The Noble Qur'an Encyclopedia
Towards providing reliable exegeses and translations of the meanings of the Noble Qur'an in the world languagesThe Table Spread [Al-Maeda] - Dutch translation
Surah The Table Spread [Al-Maeda] Ayah 120 Location Madanah Number 5
1. O jullie die geloven! Kom jullie verbonden na. Wettig voor jullie zijn al het vee behalve wat (nu) wordt aangekondigd, wild is (ook) onwettig voor jullie wanneer jullie van plan zijn om de hadj of kleine bedevaart te verrichten. Waarlijk, Allah beveelt jullie wat Hij wil.
2. O jullie die geloven! Ontwijd de heilige symbolen van Allah niet, noch de heilige maand, noch de dieren die als offer gebracht worden, noch de versierde dieren, noch de mensen die naar het Heilige Huis komen, om de overvloed en het genoegen van hun Heer te zoeken. Maar als jullie niet meer in de gewijde staat zijn, mogen jullie jagen, en laat niet de haat van sommige mensen je tegenhouden van de Masdjied al-Haram en je naar overtredingen leiden. Help elkaar in gehoorzaamheid en gehoorgeving (aan Allah en Zijn boodschapper), maar help elkaar niet in zondes en (grensoverschrijdend) onrecht. En vrees Allah, waarlijk, Allah is streng in de bestraffing.
3. Verboden voor jullie zijn: de dode dieren, bloed, het vlees van het varken, en vlees dat als offer voor een ander dan Allah geslacht is, of voor afgodsbeelden etc. geslacht is, of waar Allah Zijn naam niet over uitgeroepen is terwijl het geslacht werd, en dat wat door wurging gedood is of door een gewelddadige klap, of door een diepe val, – en dat wat (gedeeltelijk) gegeten is door wilde dieren – tenzij jullie in staat zijn om het te slachten vóór zijn dood – en datgene wat op steenaltaren geofferd is. (Verboden) is ook het gebruik van pijlen voor het zoeken van geluk of het maken van een besluit, dit alles is verdorven (want alles is in Allah Zijn hand). Op deze dag hebben de ongelovigen alle hoop op jullie godsdienst opgegeven, vrees hen dus niet, maar vrees Mij. Deze dag heb Ik de godsdienst voor jullie voltooid en Mijn gunst voor jullie volmaakt en heb de Islam voor jullie als godsdienst gekozen. Maar voor hem die door erge honger gedreven is en die niet wil zondigen, Allah is de Vaak-Vergevende, de Genadevolle.
4. Zij vragen je wat wettig voor hen is. Zeg: “Wettig voor jullie is het goede, die Allah voor jullie wettig heeft gemaakt. En die roofdieren die jullie afgericht hebben zoals jachthonden; getraind en onderricht om (te vangen) op een manier die Allah jullie onderricht heeft." Eet dus van wat zij voor jullie vangen, maar spreek de naam van Allah daarover uit, en vrees Allah. Waarlijk, Allah is snel in de berekening.
5. Wat op deze dag wettig is gemaakt is al goede wat Allah wettig heeft gemaakt. Het voedsel van de mensen van het boek is jullie toegestaan en jullie zijn wettig voor hen. (Wettig om te huwen) zijn kuise vrouwen van de gelovigen en kuise vrouwen van degenen die het boek is gegeven vóór jullie tijd, als jullie hen hun voorgeschreven bruidsschat geven, kuisheid wensend en geen overspel plegend, noch hen als maîtresse nemend. En iedereen die ongelovig aan de eenheid van Allah is en in de andere geloofsbepalingen diens werk is vruchteloos en in het hiernamaals zal hij onder de verliezers zijn.
6. O jullie die geloven! Als jullie willen overgaan tot het gebed, was (dan eerst) jullie gezichten en jullie handen (en onderarmen) inclusief de ellebogen, wrijf (met natte handen) over jullie hoofden en (was) jullie voeten, inclusief de enkels. En als jullie in toestand van seksuele onreinheid [1] zijn, reinig jullie zelf dan (en doe ghoesl). Maar als jullie ziek zijn of op reis zijn, of één van jullie zijn behoefte heeft gedaan (naar de wc), of als jullie (intiem) contact hebben gehad met (jullie) vrouwen en geen water (kunnen) vinden, reinig jullie dan met zuivere aarde en wrijf (daarmee) over jullie gezichten en jullie handen (inclusief de polsen). (Want) Allah wil het jullie (absoluut) niet moeilijk maken, maar Hij wil jullie reinigen (van onzuiverheden en zonden), en Zijn gunsten voor jullie vervolmaken (op basis van de Islam), opdat jullie (hiervoor) dankbaar zullen zijn.
7. En gedenk Allah Zijn gunsten voor jullie en Zijn verbond wat Hij met jullie afgesloten heeft toen jullie zeiden: “Wij hoorden en wij gehoorzaamden.” Vrees Allah. Waarlijk, Allah is de alwetende van de geheimen van (jullie) harten.
