnee (zei Moesa)! Waarlijk, mijn Heer is met mij (en het is) Hij Die mij zal leiden (naar het pad van de bevrijding).”

63. Toen openbaarden Wij aan Moesa (zeggende): “Sla met jouw stok tegen de zee.” En het spleet en ieder afzonderlijk deel werd als een grote stevige massa van een berg.

64. En vervolgens brachten Wij de anderen nabij.

68. En waarlijk, jullie Heer! Hij is waarlijk de Almachtige, de Genadevolle.

70. Toen hij tegen zijn vader en zijn volk zei: “Wie aanbidden jullie?”

71. Zij zeiden: “Wij aanbidden afgoden en aan hen zijn wij altijd toegewijd.”

72. Hij zei: “Horen zij jullie als jullie (hen) aanroepen?”

73. Of hebben jullie er baat bij of schaden zij (jullie)?”

75. Hij zei: “Hebben jullie datgene wat jullie aanbidden goed bekeken, -

77. Waarlijk! (Al datgene zij buiten Allah aanbidden) zijn vijanden van mij behalve de heer van de werelden.

78. Degene die mij (in de beste vorm) heeft geschapen, en het is (enkel) Hij Die mij leidt (naar een bewustzijn van het pad der goedheid).

79. En het is Hij (de Voorziener en Begunstiger) Die mij te eten en te drinken geeft.

80. En als ik ziek ben, is het (niemand anders dan) Hij Die mij geneest (van ziektes zowel geestelijk als lichamelijk en de ziektes van het hart).

81. En (het is Hij) Die mij laat sterven (zodra mijn tijd erop zit), en mij vervolgens levend (uit mijn graf) doet herrijzen.

84. En laat mij door de volgende generaties in eerbaarheid herinnerd worden;

85. En maakt mij tot de beërfers van het paradijs van de vreugde.

86. En vergeef mijn vader, waarlijk hij behoort tot degenen die dwalend zijn;

87. En verneder mij niet op de Dag wanneer (alle schepselen) zullen herrijzen,-

88. De Dag waarop noch weelde noch zonen zullen baten.

89. Behalve degene die bij Allah aankomt met een gezond hart.

90. En het paradijs zal in de nabijheid van de godvrezenden gebracht worden.

91. En het (helle) vuur zal in het volle aangezicht van de dwalenden geplaatst worden.”

92. En er zal tegen hen gezegd worden: “Waar zijn zij die jullie aanbaden,

94. Dan zullen zij op hun gezichten in het (vuur) geworpen worden – Zij en de duivels en degenen die zondigden.

97. “Bij Allah, wij hebben zeker een duidelijke dwaling gemaakt (in ons leven).

98. Toen wij jullie (valse goden) gelijk aan de Heer van de wereldwezens stelden[1].

99. En niemand heeft ons doen afdwalen behalve de misdadigers (neem daarom een vriend die jou steun geeft op de weg naar Allah).

102. (Helaas!) Als wij slechts een kans hadden om terug te keren, zullen wij zeker onder de gelovigen zijn!

104. En waarlijk, jouw Heer! Hij is waarlijk de Almachtige, de Genadevolle.

106. Toen hun broeder Noeh tegen hen zei: “Zullen jullie Allah niet vrezen en Hem gehoorzamen?

107. Ik ben voor jullie een betrouwbare boodschapper.

110. (Onderhoud jullie verplichting tot Allah), vrees Hem en gehoorzaam mij.”

111. Zij zeiden: “Zullen wij jou geloven terwijl de laagste mensen jou volgen?”

112. Hij zei: “En wat voor kennis heb ik over dat wat zij deden?”

113. Hun verrekening is slechts bij mijn Heer, als jullie dat (maar) wisten.

115. Ik ben slechts een duidelijke waarschuwer.”

116. Zij zeiden: “Als jij niet stopt, Noeh. Dan zou je je zeker onder degenen die gestenigd zijn, bevinden.”

117. Hij zei: “Mijn Heer! Waarlijk, mijn volk heeft mij verloochend.

119. Vervolgens redden wij hem en degenen die bij hem waren in een volgeladen schip.

120. Toen verdronken Wij de anderen nadat degenen die achter bleven gered waren.

122. En waarlijk! Jullie Heer is zeker de Almachtige, de Genadevolle.

123. Het volk van ‘Ad verloochende de boodschappers.

124. Toen hun broeder Hoed tegen hen zei: “Zullen jullie Allah niet vrezen en Hem gehoorzamen?”

125. Waarlijk, ik ben een betrouwbare boodschapper voor jullie.

129. En nemen jullie voor jullie zelf paleizen alsof jullie daar voor altijd in zullen wonen.

132. vrees degene Die jullie geholpen heeft met alle (goede zaken) die jullie kennen.

133. Hij heeft jullie versterkt met vee en kinderen (waarom dan ondankbaar?).

135. Waarlijk, ik vrees voor jullie voor de bestraffing van een Grote Dag.”

137. Dit is niets anders dan de gewoonte van de ouderen van vroeger. [1]

138. En wij zullen niet gestraft worden.”

139. Dus verloochenden zij hem en Wij vernietigenden hen. Waarlijk! Hierin is zeker een teken maar de meesten van hen waren geen gelovigen.

140. En waarlijk! Jullie Heer is zeker de Almachtige, de Genadevolle.

141. (Het volk van) Thamoed verloochenden de Boodschappers.

