عربيEnglish

The Noble Qur'an Encyclopedia

Towards providing reliable exegeses and translations of the meanings of the Noble Qur'an in the world languages

The heights [Al-Araf] - Dutch translation

Surah The heights [Al-Araf] Ayah 206 Location Maccah Number 7

1. Alif, Lam, Miem, Sad.[1]

2. (Dit is het) boek dat aan jou neer is gezonden, laat je borst zich daarvoor niet vernauwen. Het boek is een waarschuwing en een herinnering voor de gelovigen.

3. Volg wat door jullie Heer is neergezonden en volg geen bondgenoot die jullie beveelt deelgenoten in de aanbidding aan Allah toe te voegen. Weinig laten jullie zich vermanen!

4. En een groot aantal steden vernietigden Wij. Onze bestraffing kwam over hen heen gedurende de nacht, of terwijl zij hun middagslaap deden.

5. Geen andere kreet dan de volgende slaakten zij toen Onze bestraffing over hen kwam: “Waarlijk, wij waren onrechtvaardigen.”

6. Dan zeker, zullen Wij die (mensen) ondervragen aan wie het was gestuurd en waarlijk, Wij zullen de boodschappers ondervragen.

7. Dan zeker, Wij zullen hen (het hele verhaal) met kennis vertellen en Wij waren zeker niet afwezig.

8. En het afwegen (van de daden) op de Dag (van de Afrekening) zal de werkelijke (balans) aangeven. De (ware) overwinnaars zijn zij van wie de weegschaal (met hasanaat, goede daden) zwaarder (door)weegt.

9. En zij die een lichte schaal hebben (door overwegende zondes), dat zijn de (ware) verliezers door hun eigen toedoen door hun ontkenning van Onze tekenen.

10. En zeker, Wij gaven jullie gezag over de aarde en wezen voor jullie daarin levensonderhoud aan. Weinig is de dank die jullie geven.

11. En zeker, Wij hebben jullie geschapen en hebben jullie vorm gegeven. Toen hebben Wij de engelen verteld: “Kniel neer voor Adam,” en zij knielden neer, behalve Iblies: hij weigerde om één van de knielenden te zijn.

12. (Allah) zei: “Wat weerhoud je ervan om te knielen wanneer Ik jou dat beveel?” Iblies zei: “Ik ben beter dan hem. Mij heeft U uit vuur geschapen terwijl U hem uit klei hebt geschapen.”

13. (Allah) zei: “Daal af uit dit paradijs, het is niet aan jou om hier hooghartig te zijn. Verdwijn, want jij bent iemand van degene die vernederd en verworpen is.”

14. (Iblies) zei: “Geef mij uitstel tot de dag waarop zij allen herrijzen.”

15. (Allah ) zei: “Jij bent één van degenen die uitstel heeft gekregen (tot aan de eerste bazuinstoot).”

16. (Iblies) zei: “En omdat U mij hebt doen dwalen, zal ik hen (de kinderen van Adam) zeker opwachten aan de rechte weg (dat naar U leidt).

18. (Allah) zei (tegen Iblies): “Verlaat dit (paradijs) verworpen en uitgebannen. Wie van (de mensheid) jou volgt, daar zal Ik zeker de hel mee vullen.”

21. En hij (Shaytaan) zwoer hen bij Allah: “Waarlijk, ik ben slechts jullie oprechte adviseur.”

22. Zo misleidde hij hen door verwarring. Toen zij van de boom geproefd hadden, werd datgene wat voor hun schaamte verborgen was geweest voor hen duidelijk en zij begonnen de bladeren van het paradijs samen te voegen voor henzelf. En hun Heer riep hen (zeggende): “Heb Ik jullie die boom niet verboden en jullie verteld: “Waarlijk, Shaytaan is een openlijke vijand voor jullie?”

23. Zij zeiden: “O Heer, wij hebben onszelf onrecht aangedaan (d.m.v. zondes). Als U ons niet vergeeft en ons Uw genade niet schenkt, dan zullen wij zeker tot de verliezers behoren.”

24. (Allah) zei: “Daal af, ieder van jullie is een vijand voor de ander. Op aarde zal er een woonplaats voor jullie zijn en - voor een zekere tijd – vermaak.”