8. O jullie die geloven! Sta stevig voor Allah en wees een goede getuige En laat jullie vijandschap en nijd t.o.v. de anderen (nl. de ongelovigen) er niet toe leiden dat jullie de rechtvaardigheid zullen mijden. Wees rechtvaardig (voor zowel vriend als vijand), want dat leunt dichter bij godsvrees. Vrees daarom Allah! Waarlijk, Allah is Zich goed bewust van wat jullie doen.
وَعَدَ ٱللَّهُ ٱلَّذِينَ ءَامَنُواْ وَعَمِلُواْ ٱلصَّٰلِحَٰتِ لَهُم مَّغۡفِرَةٞ وَأَجۡرٌ عَظِيمٞ [٩]
9. Allah heeft degenen die geloven en goede daden verrichten beloofd dat er voor hen vergiffenis is en een grote beloning.
10. Zij die ongelovig zijn en Onze tekenen ontkennen, zijn degenen die de bewoners van het hellevuur zullen zijn.
11. O jullie die geloven! Gedenk de gunsten van Allah voor jullie toen sommige mensen (een plan) wensten te maken, om hun handen tegen jou uit te strekken, maar (Allah) weerhield hun handen. Vrees dus Allah. En laat de gelovigen in Allah hun vertrouwen leggen.
12. Voorwaar, Allah heeft een verbond met de Kinderen van Israël afgesloten, en onder hen hebben Wij twaalf leiders aangewezen. En Allah zei: “Ik ben bij jullie, als jullie de gebeden volmaakt verrichten en zakaat geven en in Mijn boodschappers geloven, hen respecteren en hen helpen, en Allah een goede lening lenen. Waarlijk, Ik zal jullie zonden verwijderen en jullie naar de tuinen waar rivieren onderdoor stromen verwijzen. Maar als één van jullie hierna ongelovig is, is hij zeker van het rechte pad afgedwaald.
13. Omdat zij het verbond verbroken hebben, vervloeken Wij hen en laten hun harten hard worden. Zij hebben de woorden van hun (juiste) plaats verwisseld en hebben een goed gedeelte van de boodschap die naar hen gestuurd was, verworpen. En jij zal steeds bedrog bij hen vinden, met uitzondering van een paar van hen. Maar vergeef hen, en negeer (hun fouten). Waarlijk, Allah houdt van de weldoeners.
14. En van degenen die zichzelf christen noemen, hebben Wij een verbond afgenomen, maar zij hebben een goed gedeelte van de boodschap die hen gestuurd is, daarvan verworpen. Dus hebben Wij vijandigheid en haat in hen geplant tot de Dag der opstanding en Allah zal hun vertellen wat zij deden.
15. O mensen van het boek. Nu is onze boodschapper tot jullie gekomen, en legt jullie veel uit van het boek wat jullie verborgen of voorbijgingen. Voorwaar, er is van Allah voor jullie een licht gekomen en een duidelijk boek.
16. Waarin Allah al degenen leidt die Zijn genoegen zoeken en wegen naar vrede en Hij brengt hen door Zijn wil uit de duisternissen naar het licht en leidt hen op het rechte pad.
17. Zeker, in ongeloof zijn zij die zeggen dat Allah de messias, de zoon van Maryam is! Zeg: “Wie heeft er dan de minste kracht tegen Allah, als Hij de messias, de zoon van Maryam moest vernietigen; zijn moeder en allen die op aarde samen zijn? En aan Allah behoort het rijk van de hemelen en de aarde en alles wat daar tussen is. Hij schept wat Hij wil. En Allah is in staat om alles te doen.
18. En de joden en de christenen zeggen: “Wij zijn de kinderen van Allah en Zijn geliefden.” Zeg: “Waarom straft Hij jullie dan voor jullie zonden? Nee, jullie zijn niets dan mensen, van degenen die Hij geschapen heeft, Hij vergeeft wie Hij wil en Hij straft wie Hij wil. En aan Allah behoort het rijk van de hemelen en de aarde en alles wat daar tussen is en tot Hem keren (allen) terug.
19. O mensen van het boek! Nu is tot jullie Onze boodschapper gekomen en maakt (zaken) duidelijk voor jullie, na een breuk in (de opvolging) van boodschappers, zodat jullie niet zeggen: “Tot ons kwam geen brenger van goed nieuws en geen waarschuwer." Maar nu is tot jullie een boodschapper van goed nieuws gekomen en een waarschuwer. En Allah is tot alles in staat.
20. En (gedenk) dat Moesa tot zijn mensen zei: “O mijn volk! Gedenk de gunsten die Allah jullie heeft gegeven, toen Hij profeten onder jullie maakte en onder jullie koningen heeft gemaakt en hij jullie geschonken heeft wat Hij niet aan anderen van de wereldwezens heeft gegeven.
21. O mijn volk! Ga het Heilige land binnen dat Allah aan jullie heeft toegekend en keer niet terug, want dan zullen jullie tot de verliezers terugkeren.
22. Zij zeiden: “O Moesa! In het (dit Heilige land) zijn mensen van grote kracht en wij zullen het nooit binnengaan, totdat zij weggaan; als zij weggaan gaan wij naar binnen.”
