Setting
Surah The winnowing winds [Adh-Dhariyat] in Dutch
وَٱلذَّٰرِيَٰتِ ذَرْوًۭا ﴿١﴾
Bij de winden, die het stof verspreiden en verstrooien.
Bij de winden die doen opwaaien.
Bij de winden die doen opwaaien.
فَٱلْحَٰمِلَٰتِ وِقْرًۭا ﴿٢﴾
En bij de wolken, die een last van regen dragen;
Bij de wolken die een zware last dragen.
Bij de wolken die een zware last dragen.
فَٱلْجَٰرِيَٰتِ يُسْرًۭا ﴿٣﴾
Bij de schepen, die de zee snel doorklieven.
Bij de schepen die gemakkelijk voortdrijven.
Bij de schepen die gemakkelijk voortdrijven.
فَٱلْمُقَسِّمَٰتِ أَمْرًا ﴿٤﴾
En bij de engelen, die dingen uitdeelen, noodig voor het onderhoud van alle schepselen
Bij de verdelers (de Engelen) die volgens een verordening verdelen.
Bij de verdelers (de Engelen) die volgens een verordening verdelen.
إِنَّمَا تُوعَدُونَ لَصَادِقٌۭ ﴿٥﴾
Inderdaad, datgene waarmede gij bedreigd zijt, is zekerlijk waar,
Voorwaar, wat jullie is aangezegd zal zeker bewaarheid worden.
Voorwaar, wat jullie is aangezegd zal zeker bewaarheid worden.
وَإِنَّ ٱلدِّينَ لَوَٰقِعٌۭ ﴿٦﴾
En het laatste oordeel zal gewis komen.
En voorwaar, de (Dag der) Opstanding zal zeker plaatsvinden.
En voorwaar, de (Dag der) Opstanding zal zeker plaatsvinden.
وَٱلسَّمَآءِ ذَاتِ ٱلْحُبُكِ ﴿٧﴾
Bij den hemel met paden voorzien.
Bij de hemel met zijn banen (van sterren en planeten).
Bij de hemel met zijn banen (van sterren en planeten).
إِنَّكُمْ لَفِى قَوْلٍۢ مُّخْتَلِفٍۢ ﴿٨﴾
Gij verschilt zeer in hetgeen gij zegt.
Voorwaar, jullie standpunt (tegenover de Profeet en de Koran) wisselt.
Voorwaar, jullie standpunt (tegenover de Profeet en de Koran) wisselt.
يُؤْفَكُ عَنْهُ مَنْ أُفِكَ ﴿٩﴾
Men zal zich afwenden van dengeen, die van het ware geloof is afgekeerd!
Degene die ervan afgewend wordt, die wordt belogen.
Degene die ervan afgewend wordt, die wordt belogen.
قُتِلَ ٱلْخَرَّٰصُونَ ﴿١٠﴾
Vervloekt mogen de leugenaars zijn.
Verdoemd zijn de leugenaars!
Verdoemd zijn de leugenaars!
ٱلَّذِينَ هُمْ فِى غَمْرَةٍۢ سَاهُونَ ﴿١١﴾
Die in diepe wateren van onwetendheid waden, terwijl zij hun heil verwaarloozen.
Degenen die in achteloosheid verkeren.
Degenen die in achteloosheid verkeren.
يَسْـَٔلُونَ أَيَّانَ يَوْمُ ٱلدِّينِ ﴿١٢﴾
Zij vragen: Wanneer zal de dag des oordeels komen?
Zij vragen: \"Wanneer is de Dag van de Opstanding?\"
Zij vragen: \"Wanneer is de Dag van de Opstanding?\"
يَوْمَ هُمْ عَلَى ٱلنَّارِ يُفْتَنُونَ ﴿١٣﴾
Op dien dag zullen zij in het hellevuur verbrand worden.
Op die Dag zullen zij in de Hel verbrand worden.
Op die Dag zullen zij in de Hel verbrand worden.