25. Hij zei: “Daar zullen jullie leven en daar zullen jullie sterven en daarvan zullen jullie op gebracht worden.”

27. O kinderen van Adam! Laat Shaytaan jullie niet bedriegen (door hem te volgen). Want hij heeft ervoor gezorgd dat jullie ouders het paradijs moesten verlaten en hij heeft hen van hun kleding ontdaan om hun geslachtsdelen te tonen. Waarlijk, hij (de duivel) en zijn trawanten zien jullie op een manier waarop jullie dat niet kunnen. Waarlijk, Wij hebben de duivels aangesteld als helpers (en zielsverwanten) van de ongelovigen.

29. Zeg: “Mijn Heer heeft rechtvaardigheid bevolen en (zegt) dat jullie slechts Hem moeten aankijken in elke plaats van aanbidding, in gebeden en slechts Hem aanroepen en je godsdienst oprecht aan Hem wijden door in de aanbidding Hem geen deelgenoten toe te kennen en met de intentie dat jullie jullie daden slechts voor Allah verrichten. Zoals Hij jullie in het begin gebracht heeft, zo zullen jullie het wezenlijke krijgen."

31. O kinderen van Adam, kleed jullie goed en mooi voor het gebed en bij de rondgang van iedere moskee. En eet en drink (wat jullie maar willen), maar verspil niet door buitensporigheid. Voorzeker, Hij houdt niet van de verkwisters.

32. Zeg: “Wie heeft de versiering met kleding door Allah gegeven verboden, wat Hij voor Zijn slaven gemaakt heeft en het goede van het eten?” Zeg: “Zij zijn in het leven van deze wereld, voor degenen die geloven (en) speciaal voor hen (gelovigen) op de dag der opstanding.” Dus leggen Wij de Islamitische wetten precies uit voor de mensen die kennis hebben.

33. Zeg: “(Maar) de zaken die mijn Heer verboden heeft zijn grote kwade zonden of deze nu openlijk of in het verborgene gepleegd worden, (alle soorten) zonden, onrechtvaardige onderdrukking, deelgenoten (in de aanbidding) toekennen aan Allah, waarvoor Hij geen toestemming heeft gegeven en zaken over Allah zeggen waar jullie geen kennis over hebben.”

34. En elk volk heeft zijn aangewezen tijd: als die tijd is aangebroken kon noch een uur het vertragen noch een uur kan het bespoedigen.

35. O kinderen van Adam! Als er boodschappers tot jullie komen vanuit jullie midden, voor jullie Mijn verzen reciterend, dan zal voor ieder die vroom en rechtvaardig wordt geen vrees zijn, noch zullen zij bedroefd zijn.

36. Maar degenen die Onze tekenen verwerpen en hen arrogant behandelen, zij zullen de bewoners van het hellevuur zijn en zij zullen daarin voor altijd verblijven.

37. Wie is er onrechtvaardiger dan degenen die een leugen over Allah verzint of Zijn tekenen verwerpt? Voor diegenen zal hun aangewezen portie hen bereiken van het boek (der beslissingen) tot Onze boodschappers tot hen komen en hun ziel nemen, zij (de engelen) zullen zeggen: “Waar zijn degenen die jullie gewoonlijk naast Allah aanriepen.” Zij zullen antwoorden: “Zij zijn verdwenen en hebben ons verlaten.” En zij zullen tegen zichzelf getuigen dat zij ongelovigen waren.

38. (Op de Dag der Opstanding) zegt (Allah): “Treed toe tot de volkeren van djinn en mens die (reeds zijn heengegaan en) jullie zijn voorgegaan in de hel.” Ieder maal als een nieuw volk naar binnen gaat, vervloekt het zijn broedervolk (dat voor hen ging), tot zij allen tezamen in het vuur zijn. De laatste van hen zal tegen de eerste zeggen: “Onze Heer! Deze hebben ons misleid, geef hem een dubbele bestraffing van het vuur.” Hij zal zeggen: ”Voor ieder van jullie is er een dubbele (bestraffing), maar jullie weten het niet.”

41. Er zal een bed van hellevuur zijn en zij worden met het (hellevuur) bedekt. Zo vergoeden Wij de onrechtvaardigen.

43. En Wij zullen uit hun borsten gevoelens van haat en pijn verwijderen; rivieren stromen onder hen en zij zullen zeggen: “Alle lof en dank is aan Allah, Die ons hiertoe geleid heeft, nooit hadden wij de leiding kunnen vinden, ware het niet dat Allah ons geleid heeft! Waarlijk, de boodschappers van Onze Heer zijn met de waarheid gekomen.” En er zal tot hen geroepen worden: “Dit is het paradijs wat jullie geërfd hebben door wat jullie gedaan hebben.”