23. Twee mannen van hen die (Allah) vreesden en aan wie Allah Zijn gunsten had gegeven zeiden: “Val hen door de poort aan, want als jullie daar zijn, zal de overwinning aan jullie zijn en leg jullie vertrouwen (volledig) in Allah als jullie ware gelovigen zijn.”
24. Zij zeiden: “O Moesa! Wij zullen nooit naar binnen gaan, zolang zij daar zijn. Gaan jullie dan en jullie Heer en vecht allebei, wij blijven hier zitten.”
25. Hij zei: “O mijn Heer! Ik heb slechts macht over mijzelf en mijn broeder, scheidt ons dus van de mensen die ver zijn!”
26. (Allah) zei: “Daarom is het (dit Heilige land voor hen voor veertig jaar) verboden; in verwarring zullen zij door het land trekken. Heb geen medelijden met de mensen die verdorven zijn."
27. En reciteer voor hen in waarheid het verhaal van de twee zonen van Adam, toen ieder een offer (aan Allah) bracht. Van één werd het geaccepteerd maar niet van de ander. De laatste zei tegen de eerste: “Ik zal jou zeker doden." De eerste zei: “Waarlijk, Allah accepteert slechts van degenen die godvrezend zijn.
28. Als je je hand tegen mij opheft om mij te doden, zal ik nooit mijn hand tegen jou opheffen om je te doden, want ik vrees Allah, de Heer van de wereldwezens.
29. Waarlijk, mijn bedoeling is het om mijn zonden op jou te laten overgaan evenals de jouwe, zodat jij één van de bewoners van het vuur wordt, en dat is de vergoeding voor de onrechtvaardigen."
30. Dus liet zijn slechte ego (nafs) de ander hem aanmoedigen en liet de moord op zijn broeder hem eerlijk lijken; hij vermoordde hem en werd één van de verliezers.
31. En nadat (Qaabil geen raad wist met het lijk van Haabil) stuurde Allah een raaf die (met zijn poten en snavel een gat) in de grond groef om hem te tonen hoe hij het dode lichaam van zijn broeder (en zijn wandaad) moest verbergen. (Qaabil) zei: “Wee mij! Ben ik zelfs niet in staat om het dode lichaam van mijn broeder te verbergen, zoals deze kraai (met zijn dode broeder heeft gedaan)?” Daarop behoorde hij tot degenen die spijt hadden (door berouw te tonen).
32. Hierom hebben Wij de Kinderen van Israël bevolen dat als iemand een ander doodt, behalve als het een moord betreft of voor het verspreiden van ellende over het land – het is alsof hij de hele mensheid gedood heeft en als iemand een leven redt, het is alsof hij het leven van de hele mensheid heeft gered. En zeker, tot hen kwam Onze boodschapper met duidelijke bewijzen en tekenen, en zelfs hierna overtraden velen nog de grenzen in het land!
33. De vergoeding voor degenen die een oorlog tegen Allah en Zijn boodschapper aangaan en ellende over het land brengen, is slechts dat zij gedood of gekruisigd worden, of hun handen en voeten worden aan tegengestelde kanten afgehakt, of zij worden uit het land verbannen. Dat is hun vernedering in deze wereld en een grote bestraffing behoort aan hen toe in het hiernamaals.
34. Behalve voor degenen die terugkomen met spijt voordat zij onder jouw macht komen, in dat geval, weet dan dat Allah de Vaak-vergevende, de Genadevolle is.
35. O jullie die geloven! Verricht jullie plichten voor Allah en vrees Hem. Zoek de middelen om Hem te benaderen en werk hard voor Zijn zaak, zoveel jullie maar kunnen. Zodat jullie mogen slagen.
36. Waarlijk, als degenen die ongelovig zijn, de hele aarde hadden gehad en nog evenzoveel daarbij om losgeld voor zichzelf te betalen tegen de bestraffing op de dag der opstanding, zou dat nooit van hen geaccepteerd worden, en voor hen zal een pijnlijke bestraffing zijn.
37. Zij hopen het Vuur te verlaten, maar zij kunnen daar nooit uit en voor hen is een altijd durende bestraffing.
38. De dief, man of vrouw, hak zijn of haar hand af als vergoeding voor wat zij hebben gedaan. En Allah is de Almachtige, Alwijze.
39. Maar degenen die berouw toont nadat hij zijn misdaad heeft begaan en goede daden verricht, dan voorwaar, Allah zal hem vergeven. Waarlijk, Allah is de Vaak-Vergevende, de Genadevolle.
40. Weet je niet dat slechts aan Allah het rijk van de hemelen en aarde toebehoort. Hij straft wie Hij wil en Hij vergeeft wie Hij wil. En Allah is tot alle zaken in staat.
41. O boodschapper!! Laat degenen die zich haasten om tot het ongeloof te komen je niet bedroeven, van die, die zeggen: “Wij geloven!” met hun monden maar hun harten hebben geen geloof. En onder de joden zijn mannen die veel en aandachtig naar leugens luisteren – luisteren naar anderen die niet tot jou zijn gekomen. Zij verwisselen de woorden van hun plaats, zij zeggen: “Als je dit is gegeven, neem het, maar als je het niet is gegeven, hoed je dan!” En bij iedereen die Allah in Al-Fitnah laat verkeren kun je niets doen tegen Allah. Dit zijn degenen wiens harten Allah niet wenst te reinigen, voor hen is er een vernedering in deze wereld en in het hiernamaals een grote bestraffing.