142. Toen hun broeder Saleh tot hen zei: “Zullen jullie Allah niet vrezen en Hem gehoorzamen?”

143. Ik ben een betrouwbare boodschapper voor jullie.

146. Zijn jullie niet veilig achtergelaten met wat jullie hier hebben?

148. En korenvelden en dadelpalmen met zachte bloeikolf.

154. Jij bent niets anders dan een mens zoals wij. Geef ons dan een teken als je tot de waarachtige behoort.”

155. Hij zei: “Hier is een kamelin; zij heeft het recht om (water) te drinken, en jullie hebben het recht om (water) te drinken, (ieder) op een dag die bekend is.

156. Raak haar niet aan om haar te kwetsen opdat jullie niet door de bestraffing op de Grote Dag gegrepen worden.”

157. Maar zij slachtten haar en toen kregen zij spijt (door de straf die daardoor kwam).

158. Dus de bestraffing kwam over hen. Waarlijk, hierin is zeker een teken maar de meesten van hen waren geen gelovigen.

159. En waarlijk! Jouw Heer is zeker de Almachtige, de Genadevolle.

161. Toen hun broeder Loet tegen hen zei: “Vrezen jullie Allah dan niet?

162. Waarlijk! Ik ben voor jullie een betrouwbare Boodschapper.

166. En laten jullie degenen die Allah voor jullie als echtgenotes geschapen heeft (links liggen)? Welnee, jullie zijn een overtredend volk!"

167. Zij zeiden: “Als je niet stopt, O Loet! Waarlijk, dan zul jij zeker behoren tot één van degenen die verdreven zullen worden!”

168. Hij zei: “Ik ben zeker één van degenen die jullie (kwade) daad van (sodomie) verwerpt.

169. Mijn Heer! Red mij en mijn familie tegen wat zij doen.”

171. Behalve een oude vrouw (de vrouw van Loet) onder degenen die achterbleven.

173. En Wij lieten op hen een regen vallen (van stenen). En hoe kwaad was de regen van degenen die gewaarschuwd waren.

175. En waarlijk! Jullie Heer is zeker de Almachtige, de Genadevolle.

177. Toen Shoe’aib tegen hen zei: “Zullen jullie Allah dan niet vrezen?

178. Ik ben voor jullie een betrouwbare boodschapper.

183. Bedrieg de mensen niet door hun zaken te verminderen, noch doe kwaad, veroorzaak corruptie en ellende in het land.

186. Jij bent slechts een mens zoals wij en waarlijk, wij denken dat jij één van de leugenaars bent!

188. Hij zei: “Mijn Heer is Alwetend over wat jullie doen.”

189. Maar zij verloochenden hem, dus de bestraffing van de dag van de schaduw greep hen, voorwaar dat was de bestraffing van een geweldige dag.

191. En waarlijk! Jullie Heer is zeker de Almachtige, de Genadevolle.

192. En waarlijk, dit is een openbaring van de Heer van de werelden.

193. Waarmee de betrouwbare ziel (Djibriel) neerdaalde.

194. Op jouw hart, dat je één van de waarschuwers moge zijn [1].

196. En waarlijk, het is (aangekondigd) in de Boeken van vroegere volkeren.

198. En als Wij het hadden geopenbaard aan één van de niet-Arabieren,

199. En hij had het voor hen gereciteerd, dan zouden zij het niet geloofd hebben.

200. En zo hebben Wij ervoor gezorgd dat het (ongeloof) de harten van de misdadigers binnentrad [1].

202. Het zal plotseling tot hen komen, terwijl zij het niet beseffen.

203. Dan zullen zij zeggen: “Kunnen wij uitstel krijgen?”

204. Zouden zij dan wensen dat Onze Bestraffing bespoedigd werd?

205. Zien jullie het dan niet als Wij hen nog jaren laten genieten,

206. En daarna komt tot hen die (bestraffing) die hen beloofd was!

207. Alles waarvan zij genoten zal voor hen niet nuttig zijn (het zal hun niet redden).

208. En nooit hebben Wij een stad vernietigd zonder dat er waarschuwers waren –

209. Door een herinnering, en nooit waren Wij onrechtvaardig.

210. En het zijn niet de duivels die het (de Koran) hebben neergedaald.

211. Het zou hen (trouwens) niet passen, noch zouden zij daartoe in staat zijn.

212. Voorwaar, het afluisteren van (de engelen) hun woorden was uitgesloten (d.m.v. vlammende sterren).

213. Aanroep dus niet bij Allah een andere god omdat je tot degene zal behoren die een bestraffing zullen krijgen.

216. En als zij jou niet gehoorzamen zeg: “Ik distantieer mij van wat jullie doen (als wij de Soennah als een spelletje zien dan zal de Profeet zich van ons distantieren, dus geen voorspraak op de dag des oordeels!)."

217. En leg je vertrouwen in de Almachtige, de Genadevolle, -

218. Degene die jou ziet wanneer je opstaat (voor het nachtgebed, dit is zeer belangrijk, ook al is het maar één keer per week).

219. En jullie bewegingen onder degenen die neerknielen.

220. Voorwaar! Hij, alleen Hij, is de Alhorende, de Alwetende.

222. Zij dalen neer op elke leugenaar en zondig persoon.

225. Zie je dan niet dat zij in iedere vallei over ieder onderwerp spreken in hun gedichten? –

227. Behalve degenen die geloven en goede daden verrichten en Allah veelvuldig gedenken. En zij die het goed maken na het plegen van onrecht. En betreft de onrechtpleger (die geen eerlijk berouw tonen) zullen er gauw achter komen tot welke plaats hun (uiteindelijke) terugkeer zal zijn.