44. En de bewoners van het paradijs zullen tegen de bewoners van het vuur roepen: “Wij hebben zeker ontdekt dat het waar is wat onze Heer ons beloofd heeft; hebben jullie ook ontdekt dat het waar is wat jullie Heer jullie beloofd heeft?” Zij zullen zeggen: “Ja.” Dan zal een roeper tussen hen verklaren: “De vloek van Allah is over de onrechtvaardigen.”

45. Degenen die (de mens) op het pad van Allah hinderen en het krom lijken te maken, zij waren ongelovig aan het hiernamaals.

46. En tussen hen zal een barrière zijn en op de 'Araaf bevinden (een muur) zich mannen die eenieder herkennen aan hun kenmerken. Zij roepen naar de bewoners van het paradijs: “Vrede zij met jullie!” en op die tijd zijn zij het paradijs nog niet binnengegaan, maar zij hopen zeker daar naar binnen te gaan.

48. En als de mensen van de muur roepen naar de mensen die zij door hun merktekenen herkennen, roepen, zeggende: “Jullie grote getale waren jullie niet tot nut en (en ook met) jullie arrogantie tegen het geloof.”

49. Zijn dit degenen waarvan jullie zwoeren dat Allah hen nooit genade zou tonen? (Let op! Er is tegen hen gezegd): “Ga het paradijs binnen, geen angst zal jullie treffen noch zullen jullie bedroefd zijn.”

52. Zeker, Wij hebben tot hen een boek gebracht, wat Wij nauwkeurig met kennis uitlegden: in een leiding en een genade voor de mensen die geloven.

53. Wachten zij alleen maar op de uiteindelijke vervulling van de gebeurtenis (de straf van Allah)? Op de dag dat de gebeurtenis uiteindelijk vervuld is, zullen degenen die het vroeger negeerden zeggen: “Waarlijk, de boodschappers van Onze Heer zijn in waarheid gekomen, zijn er nu bemiddelaars voor ons, zodat zij kunnen bemiddelen? Of kunnen wij terug gestuurd worden, zodat wij daden kunnen verrichten anders dan de daden die wij deden?” Waarlijk, zij hebben zichzelf verloren en datgene wat zij maakten is van hen verdwenen.

56. En sticht geen onheil op aarde, nadat het geordend is en roep Hem met angst en hoop aan. Zeker, Allah Zijn genade is dichtbij (en binnen bereik van) de weldoeners (die hun best doen in het zuiveren van hun intenties en daden).

57. En Hij is het Die de winden als aankondiging van goede berichten stuurt, aan Zijn genade (regen) voorafgaand. Totdat zij een zwaar geladen wolk dragen, Wij sturen het naar een doods land, en Wij laten dan de regen naar beneden komen. Vervolgens produceren Wij allerlei soorten fruit daarmee. Zo ook wekken wij de doden op, zodat zij het zullen overdenken of daar acht op slaan.

58. De plantengroei van een goed land komt voort door de toestemming van zijn Heer en datgene wat slecht is, brengt niets anders dan met moeite een geringe hoeveelheid. Zo leggen Wij vaak de tekenen uit voor de mensen die dankbaar zijn.

61. (Noeh) zei: “O mijn volk! Ik verkeer niet in dwaling, maar ik ben een boodschapper van de Heer van de wereldwezens!

62. Ik verkondig aan jullie de boodschappen van mijn Heer en geef jullie het oprechte advies. En ik weet van Allah wat jullie niet weten."

63. Zijn jullie niet verbaasd dat er van jullie Heer een vermaning is gekomen door een man uit jullie midden, dat hij jullie moge waarschuwen, zodat jullie Allah moge vrezen en dat jullie genade moge ontvangen.

65. En tot (het volk van) ‘Ad (stuurden Wij) hun broeder Hoed. Hij zei: “O mijn volk! Aanbid Allah! Jullie hebben geen andere god dan Hem. Zullen jullie (Allah) niet vrezen?”

66. De leiders van degenen die onder zijn volk ongelovig waren, zeiden: “Waarlijk, wij zien jou in dwaasheid en waarlijk, wij denken dat jij één van de leugenaars bent.”