42. (Zij houden van) het luisteren naar leugens, om al het verbodene te verslinden. Als zij dus naar jou komen, oordeel dan tussen hen, of keer je van hen af. Als je je van hen afkeert, kunnen zij jou tenminste niet kwetsen. En als je oordeelt, oordeel dan met rechtvaardigheid tussen hen. Waarlijk, Allah houdt van degenen die rechtvaardig zijn.
43. Maar waarom komen zij voor een besluit naar jou terwijl zij de Thora hebben, waarin een (duidelijk) besluit van Allah staat; maar zelfs hierna, keren zij zich af. Want zij zijn geen (ware) gelovigen.
44. Waarlijk, Wij hebben de Thora gezonden, daarin was leiding en licht waarmee de profeten, die zichzelf aan Allah Zijn wil onderwierpen, over de joden oordeelden. En aan de rabbijnen en de priesters was de bescherming van Allah Zijn boek toevertrouwd, en zij waren hiervoor getuigen. Vrees daarom niet de mens maar vrees Mij en verkoop Mijn verzen niet voor een geringe prijs. En iedereen die niet oordeelt met dat wat Allah geopenbaard heeft, is een ongelovige.
45. En Wij hebben daarin voor hen bevolen: “Een leven om leven, oog om oog, neus om neus, oor om oor, tand om tand, en gelijke wonden.” Maar als iemand bij wijze van liefdadigheid van de vergelding afziet, zal dat een verwijding voor hem zijn. En iedereen die niet oordeelt met dat wat Allah heeft geopenbaard, behoort tot de onrechtvaardigen.
46. En in hun voetstappen hebben Wij Isa, de zoon van Maryam gestuurd, de Thora bevestigend en wat vóór hen was, en Wij gaven hem de Indjiel, waarin leiding en licht was en de bevestiging van de Thora die daarvoor gekomen was, een leiding en een vermaning voor de godvrezenden.
47. Laat de mensen van de Indjiel oordelen met dat wat Allah daarin geopenbaard heeft. En iedereen die niet oordeelt met wat Allah geopenbaard heeft behoort tot de verdorvenen.
48. En Wij hebben aan jou het boek in waarheid gestuurd, de boeken die vóór jou kwamen bevestigend. Oordeel dus met datgene wat Allah geopenbaard heeft en volg niet hun zelfingenomen wensen, die hen van de waarheid die tot jou gekomen is wegleiden. Aan ieder van jullie hebben Wij een wet voorgeschreven en een duidelijke weg. Als Allah het gewild had, zou Hij jullie tot een volk smeden, maar dat (Hij) jullie moge testen met dat wat Hij jullie gegeven heeft; wedijver dan in goede daden. De terugkeer van jullie (allen) is tot Allah, dan zal Hij jullie inlichten over datgene waarin jullie van mening verschilden.
49. (O Mohammed) oordeel tussen hen o.b.v. wat Allah heeft geopenbaard (zelfs al zijn het joden of andersgelovigen), en niet o.b.v. hun zelfingenomen wensen (en begeerten), maar hoed je voor hen, zodat zij zich niet afkeren van iets dat Allah aan jou gestuurd heeft. En als zij zich afkeren, weet dan dat het Allah Zijn wil is om hen te straffen voor een paar zonden. En waarlijk, de meeste mensen zijn echt verdorven.
أَفَحُكۡمَ ٱلۡجَٰهِلِيَّةِ يَبۡغُونَۚ وَمَنۡ أَحۡسَنُ مِنَ ٱللَّهِ حُكۡمٗا لِّقَوۡمٖ يُوقِنُونَ [٥٠]
50. Zoeken zij dan het oordeel van onwetendheid? En wie is er beter in het oordelen dan Allah voor de mensen die een stevig geloof hebben.
51. O jullie die geloven! Neem niet de joden en de christenen als bondgenoten, zij zijn bondgenoten voor elkaar. En als één van jullie hen als bondgenoot neemt, dan behoort hij zeker tot hen. Waarlijk, Allah leidt niet die mensen die tot de onrechtvaardigen behoren.
52. En je ziet degenen in wiens harten een ziekte is, zij haasten zich tot hun vriendschap, zeggende: “Wij vrezen dat ongeluk of rampen ons zullen treffen.” Misschien brengt Allah wel de overwinning of een beslissing volgens Zijn wil. Dan zullen zij spijt hebben voor wat zij geheim hebben gehouden.
53. En degenen die geloven zullen zeggen: “Zijn dit de mannen die de plechtigste eed bij Allah hebben gezworen dat zij tot jullie behoren?” Alles wat zij deden was in zelfingenomenheid en zij zijn de verliezers geworden.
