Setting
Surah The heights [Al-Araf] in Dutch
كِتَٰبٌ أُنزِلَ إِلَيْكَ فَلَا يَكُن فِى صَدْرِكَ حَرَجٌۭ مِّنْهُ لِتُنذِرَ بِهِۦ وَذِكْرَىٰ لِلْمُؤْمِنِينَ ﴿٢﴾
Een boek werd u nedergezonden; laat dus geen twijfel daaromtrent in uwe borst bestaan, opdat gij hetzelfde zoudt verkondigen, en dat het eene vermaning voor den geloovige zij.
(Dit is) een Boek dat aan jou (Moehammad) neergezonden is, laat er daarom geen bedruktheid in jouw borst zijn vanwege deze (Koran). (Hij is neergezonden) om ermee te waarschuwen, en is een vemaning voor de gelovigen.
(Dit is) een Boek dat aan jou (Moehammad) neergezonden is, laat er daarom geen bedruktheid in jouw borst zijn vanwege deze (Koran). (Hij is neergezonden) om ermee te waarschuwen, en is een vemaning voor de gelovigen.
ٱتَّبِعُوا۟ مَآ أُنزِلَ إِلَيْكُم مِّن رَّبِّكُمْ وَلَا تَتَّبِعُوا۟ مِن دُونِهِۦٓ أَوْلِيَآءَ ۗ قَلِيلًۭا مَّا تَذَكَّرُونَ ﴿٣﴾
Volg datgene, wat u van uwen Heer werd nedergezonden, en volg geene anderen naast hem. Hoe weinig denkt gij daaraan!
Volgt dan hetgeen aan jullie is neergezonden van jullie Heer en volgt buiten Hem geen leiders. Weinig is het dat jullie je laten vermanen.
Volgt dan hetgeen aan jullie is neergezonden van jullie Heer en volgt buiten Hem geen leiders. Weinig is het dat jullie je laten vermanen.
وَكَم مِّن قَرْيَةٍ أَهْلَكْنَٰهَا فَجَآءَهَا بَأْسُنَا بَيَٰتًا أَوْ هُمْ قَآئِلُونَ ﴿٤﴾
Hoe vele steden hebben wij verwoest, die des nachts door onze wraak werden overvallen, of terwijl zij in het middaguur uitrustten.
En hoeveel steden hebben Wij niet vernietigd: Onze bestrafring kwam tot hen in de nacht of terwijl zij in de middag rustten.
En hoeveel steden hebben Wij niet vernietigd: Onze bestrafring kwam tot hen in de nacht of terwijl zij in de middag rustten.
فَمَا كَانَ دَعْوَىٰهُمْ إِذْ جَآءَهُم بَأْسُنَآ إِلَّآ أَن قَالُوٓا۟ إِنَّا كُنَّا ظَٰلِمِينَ ﴿٥﴾
En hunne smeeking, toen onze straf hen bereikte, was niets anders dan dat zij zeiden: waarlijk wij zijn goddeloos geweest.
En hun smeekbede, toen Onze bestraffing tot hen kwam, was slechts dat zij zeiden: \"Voorwaar, wij waren onrechtplegers.\"
En hun smeekbede, toen Onze bestraffing tot hen kwam, was slechts dat zij zeiden: \"Voorwaar, wij waren onrechtplegers.\"
فَلَنَسْـَٔلَنَّ ٱلَّذِينَ أُرْسِلَ إِلَيْهِمْ وَلَنَسْـَٔلَنَّ ٱلْمُرْسَلِينَ ﴿٦﴾
Hen zullen wij zeker tot verantwoording oproepen, aan welk een profeet werd gezonden; en wij zullen ook hen ter verantwoording oproepen, die hun werden toegezonden.
Wij zullen zeker degenen aan wie (Profeten) gezonden waren ondervragen, en Wij zullen zeker de gczondenen vragen.
Wij zullen zeker degenen aan wie (Profeten) gezonden waren ondervragen, en Wij zullen zeker de gczondenen vragen.
فَلَنَقُصَّنَّ عَلَيْهِم بِعِلْمٍۢ ۖ وَمَا كُنَّا غَآئِبِينَ ﴿٧﴾
En wij zullen hun hunne daden met verstand verklaren; want wij waren niet afwezig.
Wij zullen hun dan vertellen (wat zij hebben verricht), met kennis, en Wij waren niet afwezig.
Wij zullen hun dan vertellen (wat zij hebben verricht), met kennis, en Wij waren niet afwezig.
وَٱلْوَزْنُ يَوْمَئِذٍ ٱلْحَقُّ ۚ فَمَن ثَقُلَتْ مَوَٰزِينُهُۥ فَأُو۟لَٰٓئِكَ هُمُ ٱلْمُفْلِحُونَ ﴿٨﴾
De weging der menschelijke daden op dien dag zal rechtvaardig zijn; en zij wier weegschalen, met goede daden gevuld, zwaar zijn, zullen gelukkig wezen.