ذُوقُوا۟ فِتْنَتَكُمْ هَٰذَا ٱلَّذِى كُنتُم بِهِۦ تَسْتَعْجِلُونَ ﴿١٤﴾
En men zal tot hen zeggen: Proeft uwe straf; dit is hetgeen gij verlangd hebt, dat verhaast zou worden.
(De bewaker van de Hel zegt:) \"Proeft jullie bestraffing. Dit is waar jullie de bespoediging van vroegen.\"
(De bewaker van de Hel zegt:) \"Proeft jullie bestraffing. Dit is waar jullie de bespoediging van vroegen.\"
إِنَّ ٱلْمُتَّقِينَ فِى جَنَّٰتٍۢ وَعُيُونٍ ﴿١٥﴾
Maar de vromen zullen tusschen tuinen en fonteinen wonen.
Voorwaar, de Moettaqôen verblijven in Tuinen en bij bronnen (in het Paradijs).
Voorwaar, de Moettaqôen verblijven in Tuinen en bij bronnen (in het Paradijs).
ءَاخِذِينَ مَآ ءَاتَىٰهُمْ رَبُّهُمْ ۚ إِنَّهُمْ كَانُوا۟ قَبْلَ ذَٰلِكَ مُحْسِنِينَ ﴿١٦﴾
Datgene ontvangende, wat hun Heer hun zal geven, omdat zij vóór dezen dag rechtvaardigen waren.
Zij nemen wat hun Heer hun geeft. Voorwaar, zij behoorden voorheen tot de weldoeners.
Zij nemen wat hun Heer hun geeft. Voorwaar, zij behoorden voorheen tot de weldoeners.
كَانُوا۟ قَلِيلًۭا مِّنَ ٱلَّيْلِ مَا يَهْجَعُونَ ﴿١٧﴾
Zij slapen slechts gedurende een klein gedeelte van den nacht.
Zij plachten gedurende de nacht weinig te slapen.
Zij plachten gedurende de nacht weinig te slapen.
وَبِٱلْأَسْحَارِ هُمْ يَسْتَغْفِرُونَ ﴿١٨﴾
En vroeg in den ochtend vragen zij vergiffenis van God.
En in de laatste uren van de nacht smeekten zij om vergeving.
En in de laatste uren van de nacht smeekten zij om vergeving.
وَفِىٓ أَمْوَٰلِهِمْ حَقٌّۭ لِّلسَّآئِلِ وَٱلْمَحْرُومِ ﴿١٩﴾
Een voegzaam deel van hunne welvaart werd hem gegeven, die vroeg, en aan hem, die door schaamte teruggehouden werd te vragen.
En van hun bezittingen was een rechtmatig deel voor de bedelaar en voor degene die zich weerhield van bedelen.
En van hun bezittingen was een rechtmatig deel voor de bedelaar en voor degene die zich weerhield van bedelen.
وَفِى ٱلْأَرْضِ ءَايَٰتٌۭ لِّلْمُوقِنِينَ ﴿٢٠﴾
Er zijn teekenen van goddelijke macht en goedheid op de aarde, voor de menschen van goed begrip.
En op de aarde zijn Tekens voor de overtuigden.
En op de aarde zijn Tekens voor de overtuigden.
وَفِىٓ أَنفُسِكُمْ ۚ أَفَلَا تُبْصِرُونَ ﴿٢١﴾
Ook in u zelven: zult gij dus niet overwegen?
En ook in jullie zelf, zien jullie dan niet?
En ook in jullie zelf, zien jullie dan niet?
وَفِى ٱلسَّمَآءِ رِزْقُكُمْ وَمَا تُوعَدُونَ ﴿٢٢﴾
Uw onderhoud is in den hemel; en evenzeer bevat hij datgene, wat u werd beloofd.
En in de hemel is jullie voorziening, en wat jullie is beloofd.
En in de hemel is jullie voorziening, en wat jullie is beloofd.