54. O jullie die geloven! Iedereen van jullie die zijn rug tot zijn godsdienst keert, Allah zal mensen voortbrengen die Hij liefheeft en zij hebben Hem lief; nederig ten opzichte van gelovigen, ferm ten opzichte van ongelovigen, vechtend op de weg van Allah en nooit bang voor de schande van degenen die tot schande maken. Dat is de Gunst van Allah die Hij degenen die Hij wil, heeft gegeven. En Allah is Voldoende voor de noden van Zijn schepselen, Alwetend.
55. Waarlijk, jullie beschermer is Allah en Zijn boodschapper. En de gelovigen – degenen die het gebed volmaakt verrichten, zakaat geven, en buigen.
56. En iedereen die Allah, Zijn boodschapper en degenen die geloven als beschermers neemt, zij maken de partij van Allah tot overwinnaars!
57. O jullie die geloven! Neem niet als bondgenoot degenen die met jullie godsdienst spotten en van degenen die het boek hebben ontvangen vóór jou het als een grap zien, noch van de ongelovigen. En vrees Allah als jullie echt ware gelovigen zijn.
58. En als jullie de roep tot het gebed aankondigen, beschouwen zij het als spot en een grap. Dit is omdat zij mensen zijn die niet begrijpen.
59. Zeg: “O, Mensen van het boek bekritiseren jullie ons voor geen andere reden dan dat wij in Allah en in dat wat voor ons neer is gezonden geloven, en de meesten van jullie zijn verdorvenen."
60. Zeg: “Zal ik jullie iets vertellen dat erger is dan dat met betrekking tot de vergoeding van Allah; degenen die de vloek van Allah verkregen en Zijn woede, daarvan zal Hij (enkelen) in apen en varkens veranderen, degenen die de afgoden aanbidden, die zijn de slechtste in rang en veel verder van het rechte pad.”
61. Toen zij tot jou kwamen zeiden zij: “Wij geloven.” Maar eigenlijk komen zij binnen met de bedoeling van ongeloof en zij gaan met hetzelfde naar buiten. En Allah weet alles wat zij verbergen.
62. En je ziet dat veel van hen zich tot de zonde en de overtreding haasten en zij eten onwettige zaken. Kwaad is dat wat zij gedaan hebben.
63. Waarom verbieden de rabbijnen en de theologen hen niet zondige woorden te uiten en het eten van illegale zaken. Kwaad is het wat zij hebben vertoond.
64. De joden zeggen: “Allah Zijn hand is vastgebonden.” Maar hun handen zijn vastgebonden en zij zijn vervloekt voor wat zij gezegd hebben. Nee, Zijn beiden handen zijn wijd uitgestrekt [1]. Hij besteedt zoals Hij wil. Waarlijk, de openbaring die voor jou gekomen is van Allah, doet de meesten van hen toenemen in hun opstandig gedrag en ongeloof. Wij hebben haat en vijandigheid onder hen geplaatst tot de dag der opstanding. Ieder maal ontsteken zij een oorlogsvuur. Allah blust het en zij streven (altijd) hard om ellende over de aarde te verspreiden. En Allah houdt niet van de verderfzaaiers.
65. En als de Mensen van het boek maar geloofd hadden en het kwaad afgeweerd hadden en godvrezend geworden waren, zouden Wij zeker hun zonden uitgewist hebben en hen tot de tuinen der genoegens verwezen hebben.
66. En als zij maar volgens de Thora en de Indjiel gehandeld hadden, en wat (nu) neer is gezonden van hun Heer dan zouden zij zeker provisie van boven en van onder hun voeten hebben gekregen. Onder hen zijn er mensen die op het rechte pad zijn, maar velen van hen verrichten kwade daden.
67. O boodschapper!! Verkondig wat aan jou neer is gezonden van je Heer. En als je dat niet doet, dan heb je Zijn boodschap niet duidelijk gemaakt. Allah zal je van de mensheid beschermen. Waarlijk, Allah leidt niet de mensen die ongelovig zijn.
68. Zeg: “O, Mensen van het boek! Jullie hebben niet tot jullie in overeenkomst met de Thora en de Indjiel gehandeld en wat (nu) voor jullie neer is gezonden van jullie Heer.” Waarlijk, datgene wat voor jou is neergezonden van jouw Heer doet velen van hen toenemen in hun obstinate opstandigheid en ongeloof. Wees dus niet bedroefd over de mensen die ongelovig zijn.
69. Zeker, degenen die geloven, dat zijn de joden en de Sabijnen en de christenen, ieder die in Allah en in de laatste dag geloven en goede daden verrichten, voor hen zal er geen vrees zijn, noch zullen zij bedroefd zijn.
70. Waarlijk, Wij hebben een verbond afgelegd met de kinderen van Israël en hen boodschappers gestuurd. Elke keer als er tot hen een boodschapper kwam, wat zij niet wensten – een groep van hen noemden hen leugenaars en anderen onder hen doodden hen.
71. Zij dachten dat er geen verzoeking zou zijn, dus werden zij blind en doof, hierna keerde Allah zich tot hen (met vergiffenis); maar opnieuw werden velen blind en doof. En Allah is Alziende van wat zij doen.