67. (Hoed) zei: “O mijn mensen! Er is geen dwaasheid in mij, maar ik ben een boodschapper van de Heer van de wereldwezens.

68. Ik verkondig jullie de boodschappen van Mijn Heer en ik ben een betrouwbare adviseur voor jullie.”

69. Zijn jullie niet verbaasd dat er van jullie Heer een vermaning is gekomen door een man uit jullie midden? Dat hij jullie moge waarschuwen. En gedenk dat Hij jullie tot de opvolgers van het volk van Noeh heeft gemaakt en jullie in kracht heeft laten toenemen. Gedenk dus de gunsten van Allah, zodat jullie moge slagen.

70. Zij zeiden: “Jij bent tot ons gekomen, zodat wij alleen Allah zouden aanbidden en zouden verzaken wat onze voorouders aanbaden. Breng ons datgene waarmee je ons bedreigd hebt, als je waarachtig bent.”

72. Dus hebben Wij hem gered en degenen die bij hem waren door een genade van Ons en Wij hebben de wortels afgesneden van degenen die Onze tekenen negeerden en zij waren geen gelovigen.

73. En tot het volk van Thamoed stuurden Wij hun broeder Saalih (met het woord van tawhied). Zei hij: “O mijn volk! Aanbid Allah (alléén), (want) er is voor jullie geen andere god dan Hem. Voorwaar, er is tot jullie een duidelijk teken van jullie Heer gekomen (dat niets of niemand recht heeft op jullie aanbidding dan Allah). Deze kamelin [1] van Allah is een teken voor jullie (en zal als argumen voor of tegen jullie gebruikt worden). Laat haar dus grazen (en drinken zoveel ze maar wil) op Allah Zijn aarde (op de vastgelegde dagen). Kwets haar niet (en maak het haar niet moeilijk), anders zal jullie een pijnlijke bestraffing ten deel vallen.

75. De leiders van degenen die onder zijn mensen arrogant waren, zeiden tegen degenen die als zwak werden beschouwd, tegen degenen die hem geloofden ”Weten jullie dat Saalih door zijn Heer gestuurd is.” Zij zeiden: “Wij geloven inderdaad in datgene wat hem gestuurd is.”

77. Dus slachtten zij de kamelin en schaamteloos ontkenden zij het bevel van hun Heer en zeiden: “O Saalih! Breng je bedreigingen als je waarlijk één van de boodschappers bent.”

79. Toen keerde hij zich van hen af en zei: “O mijn volk! Ik heb zeker de boodschap van mijn Heer aan jullie verkondigd en heb jullie een goed advies gegeven maar jullie houden niet van goede adviseurs.”

80. En (gedenk) Loet, toen hij tegen zijn volk zei: “Plegen jullie de ergste zonden zoals geen vóór jullie van de wereldwezens gepleegd heeft?”

81. Waarlijk, jullie oefenen jullie lusten op mannen uit in plaats van vrouwen. Nee, jullie zijn het volk dat de grenzen overschrijdt.”

83. Toen redden Wij hem en zijn gezin behalve zijn vrouw; zij was één van degenen die achterbleef.

88. De leiders van degenen die arrogant onder hun mensen waren zeiden: “Wij zullen je zeker uit onze stad, verdrijven O Shoe’aib en ook degenen die in jou geloofden, tenzij jullie tot onze godsdienst terugkeren.” Hij zei: “Ook als we daar afkeer van hebben!”

93. Toen keerde hij zich van hen af en zei: “O mijn volk! Ik heb zeker de boodschap van mijn Heer aan jullie verkondigd en ik heb jullie goede raad gegeven. Hoe kan ik dan bedroefd zijn over de ongelovigen.”

94. En Wij zonden geen profeet naar een stad zonder dat Wij haar bewoners grepen met lijden door extreme armoede en verlies van gezondheid en rampen, zodat zij zichzelf vernederen.

97. Voelden de mensen van de steden zich dan veilig voor de komst van Onze bestraffing in de nacht terwijl zij sliepen?

98. Of voelden de bewoners van de steden zich veilig tegen de komst van onze bestraffing in de voormiddag, terwijl zij speelden?

99. Voelden zij zich veilig tegen het plan van Allah. Niemand voelt zich veilig tegen het plan van Allah, behalve de mensen die verloren zijn.