فَوَرَبِّ ٱلسَّمَآءِ وَٱلْأَرْضِ إِنَّهُۥ لَحَقٌّۭ مِّثْلَ مَآ أَنَّكُمْ تَنطِقُونَ ﴿٢٣﴾
Daarom zweer ik bij den Heer van hemel en aarde, dat dit zekerlijk de waarheid is; overeenkomstig datgene, wat gij zelf zegt.
Bij de Heer van de hemel en de aarde: voorwaar, het is zeker waar, zo waar als (het feit) dat jullie spreken.
Bij de Heer van de hemel en de aarde: voorwaar, het is zeker waar, zo waar als (het feit) dat jullie spreken.
هَلْ أَتَىٰكَ حَدِيثُ ضَيْفِ إِبْرَٰهِيمَ ٱلْمُكْرَمِينَ ﴿٢٤﴾
Is de geschiedenis van Abraham's geachte gasten niet tot uwe kennis gekomen?
Heeft de geschiedenis van de geëerde gasten van Ibrahîm jou bereikt?
Heeft de geschiedenis van de geëerde gasten van Ibrahîm jou bereikt?
إِذْ دَخَلُوا۟ عَلَيْهِ فَقَالُوا۟ سَلَٰمًۭا ۖ قَالَ سَلَٰمٌۭ قَوْمٌۭ مُّنكَرُونَ ﴿٢٥﴾
Toen zij tot hem ingingen en zeiden: Vrede? antwoordde hij: Vrede! bij zich zelven zeggende: Dit zijn onbekende menschen.
Toen zij bij hem kwamen, zeiden zij: \"Vrede!\" Hij zei: \"Vrede!\", (en hij dacht bij zichzelf:) \"Onbekend volk.\"
Toen zij bij hem kwamen, zeiden zij: \"Vrede!\" Hij zei: \"Vrede!\", (en hij dacht bij zichzelf:) \"Onbekend volk.\"
فَرَاغَ إِلَىٰٓ أَهْلِهِۦ فَجَآءَ بِعِجْلٍۢ سَمِينٍۢ ﴿٢٦﴾
En hij ging heimelijk tot zijn gezin, en bracht een gemest kalf.
Hij ging toen vlug naar zijn familie en bracht een geroosterd kalf.
Hij ging toen vlug naar zijn familie en bracht een geroosterd kalf.
فَقَرَّبَهُۥٓ إِلَيْهِمْ قَالَ أَلَا تَأْكُلُونَ ﴿٢٧﴾
Hij zette het voor hen neder, en toen hij zag, dat zij het niet aanraakten, zeide hij: Eet gij niet?
Hij plaatste het daarop vóór hen, en zei: \"Eten jullie het niet?\"
Hij plaatste het daarop vóór hen, en zei: \"Eten jullie het niet?\"
فَأَوْجَسَ مِنْهُمْ خِيفَةًۭ ۖ قَالُوا۟ لَا تَخَفْ ۖ وَبَشَّرُوهُ بِغُلَٰمٍ عَلِيمٍۢ ﴿٢٨﴾
En hij begon vrees voor hen te koesteren. Zij zeiden: Vrees niet, en zij verklaarden hem de belofte van een wijzen zoon.
(Maar zij wilden niet eten.) Toen voelde hij angst voor hen. Zij zeiden: \"Wees niet bang.\" En zij verkondigden hem de verheugende tijding over (de geboorte van) een verstandige jongeling (Ishâq).
(Maar zij wilden niet eten.) Toen voelde hij angst voor hen. Zij zeiden: \"Wees niet bang.\" En zij verkondigden hem de verheugende tijding over (de geboorte van) een verstandige jongeling (Ishâq).
فَأَقْبَلَتِ ٱمْرَأَتُهُۥ فِى صَرَّةٍۢ فَصَكَّتْ وَجْهَهَا وَقَالَتْ عَجُوزٌ عَقِيمٌۭ ﴿٢٩﴾
Zijne vrouw kwam nader; zij gaf een gil, sloeg zich in het aangezicht, en zeide ik ben een oude vrouw en onvruchtbaar!