72. Zeker, degenen die zeiden: “Allah is de messias (Isa), de zoon van Maryam” zijn ongelovig. Maar de messias (Isa) zei: “O kinderen van Israël, aanbid Allah, mijn Heer en jullie Heer.” Waarlijk, iedereen die deelgenoten aan Allah toekent in de aanbidding, daarvoor heeft Allah het paradijs verboden en voor hem zal het vuur zijn verblijfplaats zijn. En voor de onrechtvaardigen zullen er geen helpers zijn.
73. Zeker, de ongelovigen zullen degenen zijn die zeggen: “Allah is eenderde van drie.” Maar er is geen god dan de ene God (Allah). En als zij niet stoppen met wat zij zeggen, dan zal er zeker een pijnlijke bestraffing voor de ongelovigen onder hen zijn.
74. Zullen zij geen spijt bij Allah betonen en om Zijn vergiffenis vragen? Want Allah is de Vaak-Vergevende, de Genadevolle.
75. De Messias (Isa), zoon van Maryam was niet meer dan een boodschapper, vele boodschappers zijn er voor hem heengegaan. Zijn moeder was een oprechte vrouw. Beiden waren zij gewend om voedsel te eten. Kijk hoe Wij de tekenen voor hem duidelijk hebben gemaakt, kijk ook hoe zij misleid waren.
76. Zeg: “Hoe aanbidden jullie naast Allah iets wat geen macht heeft, noch jullie kan schaden of jullie voordeel kan geven?" Maar het is Allah Die Alhorend, Alwetend is.
77. Zeg: “O, Mensen van het boek! Overtreed niet de grenzen van jullie godsdienst dat anders dan de waarheid is en volg niet de zelfingenomen wensen van de mensen die in voorbij gaande tijden afgedwaald zijn en die velen misleid hebben en van het Rechte Pad zijn afgedwaald.”
78. Degenen onder de kinderen van Israël die ongelovig waren en door de tongen van Dawoed en Isa vervloekt waren. Dit was omdat zij ongehoorzaam waren en altijd de grenzen overtraden.
79. Zij weerhielden elkaar niet van de ‘moenkar’ (nl. onrecht, zonden, misdaden, afgoderij, ongeloof, e.a.) die zij bedreven (en verbraken de verdragen). Hoe slecht was hetgene dat zij verrichtten?
80. Je hebt velen van hen gezien, die de ongelovigen als hun bondgenoten namen. Slecht is het wat zij zelf vooruit hebben gestuurd, daarom is Allah Zijn toorn op hen gevallen en zij zullen in de bestraffing verblijven.
81. En als zij in Allah en in de Profeet geloofd hadden en in wat aan hem geopenbaard is, dan zouden zij hen nooit als bondgenoten nemen, maar velen van hen zijn de verdorvenen.
82. Waarlijk, je vindt de sterkste onder de mensen vijandig tegen de gelovigen, de joden en de heidenen en jullie vinden de dichtstbijzijnde in liefde voor de gelovigen onder degenen die zeggen: “Wij zijn christenen.” Dit is omdat onder hen priesters en monniken zijn en zij zijn niet hoogmoedig.
83. En als zij luisteren naar datgene wat aan de boodschapper neer is gezonden, zien jullie dat hun ogen met tranen gevuld zijn, vanwege de waarheid die zij herkend hebben. Zij zeggen: “Onze Heer! Wij geloven, noteer ons onder de getuigen.
84. En waarom moeten wij niet in Allah en datgene wat voor ons naar beneden is gekomen, geloven? En wij wensen dat onze Heer ons zal verwijzen onder de rechtgeleiden.”
85. Dus Allah beloont hen met tuinen waar rivieren onderdoor stromen zij zullen daar voor altijd verblijven, vanwege wat zij zeiden. Dat is de beloning voor degenen die het goede doen.
86. Maar degenen die ongelovig zijn en Onze tekenen ontkennen, zij zijn de bewoners van het hellevuur.
87. O jullie die geloven! Verklaar de goede dingen niet onwettig, die Allah voor jullie wettig heeft verklaard en overschrijd (Allah Zijn bevelen) niet. Waarlijk, Allah houdt niet van de overschrijders.
88. En eet van de zaken, waarin Allah jullie heeft voorzien, wettig en goed en vrees Allah in Wie jullie geloven.
89. Allah zal jullie niet bestraffen voor datgene wat in jullie eden onbedoeld is, maar Hij zal jullie straffen voor de opzettelijke eden. Voor haar boetedoening: voed tien arme mensen van het gemiddeld niveau waar je je eigen gezin mee voedt of kleedt hen, of laat een slaaf vrij. Maar eenieder die zich dat niet kan veroorloven, die moet drie dagen vasten. Dat is de boetedoening voor de eden die jullie gezworen hebben. En bescherm jullie eden. Dus Allah heeft Zijn tekenen voor jullie duidelijk gemaakt, dat jullie dankbaar moge zijn!
90. O jullie die geloven! Voorwaar, (alle) bedwelmende middelen (alcohol), het gokken, de afgodsbeelden en de lotspijlen zijn de walgelijke makelij van Shaytaan (maar het is slechts verfraaiing door verdraaiing). Vermijd daarom (elke vorm van) deze dingen, zodat jullie zullen slagen.