100. Is het niet duidelijk voor degenen die de aarde beërven in opvolging van zijn bezitters als Wij het gewild hadden, zouden Wij hen voor hun zonden bestraft hebben. En Wij verzegelden hun harten, zij zijn het die niet hoorden.

101. Zij waren in de steden waarvan Wij jou het verhaal vertellen. En er zijn zeker tot hen hun boodschappers met duidelijke bewijzen gekomen, maar zij waren niet degenen die geloofden in hetgeen zij eerder verworpen hadden. Dus heeft Allah de harten van de ongelovigen verzegeld.

105. Juist is het voor mij niets anders over Allah te zeggen dan de waarheid. Voorwaar, ik ben tot u gekomen met een duidelijk bewijs van mijn Heer. Laat de kinderen van Israël dus met mij vertrekken.”

106. (De Farao) zei: “Als je met een teken komt, laat het zien – als je één van degene bent die de waarheid vertelt.”

107. Toen gooide (Moesa) zijn staf en zie! Het was duidelijk een slang.

109. De leiders van de mensen van de Farao zeiden: “Dit is zeker een goed onderrichte tovenaar;

111. Zij zeiden: “Houd hem en zijn broeder tegen en stuur omroepers naar de steden en verzamel.

112. Dat zij de goed onderrichte tovenaars naar u brengen.”

113. En dus kwamen de tovenaars naar de Farao. Zij zeiden: “Voorwaar, er zal een goede beloning voor ons zijn als wij de overwinnaars zijn.”

114. Hij zei: “Ja, en nog meer, jullie zullen (mijn) naasten zijn.”

116. Hij (Moesa) zei: “Gooien jullie (eerst).” Dus gooiden zij, zij betoverden de ogen van de mensen en sloegen hen met angst en zij lieten een grote toverij zien.

117. Daarop inspireerden Wij Moesa (met het bevel): “Werp jouw staf!” (En zie daar, de staf) slokte meteen alle bedrog en valsheid op, die tentoon werden gespreid (door Farao’s tovenaars).

118. Dus de waarheid werd bevestigd en alles wat zij deden had geen effect.

121. Zij zeiden: “Wij geloven in de Heer van de wereldwezens.

122. De Heer van Moesa en Haaroen.”

123. Farao zei: “Geloven jullie in hem (Moesa) voordat ik jullie daartoe toestemming geef? Waarlijk, dit is een samenzwering die jullie gesmeed hebben in de stad om zijn bewoners uit te drijven, maar jullie zullen het te weten komen.

125. Zij zeiden: “Waarlijk, wij zullen tot onze Heer terugkeren.

126. En u neemt alleen maar wraak op ons, omdat wij in de tekenen van onze Heer geloven toen het ons bereikten! Onze Heer! Giet geduld over ons uit en zorg ervoor dat wij als moslims zullen sterven.”

127. De leiders van de mensen van de Farao zeiden: “Wilt u Moesa en zijn mensen onheil over het land laten verspreiden om u en uw goden af te zweren?” Hij zei: “Wij zullen hun zonen doden en hun vrouwen laten leven en wij hebben beslist een onweerstaanbare macht over hen.”

128. Moesa zei tegen zijn mensen: “Zoek de hulp bij Allah en wees geduldig. Waarlijk, de aarde behoort aan Allah, Hij geeft het als erfenis aan wie Hij wil van Zijn slaven. En een gezegend einde is er voor de godvrezenden...”

129. Zij zeiden: “Wij hebben veel geleden tot jij kwam en ook sinds je gekomen bent.” Hij zei: “Het zou kunnen zijn dat jullie Heer jullie vijand zal vernietigen en jullie tot opvolgers op aarde maakt, zodat Hij kan zien hoe jullie handelen?”

131. Maar als er iets goeds tot hen kwam, zeiden zij: “Ons behoort dit toe.” En het kwaad dat hen trof schreven zij toe aan kwade voortekenen die zij met Moesa in verband brachten en degenen die bij hem waren. Weet! Waarlijk, de tekenen komen van Allah maar de meesten van hen wisten het niet.

132. Zij zeiden: “Welke tekenen je ook naar ons toe brengt, en hoe je ons met je tovenaarskunsten bewerkt, wij zullen je nooit geloven.”