Zijn vrouw kwam schreeuwend naar voren, en zij sloeg zich in haar gezicht, en zei: \"Ik ben een oude, onvruchtbare vrouw!\"
Zijn vrouw kwam schreeuwend naar voren, en zij sloeg zich in haar gezicht, en zei: \"Ik ben een oude, onvruchtbare vrouw!\"
قَالُوا۟ كَذَٰلِكِ قَالَ رَبُّكِ ۖ إِنَّهُۥ هُوَ ٱلْحَكِيمُ ٱلْعَلِيمُ ﴿٣٠﴾
De engelen zeiden: Dit zeide uw Heer; en waarlijk, hij is de Wijze, de Alwetende.
Zij zeiden: \"Zo heeft jouw Heer gesproken: voorwaar, Hij is de Alwijze, de Alwetende.\"
Zij zeiden: \"Zo heeft jouw Heer gesproken: voorwaar, Hij is de Alwijze, de Alwetende.\"
۞ قَالَ فَمَا خَطْبُكُمْ أَيُّهَا ٱلْمُرْسَلُونَ ﴿٣١﴾
En Abraham zeide tot hen: wat is dus uwe boodschap, o gezanten van God?
Hij (Ibrâhîm) vroeg: \"Wat is jullie boodschap, O gezanten?\"
Hij (Ibrâhîm) vroeg: \"Wat is jullie boodschap, O gezanten?\"
قَالُوٓا۟ إِنَّآ أُرْسِلْنَآ إِلَىٰ قَوْمٍۢ مُّجْرِمِينَ ﴿٣٢﴾
Zij antwoordden: waarlijk, wij worden tot een zondig volk gezonden.
Zij zeiden: \"Voorwaar, wij zijn gezonden naar een volk van misdadigers.
Zij zeiden: \"Voorwaar, wij zijn gezonden naar een volk van misdadigers.
لِنُرْسِلَ عَلَيْهِمْ حِجَارَةًۭ مِّن طِينٍۢ ﴿٣٣﴾
Opdat wij steenen van gebakken klei op hen zouden nederzenden.
Opdat wij stenen van klei op hen neerzenden.
Opdat wij stenen van klei op hen neerzenden.
مُّسَوَّمَةً عِندَ رَبِّكَ لِلْمُسْرِفِينَ ﴿٣٤﴾
Gemerkt door uwen Heer, ter verdelging der zondaren.
Die zijn gekenmerkt bij jouw Heer, voor de overtreders.\"
Die zijn gekenmerkt bij jouw Heer, voor de overtreders.\"
فَأَخْرَجْنَا مَن كَانَ فِيهَا مِنَ ٱلْمُؤْمِنِينَ ﴿٣٥﴾
En wij telden de ware geloovigen, die in de stad waren.
Toen deden Wij degenen die daar tot de gelovigen behoorden vertrekken.
Toen deden Wij degenen die daar tot de gelovigen behoorden vertrekken.
فَمَا وَجَدْنَا فِيهَا غَيْرَ بَيْتٍۢ مِّنَ ٱلْمُسْلِمِينَ ﴿٣٦﴾
Maar wij vonden niet meer, dan één gezin van Moslems.
Maar Wij troffen daar slechts één huis van degenen die zich (aan Allah) overgegeven hadden aan. (het huis van Lôeth)
Maar Wij troffen daar slechts één huis van degenen die zich (aan Allah) overgegeven hadden aan. (het huis van Lôeth)
وَتَرَكْنَا فِيهَآ ءَايَةًۭ لِّلَّذِينَ يَخَافُونَ ٱلْعَذَابَ ٱلْأَلِيمَ ﴿٣٧﴾
Wij verwoesten hen, en lieten een teeken aldaar, voor hen, die de ernstige kastijding van God vreezen.
En Wij lieten daar een Teken achter voor degenen die de pijnlijke bestraffing vreesden.
En Wij lieten daar een Teken achter voor degenen die de pijnlijke bestraffing vreesden.