Op die Dag zal de weegschaal de Waarheid aangeven. Wiens schaal (met goede daden) dan zwaar is: zij zijn degenen die welslagen.
Op die Dag zal de weegschaal de Waarheid aangeven. Wiens schaal (met goede daden) dan zwaar is: zij zijn degenen die welslagen.
وَمَنْ خَفَّتْ مَوَٰزِينُهُۥ فَأُو۟لَٰٓئِكَ ٱلَّذِينَ خَسِرُوٓا۟ أَنفُسَهُم بِمَا كَانُوا۟ بِـَٔايَٰتِنَا يَظْلِمُونَ ﴿٩﴾
Maar zij, wier weegschalen licht zullen wezen, zijn zij, die hunne zielen hebben verloren, omdat zij onze teekens geloochend hebben.
En wiens schaal licht is: zij zijn degenen die zichzelf verlies hebben toegebracht omdat zij Onze Verzen plachten te ontkennen.
En wiens schaal licht is: zij zijn degenen die zichzelf verlies hebben toegebracht omdat zij Onze Verzen plachten te ontkennen.
وَلَقَدْ مَكَّنَّٰكُمْ فِى ٱلْأَرْضِ وَجَعَلْنَا لَكُمْ فِيهَا مَعَٰيِشَ ۗ قَلِيلًۭا مَّا تَشْكُرُونَ ﴿١٠﴾
En thans hebben wij u op de aarde geplaatst, en hebben u daarop van voedsel voorzien; doch hoe weinig dankbaar zijt gij?
En voorzeker hebben Wij jullie macht gegeven op aarde en Wij hebben op haar voor jullie levensvoorzieningen geplaatst. Weinig is het dat jullie dankbaar zijn.
En voorzeker hebben Wij jullie macht gegeven op aarde en Wij hebben op haar voor jullie levensvoorzieningen geplaatst. Weinig is het dat jullie dankbaar zijn.
وَلَقَدْ خَلَقْنَٰكُمْ ثُمَّ صَوَّرْنَٰكُمْ ثُمَّ قُلْنَا لِلْمَلَٰٓئِكَةِ ٱسْجُدُوا۟ لِءَادَمَ فَسَجَدُوٓا۟ إِلَّآ إِبْلِيسَ لَمْ يَكُن مِّنَ ٱلسَّٰجِدِينَ ﴿١١﴾
Wij schiepen u en vormden u daarop, en zeiden vervolgens tot de engelen: aanbidt Adam, en zij baden hem aan, uitgenomen Eblis, die niet onder hen behoorde, welke hem aanbaden.
En voorzeker, Wij hebben jullie geschapen, vervolgens hebben Wij jullie vormgegeven en daarna zeiden Wij tot de Engelen: \"Knielt jullie neer voor Adam,\" toen knielden zij, behalve Iblis, hij behoorde niet tot de knielenden.
En voorzeker, Wij hebben jullie geschapen, vervolgens hebben Wij jullie vormgegeven en daarna zeiden Wij tot de Engelen: \"Knielt jullie neer voor Adam,\" toen knielden zij, behalve Iblis, hij behoorde niet tot de knielenden.
قَالَ مَا مَنَعَكَ أَلَّا تَسْجُدَ إِذْ أَمَرْتُكَ ۖ قَالَ أَنَا۠ خَيْرٌۭ مِّنْهُ خَلَقْتَنِى مِن نَّارٍۢ وَخَلَقْتَهُۥ مِن طِينٍۢ ﴿١٢﴾
God zeide tot hem: Wat belet u, Adam te aanbidden, naardien ik het u had bevolen? Hij antwoordde: Ik ben voortreffelijker dan hij; mij hebt gij van vuur en hem van slijk geschapen.
Hij (Allah) vroeg: \"Wat belemmerde jou je neer te knielen, toen Ik het jou beval?\" Hij zei: \"Ik ben beter dan hem (Adam); U hebt mij uit vuur geschapen terwijl U hem uit aarde hebt geschapen.\"
Hij (Allah) vroeg: \"Wat belemmerde jou je neer te knielen, toen Ik het jou beval?\" Hij zei: \"Ik ben beter dan hem (Adam); U hebt mij uit vuur geschapen terwijl U hem uit aarde hebt geschapen.\"
قَالَ فَٱهْبِطْ مِنْهَا فَمَا يَكُونُ لَكَ أَن تَتَكَبَّرَ فِيهَا فَٱخْرُجْ إِنَّكَ مِنَ ٱلصَّٰغِرِينَ ﴿١٣﴾
God zeide: Vertrek dan uit het paradijs; want het past niet, u op deze plaats met hoogmoed te wapenen. Vertrek van hier! Gij zult tot het getal der verworpelingen behooren.