133. Dus stuurden Wij tot hen: de vloed, de sprinkhanen, de luizen, de kikkers en het bloed (als een opvolging van) duidelijke tekenen, toch bleven zij arrogant en behoorden zij tot de mensen die misdadigers zijn.

134. En als de bestraffing hen trof zeiden zij: “O Moesa! Roep je Heer aan vanwege de beloften die Hij jou heeft gegeven. Als je de bestraffing van ons weghaalt, zullen wij zeker in jou geloven en we zullen de kinderen van Israël met jou mee laten gaan.”

135. Maar toen Wij de bestraffing verwijderden van hen op een afgesproken tijd, die het had bereikt, zie! Zij braken hun woord!

137. En Wij zorgden ervoor dat de mensen, die zwak werden beschouwd, de oostelijke en westelijke gedeeltes van het land kregen, waarvoor Wij het gezegend hadden. En het oprechte woord van jullie Heer werd vervuld voor de kinderen van Israël door alles wat zij hadden moeten verdragen. En Wij vernietigden volledig alle grote werken en gebouwen die de Farao en zijn mensen opgericht hadden.

139. “Waarlijk, waarmee dit volk zich bezighoudt, zullen zij vernietigd worden. En wat zij doen is een waan.”

140. Hij zei: “Zal ik voor jullie een andere god zoeken dan Allah, terwijl Hij jullie heeft verkozen boven de wereldwezens.”

142. En Wij wezen voor Moesa dertig nachten aan en voegden nog tien toe, en hij maakte de periode die door zijn Heer was aangewezen vol met veertig nachten. En Moesa zei tegen zijn broeder Haaroen: “Wees mijn vervanging voor mijn mensen, handel op de juiste manier en volg niet de weg van de verderfzaaiers."

143. En toen Moesa op de aangewezen tijd en plaats bij Ons kwam en zijn Heer tot hem sprak, zei hij: “O mijn Heer! (Ik verlang naar uw ontmoeting zo erg dat ik niet kan wachten om u te zien in uw perfectie pas na de dood) ik wil u aanschouwen, zodat ik U kan zien.” Allah zei: “Jij kan Mij niet zien (in deze wereld), maar kijk naar de berg als het daar stil op zijn plaats blijft staan, dan zul je Mij zien.” Dus toen zijn Heer zich aan de berg openbaarde, liet Hij het instorten en tot stof vergaan, en Moesa viel bewusteloos neer. Toen hij weer bijkwam, zei hij: “Verheerlijkt bent U, ik wend mij tot U in berouw en ik ben de eerste onder de gelovigen.”

144. (Allah) zei: “O Moesa Ik heb jou boven de mensen door Mijn openbaring verkozen en door Mijn spreken. Houd je dus vast aan datgene (nl. voldoening) Ik jou heb gegeven, en behoor tot de dankbaren (voor deze begunstiging door enkel te doen wat Mij tevreden maakt en blijf weg van dingen die Mijn toorn opwekken).”

145. En Wij schreven voor hem op de borden de lessen die uit alle dingen getrokken konden worden en de uitleg van alle dingen (en zeiden): “Houd dit ferm vast en moedig je mensen aan om het betere daarvan te nemen. Ik zal jou de leefplek van de verdorvenen laten zien.”

148. En het volk van Moesa maakte tijdens zijn afwezigheid van hun sieraden de afbeelding van een kalf. Het maakte een geluid. Zagen zij dan niet dat het niet tot hen kon spreken noch dat het hen op de weg leidde? Zij namen het aan voor aanbidding en zij waren onrechtvaardig.

149. En toen zij spijt hadden en zagen dat zij afgedwaald waren, (hadden) zij (berouw) en zeiden: “Als onze Heer geen genade met ons heeft en ons niet vergeeft, zullen wij zeker tot de verliezers behoren.”

150. En toen Moesa boos en geschokt tot zijn volk terugkeerde, zei hij: “Wat jullie gedaan hebben tijdens mijn afwezigheid is een slechte zaak. Hebben jullie je gehaast en zijn jullie voorop gegaan in de zaak van jullie Heer?” En hij gooide de schriften neer en greep zijn broeder (bij de haren en zijn baard) van zijn hoofd en sleepte hem naar zich toe. Haaroen zei: “O, zoon van mijn moeder! Voorwaar, de mensen onderdrukte mij en wilden mij bijna vermoorden, Laat de vijand daarom niet over deze situatie verheugen en zet mij niet tussen de mensen die onrechtvaardig zijn.”