وَفِى مُوسَىٰٓ إِذْ أَرْسَلْنَٰهُ إِلَىٰ فِرْعَوْنَ بِسُلْطَٰنٍۢ مُّبِينٍۢ ﴿٣٨﴾
In Mozes was mede een teeken, toen Hij hem met duidelijke macht tot Pharao zond.
En ook in (de geschiedenis van) Môesa toen Wij hem naar Fir'aun zonden met een duidelijk bewijs.
En ook in (de geschiedenis van) Môesa toen Wij hem naar Fir'aun zonden met een duidelijk bewijs.
فَتَوَلَّىٰ بِرُكْنِهِۦ وَقَالَ سَٰحِرٌ أَوْ مَجْنُونٌۭ ﴿٣٩﴾
Maar deze wendde zich met zijne vorsten af, zeggende: Deze man is een toovenaar of een bezetene.
Hij (Fir'aun) wendde zich af met zijn gevolg, en hij zei: \"(Hij is) een tovenaar, of een bezetene!\"
Hij (Fir'aun) wendde zich af met zijn gevolg, en hij zei: \"(Hij is) een tovenaar, of een bezetene!\"
فَأَخَذْنَٰهُ وَجُنُودَهُۥ فَنَبَذْنَٰهُمْ فِى ٱلْيَمِّ وَهُوَ مُلِيمٌۭ ﴿٤٠﴾
Daarom grepen wij hem en zijne soldaten en wierpen hen in de zee: en hij was waard gestrafd te worden.
Daarop grepen Wij hem en zijn legers en wierpen hen in de zee. En hem (Fir'aun) trof de blaam.
Daarop grepen Wij hem en zijn legers en wierpen hen in de zee. En hem (Fir'aun) trof de blaam.
وَفِى عَادٍ إِذْ أَرْسَلْنَا عَلَيْهِمُ ٱلرِّيحَ ٱلْعَقِيمَ ﴿٤١﴾
En in den stam van Ad was mede een teeken, toen wij een verwoestenden wind tegen hen zonden.
En in de 'Âd, toen Wij over hen een verwoestende wind zonden.
En in de 'Âd, toen Wij over hen een verwoestende wind zonden.
مَا تَذَرُ مِن شَىْءٍ أَتَتْ عَلَيْهِ إِلَّا جَعَلَتْهُ كَٱلرَّمِيمِ ﴿٤٢﴾
Die niets aanraakte, waar hij nederkwam, of hij verwoeste het, als een verrot voorwerp, en maakte het tot stof.
Die niets heel liet van wat hij tegenkwam, maar (alles) tot ruïnes maakte.
Die niets heel liet van wat hij tegenkwam, maar (alles) tot ruïnes maakte.
وَفِى ثَمُودَ إِذْ قِيلَ لَهُمْ تَمَتَّعُوا۟ حَتَّىٰ حِينٍۢ ﴿٤٣﴾
In Thamoed was eveneens een teeken toen er tot hem werd gezegd: Geniet alles gedurende eenigen tijd.
En in de Tsamôed, toen tot hen gezegd werd: \"Geniet maar, tot een bepaalde tijd.\"
En in de Tsamôed, toen tot hen gezegd werd: \"Geniet maar, tot een bepaalde tijd.\"
فَعَتَوْا۟ عَنْ أَمْرِ رَبِّهِمْ فَأَخَذَتْهُمُ ٱلصَّٰعِقَةُ وَهُمْ يَنظُرُونَ ﴿٤٤﴾
Maar zij schonden onbeschaamd het bevel van hunnen Heer, waardoor hen een vreeselijk onweder van den hemel overviel, terwijl zij daarheen blikten.
Toen waren zij hoogmoedig tegenover het gebod van hun Heer, waarop de bliksemslag hen greep, terwijl zij toezagen.
Toen waren zij hoogmoedig tegenover het gebod van hun Heer, waarop de bliksemslag hen greep, terwijl zij toezagen.
فَمَا ٱسْتَطَٰعُوا۟ مِن قِيَامٍۢ وَمَا كَانُوا۟ مُنتَصِرِينَ ﴿٤٥﴾
Zij waren niet in staat op hunne voeten te staan, evenmin als zij zich van de verdediging konden redden.