91. En hij (Shaytaan) wil slechts vijandigheid en haat zaaien (door jullie tegen elkaar op te zetten) met behulp van bedwelmende middelen en het gokken. (Op die manier houdt hij jullie ‘zoet’) en weerhoudt hij jullie niet alleen om Allah te gedenken maar ook om het gebed te verrichten. Weten jullie dan nooit van ophouden?
92. En gehoorzaam Allah en Zijn boodschapper en hoed je en vrees Allah. Als jullie je dan afkeren, dan moeten jullie weten dat het de plicht van onze boodschapper is om op de duidelijkste manier te verkondigen.
93. Voor degenen die geloven en de goede daden verrichten, is er geen zonde voor wat zij hebben gegeten, als zij Allah vrezen en geloven en goede daden verrichten en opnieuw Allah vrezen en geloven en opnieuw Allah vrezen en goede daden deden met volmaaktheid. En Allah houdt van de weldoeners [1].
94. O jullie die geloven! Allah zal jullie zeker beproeven in iets van het wild dat binnen het bereik van jullie handen en jullie lansen is, zodat Allah degenen moge testen die Hem ongezien vrezen. Wie dan daarna overtreedt, voor hem is een pijnlijke bestraffing.
95. O jullie die geloven! Dood geen wild als jullie in de gewijde staat zijn voor de hadj of de kleine bedevaart en ieder die onbedoeld doodt: diens boetedoening is een offer dat bij de Ka’ba gebracht wordt van een eetbaar dier gelijk aan dat wat gedood is, zoals door twee rechtvaardige mannen onder jullie bepaald wordt of als boetedoening moet hij armen voeden of in gelijkwaardige tred vasten, zodat hij het gewicht van zijn daad voelt. Allah vergeeft wat reeds gebeurd is, maar wie het weer doet, daarvan zal Allah een vergelding nemen. En Allah is Almachtig, zeer goed tot de Vergelding in staat.
96. Wettig voor jullie is waterwild en het gebruik daarvan als voedsel, ten nutte van jullie zelf en de reiziger, maar verboden is landwild zolang jullie in de gewijde staat zijn, vrees Allah tot Wie jullie verzameld worden.
97. Allah heeft de Ka’ba, het Heilige Huis, als toevluchtsoord gemaakt; en de hadj en kleine bedevaart voor de mensheid en ook de Heilige Maanden en de offerdieren en de versierden. Dat jullie mogen weten dat Allah kennis heeft van wat er in de hemelen is en wat op aarde is en dat Allah Alwetend is van iedere zaak.
98. Weet dat Allah streng is in de bestraffing en dat Allah de Vaak-Vergevende, de Genadevolle is.
99. De plicht van de boodschapper die Wij jullie hebben gestuurd is om te verkondigen. En Allah weet alles wat jullie openbaren en wat jullie verbergen.
100. Zeg: “Niet gelijk zijn het kwade en het goede zelfs als de overvloed van het slechte jullie genoegen doet.” Vrees Allah dus o mensen van begrip, zodat jullie zullen slagen.
101. O jullie die geloven! Vraag niet over zaken die als zij voor jullie duidelijk worden gemaakt, moeilijkheden veroorzaken. Maar als jullie daarover vragen, terwijl de Koran geopenbaard wordt, dan worden zij jullie duidelijk. Allah heeft dat vergeven, en Allah is de Vaak-Vergevende, de Verdraagzame.
102. Vóór jullie heeft een gemeenschap zulk soort vragen gesteld, vervolgens werden zij ongelovig.
103. Allah heeft niet zaken als kamelenmerrie met gespleten oren of over de losgelaten kamelenmerrie of over de ooi die met de ram een tweeling vormt of over de niet meer te belasten kamelenhengst ingesteld (omdat de ongelovigen zelf regels verzonnen betreft hun dieren die ze hadden). Maar de ongelovigen verzinnen leugens over Allah en de meeste van hen hebben geen begrip.
4. En als er tegen hen gezegd wordt: “Kom tot wat Allah geopenbaard heeft en tot de boodschapper.” Zij zeggen: “Genoeg voor ons is dat wat onze vaders gevolgd hebben", zelfs als hun vaders geen kennis hadden en er geen leiding was.
105. O jullie die geloven! waak over jullie eigen (ziel en waak over haar deugdzaamheid). Degene die afdwaalt, kunnen jullie geen schade berokkenen als jullie de leiding blijven volgen. De terugkeer van jullie allen is tot Allah, dan zal Hij jullie vertellen over alles wat jullie gedaan hebben.
106. O jullie die geloven! Als de dood jullie benadert, maakt dan een testament, neem vervolgens de verklaring van twee rechtvaardige getuigen van jullie volk of twee buitenstaanders, als jullie door het land op reis zijn en een ramp of de dood komt over jullie. Houd hen dan na het gebed vast als jullie twijfelen, laat hen beiden bij Allah zweren (zeggende): “Wij wensen hierdoor geen werelds gewin, zelfs als hij onze naaste verwant is. Wij zullen de getuigenis niet voor Allah verbergen, want dan zouden wij waarlijk tot de zondaren behoren.”