151. Moesa zei: “O mijn Heer! Vergeef mij en mijn broeder en laat ons toe tot Uw genade, want U bent de genadigste van allen die genade tonen.”

155. En Moesa koos uit zijn mensen zeventig mensen voor Onze aangewezen tijd en toen zij door een aardbeving getroffen werden zei hij: “O, mijn Heer, als het Uw wil is, kon U hen vernietigd hebben en mij; zult U ons voor de daden van dwazen, die onder ons zijn, vernietigen? Het is slechts Uw beproeving, waardoor U degene die U wilt, laat dwalen en degene die U wilt, recht leidt. U bent onze beschermheer, vergeef ons dus en heb genade met ons, want U bent de beste van degene die vergeeft.

158. Zeg: “O Mensheid! Waarlijk, ik ben tot jullie gestuurd als de boodschapper van Allah – aan wie het rijk van de hemelen en aarde toebehoort. Er is er geen die het recht om aanbeden te worden heeft, behalve Hij; Hij is het die het leven geeft en de dood veroorzaakt. Geloof dus in Allah en in Zijn boodschapper, de Profeet die niet kan lezen of schrijven [1] die in Allah gelooft en in Zijn woorden, volg hem, zodat jullie geleid zijn.

159. En van het volk van Moesa is er een gemeenschap die in waarheid kan leiden en rechtvaardigheid tussen hun kan oordelen.

161. En (gedenk) dat er tegen jullie gezegd was: “Treed deze stad binnen en eet daarvan wat jullie wensen en zeg: “Vergeef onze zonden,” en ga de poort knielend binnen. Wij zullen jullie je zonden vergeven. Wij zullen (de beloning) voor de weldoeners doen toenemen.”

164. En toen zei een gemeenschap onder hen: “Waarom preken jullie tot een volk dat Allah zal vernietigen of met een zware bestraffing zal bestraffen?” (De prekers) zeiden: “Om vrij van schuld te zijn voor onze Heer en misschien zullen zij Allah vrezen.”

166. Dus toen zij de grenzen van wat hen verboden was overtraden, zeiden Wij tegen hen: “Wees apen, veracht en verworpen.”

167. En (gedenk) dat toen jullie Heer verklaarde dat Hij zeker zou doorgaan met zending tegen hen tot de dag der opstanding, degene die hen met de vernederende bestraffing zullen treffen. Waarlijk, jullie Heer is snel in de vergelding en zeker, Hij is de Vaak-vergevende, Genadevolle.

168. En Wij hebben hen in verschillende groepen opgebroken over de aarde, sommigen van hen zijn rechtvaardig en sommigen zijn daar ver van. En Wij beproefden hen met goed en kwaad, zodat zij zich misschien (tot Allah Zijn gehoorzaamheid) zouden wenden.

169. Toen kwam na hen een generatie, die het boek erfde, maar voor zichzelf de goederen van dit lage leven koos zeggende: “(Alles) zal ons vergeven worden.” En als er (opnieuw) het aanbod van iets dergelijks op hun pad kwam, dan zouden zij het (opnieuw) grijpen. Was er geen verbond van het boek met hen afgesloten en zouden zij niets anders dan de waarheid over Allah zeggen? En zij hebben bestudeerd wat daar geschreven staat. En het tehuis van het hiernamaals is beter voor degenen die godvrezend zijn. Begrijpen jullie dat dan niet?

170. En voor degenen die zich aan het boek stevig vasthouden en perfect hun gebeden verrichten, zeker zullen Wij de beloning nooit verloren gaan voor degenen die goede daden verrichten.

171. En (gedenk) toen Wij de berg boven hen deden verhieven alsof het vast zat aan de wolk, dachten zij dat het op hen zou vallen. (Wij zeiden): “Houd stevig vast aan wat Wij jullie gegeven hebben en gedenk wat daarin geschreven staat, zodat jullie Allah moge vrezen en Hem gehoorzamen.”

172. En (gedenk) toen jullie Heer de kinderen van Adam voorbracht, uit hun lenden, hun zaad en liet hen voor henzelf getuigen (zeggende): “Ben Ik niet jullie Heer?” Zij zeiden: “Ja! Wij getuigen.” Zodat jullie op de dag der opstanding niet zullen zeggen: “Waarlijk, wij wisten dit niet.”