Toen konden zij niet meer opstaan en zij konden zichzelf niet helpen.
Toen konden zij niet meer opstaan en zij konden zichzelf niet helpen.
وَقَوْمَ نُوحٍۢ مِّن قَبْلُ ۖ إِنَّهُمْ كَانُوا۟ قَوْمًۭا فَٰسِقِينَ ﴿٤٦﴾
En het volk van Noach verdelgden wij voor dezen; want het was een volk, dat vreeselijk zondigde.
En het volk van Nôeh van daarvóór: voorwaar, zij waren een zwaar zondig volk.
En het volk van Nôeh van daarvóór: voorwaar, zij waren een zwaar zondig volk.
وَٱلسَّمَآءَ بَنَيْنَٰهَا بِأَيْي۟دٍۢ وَإِنَّا لَمُوسِعُونَ ﴿٤٧﴾
Wij hebben den hemel met macht gebouwd, en dien eene groote uitgebreidheid gegeven.
En Wij hebben de hemel met een grote macht gebouwd. En voorwaar, Wij zijn zeker Machtigen.
En Wij hebben de hemel met een grote macht gebouwd. En voorwaar, Wij zijn zeker Machtigen.
وَٱلْأَرْضَ فَرَشْنَٰهَا فَنِعْمَ ٱلْمَٰهِدُونَ ﴿٤٨﴾
Wij hebben de aarde daaronder uitgebreid, en hoe gelijkmatig hebben wij dit gedaan.
En Wij hebben de aarde uitgespreid, en de beste Uitspreiders zijn Wij.
En Wij hebben de aarde uitgespreid, en de beste Uitspreiders zijn Wij.
وَمِن كُلِّ شَىْءٍ خَلَقْنَا زَوْجَيْنِ لَعَلَّكُمْ تَذَكَّرُونَ ﴿٤٩﴾
En van alle dingen hebben wij twee soorten geschapen, opdat gij wellicht zoudt overwegen.
En van alle dingen hebben Wij paren geschapen. Hopelijk zullen jullie je laten vermanen.
En van alle dingen hebben Wij paren geschapen. Hopelijk zullen jullie je laten vermanen.
فَفِرُّوٓا۟ إِلَى ٱللَّهِ ۖ إِنِّى لَكُم مِّنْهُ نَذِيرٌۭ مُّبِينٌۭ ﴿٥٠﴾
Vlucht dus tot God; waarlijk, ik ben een openlijk waarschuwer van Hem onder u.
(Zeg, O Moehammad) \"Vlucht daarom naar Allah: voorwaar, ik ben voor jullie van Hem (voor Zijn bestraffing) een duidelijke waarschuwer.
(Zeg, O Moehammad) \"Vlucht daarom naar Allah: voorwaar, ik ben voor jullie van Hem (voor Zijn bestraffing) een duidelijke waarschuwer.
وَلَا تَجْعَلُوا۟ مَعَ ٱللَّهِ إِلَٰهًا ءَاخَرَ ۖ إِنِّى لَكُم مِّنْهُ نَذِيرٌۭ مُّبِينٌۭ ﴿٥١﴾
Aanbidt geene andere goden behalve uwen Heer. Ik bericht u dit duidelijk uit zijn naam
En neemt naast Allah geen andere god: voorwaar, ik ben voor jullie van Hem (voor Zijn bestraffing) een duidelijke waarschuwer.\"
En neemt naast Allah geen andere god: voorwaar, ik ben voor jullie van Hem (voor Zijn bestraffing) een duidelijke waarschuwer.\"
كَذَٰلِكَ مَآ أَتَى ٱلَّذِينَ مِن قَبْلِهِم مِّن رَّسُولٍ إِلَّا قَالُوا۟ سَاحِرٌ أَوْ مَجْنُونٌ ﴿٥٢﴾
Op dezelfde wijze kwam er geen gezant tot hunne voorgangers of zij zeiden: Deze man is een toovenaar of een bezetene.