107. Als het dan bekend wordt dat deze twee een zonde hebben begaan, laat dan twee anderen hun plaats innemen, de dichtste verwanten onder hen die het recht hiervan beweren te hebben. Laat hen dan bij Allah zweren: “Wij bevestigen dat onze getuigenis waarachtiger is dan dat van die twee anderen en wij hebben de waarheid geen geweld aangedaan, want dan zouden wij waarlijk tot de zondaren behoren.”
108. Dat moet het dichter bij (het feit) brengen dat hun getuigenis waar is, of anders moeten zij vrezen dat over hun eigen eed nog andere eden worden afgelegd. En vrees Allah en luister. En Allah leidt de mensen niet die verdorven zijn.
109. Op de dag dat Allah alle boodschappers zal verzamelen en tegen hen zal zeggen: “Wat was de reactie die jullie ontvingen? (dat zal gevraagd worden aan de profeten)” dan zullen zij zeggen: “Wij hebben geen kennis, waarlijk, alleen U bent de Alwetende van alles wat verborgen is.”
110. (Gedenk) dat Allah zal zeggen: “O, ‘Isa, zoon van Maryam! Gedenk Mijn (veelzijdige) gunsten over jou en jouw moeder, toen Ik je met de heilige geest (Djibriel) heb versterkt en ondersteund, zodat je in de wieg (als baby) tot de mensen kon spreken maar ook als volwassene. En (gedenk) toen Ik je de Schrift en de wijsheid onderrichtte: de Thora (van Moesa) en de Indjiel (als openbaring). En (gedenk) toen je (door de joden werd uitgedaagd) om een kleipop (in de vorm) van een vogel te maken, met Mijn toestemming. Vervolgens blies je daarin en het werd een (levende) vogel, met Mijn toestemming. En (gedenk) toen je de blinden (zonder ogen) en de melaatsen genas, met Mijn toestemming. En (gedenk) toen je de doden (tot leven wekte en hen uit hun graven) deed herrijzen, met Mijn toestemming. En (gedenk) toen Ik de zonen van Israël (die jou van het leven wilden beroven) bij jou vandaan hield, (enkel) omdat je tot hen kwam met duidelijke bewijzen. En de ongelovigen onder hen zeiden: “Dit is niets anders dan duidelijke tovenarij.”
111. En toen Ik in de harten van de apostelen het geloof in Mij en Mijn boodschapper plaatste, zeiden zij: “Wij geloven. En wij getuigen dat wij moslims zijn.”
112. (Gedenk) toen de apostelen zeiden: “O Isa, zoon van Maryam! Kan jouw Heer voor ons een gedekte tafel (met voedsel) neerzenden uit de hemel?” Isa zei: “Vrees Allah, als jullie waarlijk gelovigen zijn.”
113. Zij zeiden: “Wij wensen daarvan te eten en sterker in het geloof te zijn en te weten dat jij ons inderdaad de waarheid verteld hebt en dat wijzelf getuigen zijn.”
114. Isa, de zoon van Maryam zei: “O Allah, onze Heer! Zend uit de hemel voor ons een gedekte tafel dat er voor ons - voor de eerste en de laatste van ons – een feest zou zijn en een teken van U; en geef ons onderhoud, want U bent de Beste van de Onderhouders."
115. Allah zei: “Ik zal het naar jullie sturen, maar als één van jullie hierna ongelovig is, zal Ik hem zo straffen met een bestraffing die Ik op niemand van de wereldwezens heb toegepast."
116. En (gedenk) dat Allah zal zeggen: “O Isa, zoon van Maryam! Heb jij tegen de mensen gezegd: “Aanbid mij en mijn moeder als twee goden naast Allah?” Zal hij zeggen: “Verheerlijkt zij U! Het was niet aan mij om te zeggen waartoe ik geen recht had. Als ik zo iets gezegd had, dan zou U dat zeker geweten hebben. U weet wat in Mijn binnenste is, terwijl ik niet weet wat in U is, waarlijk, U en alleen U bent de Alwetende van alles wat verborgen en onzichtbaar is.
117. Nooit heb ik [1] tegen hen gezegd, behalve wat U mij bevolen heeft te zeggen: “Aanbid Allah, mijn Heer en jullie Heer”, en ik was een getuige van hen, terwijl ik onder hen verbleef, maar toen U mij tot U nam werd U de Waker over hen, en U bent een getuige van alle zaken.
118. Als U hen straft, zijn zij Uw slaven, en als U hen vergeeft, waarlijk U en alleen U bent de Almachtige, de Alwijze."
119. Allah zal zeggen: “Dit is de dag waarop de waarachtigen (in hun geloof) van hun waarachtigheid zullen profiteren (van de geneugten in de eeuwige tuinen): voor hen zijn de tuinen waar rivieren onderdoor stromen – zij zullen daarin voor altijd verblijven. Allah is tevreden over hun (verrichte daden) en zij over Hem (vanwege de paradijselijke beloningen). Dat is het grote succes.
120. Aan Allah behoort het rijk van de hemelen en de aarde en alles wat daartoe behoort en Hij is tot alle zaken in staat.