173. Of dat jullie niet zullen zeggen: “Het waren slechts onze vaders vroeger die anderen als deelgenoot in de aanbidding bij Allah namen en wij waren (slechts) hun afstammelingen; zult U ons dan vernietigen vanwege de daden van mannen die de leugen praktiseerden?”

174. Dus Wij hebben de tekenen nauwkeurig uitgelegd, zodat zij zich (tot de waarheid) mogen keren.

175. (O Mohammed), draag het verhaal voor aan hen (de joden) over diegene aan wie Wij Onze aayaat (tekenen, bewijzen, lessen, onthullingen, enz.) hebben gegeven, maar hij verwierp ze uit ongeloof. Dus volgde Shaytaan hem (op de voet) en werd hij één van de dwalende dolers.

176. En als Wij het hadden gewild, dan hadden Wij hem zeker met (Onze verzen) verheven (d.w.z. tot rang van geleerde). Maar hij bleef zich vastklampen aan de aarde (het wereldse leven) en volgde zijn zelfingenomen begeertes. Zijn beschrijving is zoals de beschrijving van een hond: als je hem wegjaagt, hangt zijn tong uit zijn bek en als je hem achterlaat, dan hangt zijn tong er nog steeds uit. Dit is de beschrijving van de mensen die Onze aayaat (tekenen) verwerpen. Vertel ze dus de (authentieke) verhalen, in de hoop dat zij erover nadenken.

180. En (alle) van de mooiste namen behoren Allah toe, roep Hem bij ze aan en verlaat het gezelschap van degenen die Zijn namen verloochenen en ontkennen. Zij zullen voor hun daden vergolden worden.

181. En van degenen die Wij geschapen hebben is er een gemeenschap die (anderen) leidt in de waarheid en daartussen rechtvaardigheid betracht.

182. Degenen die Onze tekenen verwerpen zullen Wij geleidelijk met de bestraffing grijpen op manieren die zij niet kunnen voorzien.

188. Zeg: “Ik bezit geen kracht ten gunste of ten nadele van mijzelf, behalve als Allah het wil. Als ik de kennis van het onzichtbare had, dan zou ik voor mijzelf een overvloed aan weelde veilig hebben gesteld en geen kwaad zou mij aanraken. Ik ben alleen maar een waarschuwer, een brenger van goede berichten voor de mensen die geloven.

189. Hij is het die jullie geschapen heeft uit één enkele persoon en (toen) heeft Hij uit hem zijn vrouw geschapen, zodat hij het plezier zou beleven om met haar samen te leven. Toen hij geslachtsgemeenschap met haar had gehad, werd zij zwanger, maar zij droeg het licht, beiden riepen zij Allah aan, hun Heer (zeggende): “Als U ons een kind geeft dat in alle aspecten goed is, zullen wij zeker dankbaar zijn.”

190. Maar toen Hij hen een in alle aspecten goed kind gaf, maakten zij Hem deelgenoot in dat wat Hij hen had gegeven. Hoog zij Allah, Verheven boven alles wat zij aan Hem als deelgenoten toeschrijven.

191. Kennen zij aan Allah deelgenoten toe van degenen die niets geschapen hebben en die zij zelf geschapen hebben?

199. Aanvaard de excuses (van je medemens zonder daar iets achter te zoeken), spoor aan tot het goede en keer je af van de dwazen (door bij hen weg te blijven).

200. En als Shaytaan jou met een kwade influistering benadert (tijdens het gehoorzamen aan Allah Zijn bevelen), zoek dan toevlucht bij Allah (om het teniet te doen). Waarlijk, Hij is Alhorend (over de woorden), Alwetend (over de daden).

201. Waarlijk! Degenen die godvrezend zijn, gedenken Allah zodra de kwade gedachten van Shaytaan bij hen opkomen, waardoor zij (het juiste van het goede) kunnen onderscheiden.

202. En hun (duivelse ongelovige) broeders doen hen nog dieper afdalen in de dwaling, en (overwegen het zelfs niet) om daar mee op te houden.

203. En als jullie hen geen wonder brengen zeggen zij: “Waarom hebben jullie het niet gebracht?” Zeg: “Ik volg wat er aan mij door mijn Heer geopenbaard is. Dit zijn niets anders dan bewijzen van jullie Heer en een leiding en een genade voor de mensen die geloven."