Zo kwam er tot degenen vóór hen geen Boodschapper, of zij zeiden: \"(Hij is) een tovenaar, of een bezetene.\"
Zo kwam er tot degenen vóór hen geen Boodschapper, of zij zeiden: \"(Hij is) een tovenaar, of een bezetene.\"
أَتَوَاصَوْا۟ بِهِۦ ۚ بَلْ هُمْ قَوْمٌۭ طَاغُونَ ﴿٥٣﴾
Hebben zij dit gedrag achtervolgens elkander als erfdeel vermaakt? Ja; zij zondigen vreeselijk.
Dragen zij dit aan elkaar over (van geslacht op geslacht)? Zij zijn zelfs een overtredend volk.
Dragen zij dit aan elkaar over (van geslacht op geslacht)? Zij zijn zelfs een overtredend volk.
فَتَوَلَّ عَنْهُمْ فَمَآ أَنتَ بِمَلُومٍۢ ﴿٥٤﴾
Houdt u dus van hen af, en gij zult vrij van blaam zijn, indien gij aldus handelt.
Wend je daarom van hen af, dan wordt jou niets verweten.
Wend je daarom van hen af, dan wordt jou niets verweten.
وَذَكِّرْ فَإِنَّ ٱلذِّكْرَىٰ تَنفَعُ ٱلْمُؤْمِنِينَ ﴿٥٥﴾
Maar ga voort met vermanen; want vermaning is den waren geloovigen van voordeel.
En vermaan: want voorwaar, de vermaning baat de gelovigen.
En vermaan: want voorwaar, de vermaning baat de gelovigen.
وَمَا خَلَقْتُ ٱلْجِنَّ وَٱلْإِنسَ إِلَّا لِيَعْبُدُونِ ﴿٥٦﴾
Ik heb de geniussen en menschen met geen ander doel geschapen, dan opdat zij mij zouden dienen.
En Ik heb de Djinn's en de mens slechts geschapen om Mij te dienen.
En Ik heb de Djinn's en de mens slechts geschapen om Mij te dienen.
مَآ أُرِيدُ مِنْهُم مِّن رِّزْقٍۢ وَمَآ أُرِيدُ أَن يُطْعِمُونِ ﴿٥٧﴾
Ik eisch geenerlei onderhoud van hen; evenmin verlang ik, dat zij mij zullen voeden.
Ik wens geen voorzieningen van hen, en ik wens niet dat zij Mij voeden.
Ik wens geen voorzieningen van hen, en ik wens niet dat zij Mij voeden.
إِنَّ ٱللَّهَ هُوَ ٱلرَّزَّاقُ ذُو ٱلْقُوَّةِ ٱلْمَتِينُ ﴿٥٨﴾
Waarlijk, God is degene, die alle schepselen voorziet, en die een aanzienlijke macht bezit.
Voorwaar, Allah is de Voorziener, de Bezitter van sterke kracht.
Voorwaar, Allah is de Voorziener, de Bezitter van sterke kracht.
فَإِنَّ لِلَّذِينَ ظَلَمُوا۟ ذَنُوبًۭا مِّثْلَ ذَنُوبِ أَصْحَٰبِهِمْ فَلَا يَسْتَعْجِلُونِ ﴿٥٩﴾
Aan hen die onzen gezant beleedigden, zal een deel gegeven worden, gelijk aan het deel van hen, die zich in vroegere tijden, evenals zij hebben gedragen; en zij zullen niet wenschen, dat dit verhaast worde.
Voorwaar, de zonden van degenen die onrecht plegen zijn gelijk aan de zonden van hun soortgenoten (in vroegere generaties). Laten zij daarom Mij niet vragen (de bestraffing) te bespoedigen.
Voorwaar, de zonden van degenen die onrecht plegen zijn gelijk aan de zonden van hun soortgenoten (in vroegere generaties). Laten zij daarom Mij niet vragen (de bestraffing) te bespoedigen.