Hij (Allah) zei: \"Daal af uit het (Paradijs), want het past jou niet dat jij je er hoogmoedig in gedraagt. vertrek daaroum. Voorwaar, jij behoort tot de vernederden.\"
Hij (Allah) zei: \"Daal af uit het (Paradijs), want het past jou niet dat jij je er hoogmoedig in gedraagt. vertrek daaroum. Voorwaar, jij behoort tot de vernederden.\"
قَالَ أَنظِرْنِىٓ إِلَىٰ يَوْمِ يُبْعَثُونَ ﴿١٤﴾
Hij zeide: Geef mij uitstel tot den dag der opstanding.
Hij zei:\"Geef mij uitstel tot de Dag waarop zij opgewekt zullen worden.\"
Hij zei:\"Geef mij uitstel tot de Dag waarop zij opgewekt zullen worden.\"
قَالَ إِنَّكَ مِنَ ٱلْمُنظَرِينَ ﴿١٥﴾
God zeide: Waarlijk, gij zult tot de uitgestelden behooren.
Hij (Allah) zei: \"Voorwaar, jij behoort tot hen aan wie uitstel is gegeven.\"
Hij (Allah) zei: \"Voorwaar, jij behoort tot hen aan wie uitstel is gegeven.\"
قَالَ فَبِمَآ أَغْوَيْتَنِى لَأَقْعُدَنَّ لَهُمْ صِرَٰطَكَ ٱلْمُسْتَقِيمَ ﴿١٦﴾
De duivel zeide: Omdat gij mij verdoemd hebt, zal ik hen op uwen rechten weg afwachten.
Hij (Iblis) zei: \"Omdat U mij hebt doen dwalen, zal ik hen belemmeren op Uw recht Pad.
Hij (Iblis) zei: \"Omdat U mij hebt doen dwalen, zal ik hen belemmeren op Uw recht Pad.
ثُمَّ لَءَاتِيَنَّهُم مِّنۢ بَيْنِ أَيْدِيهِمْ وَمِنْ خَلْفِهِمْ وَعَنْ أَيْمَٰنِهِمْ وَعَن شَمَآئِلِهِمْ ۖ وَلَا تَجِدُ أَكْثَرَهُمْ شَٰكِرِينَ ﴿١٧﴾
Daarna zal ik hen van voren en van achter aanvallen; ik zal mij op hunne rechter- en op hunne linkerzijde vertoonen, en waarlijk gij zult slechts weinigen vinden, die u erkentelijk zullen zijn.
Daarna zal ik zeker tot hen komen, van voor hen en ven achter hen en van hun rechterzijde en van hun linkerzijde, en U zult de meesten van hen niet als dankbaren aantreffen.\"
Daarna zal ik zeker tot hen komen, van voor hen en ven achter hen en van hun rechterzijde en van hun linkerzijde, en U zult de meesten van hen niet als dankbaren aantreffen.\"
قَالَ ٱخْرُجْ مِنْهَا مَذْءُومًۭا مَّدْحُورًۭا ۖ لَّمَن تَبِعَكَ مِنْهُمْ لَأَمْلَأَنَّ جَهَنَّمَ مِنكُمْ أَجْمَعِينَ ﴿١٨﴾
Vertrek van hier, zeide de Heer tot hem, met verachting bedekt en verworpen; en wat hen betreft, die u volgen, ik zal de hel met u allen vullen.
Hij (Allah) zei: 'Ga er uit weg, veracht en verstoten. Wie van hen jou dan volgt: voorwaar, Ik zal de hel vullen met jullie allen.\"
Hij (Allah) zei: 'Ga er uit weg, veracht en verstoten. Wie van hen jou dan volgt: voorwaar, Ik zal de hel vullen met jullie allen.\"
وَيَٰٓـَٔادَمُ ٱسْكُنْ أَنتَ وَزَوْجُكَ ٱلْجَنَّةَ فَكُلَا مِنْ حَيْثُ شِئْتُمَا وَلَا تَقْرَبَا هَٰذِهِ ٱلشَّجَرَةَ فَتَكُونَا مِنَ ٱلظَّٰلِمِينَ ﴿١٩﴾
Gij, Adam, woon met uw vrouw in het paradijs en eet van zijne vruchten, overal waar gij wilt: nader echter dezen boom niet, opdat gij niet tot de onrechtvaardigen moogt behooren.
En: \"O Adam, verblijft in het Paradijs, jij en je vrouw, en eet wat jullie willen, en nadert deze boom niet, want dan zullen jullie tot de onrechtplegers behoren.\"
En: \"O Adam, verblijft in het Paradijs, jij en je vrouw, en eet wat jullie willen, en nadert deze boom niet, want dan zullen jullie tot de onrechtplegers behoren.\"
فَوَسْوَسَ لَهُمَا ٱلشَّيْطَٰنُ لِيُبْدِىَ لَهُمَا مَا وُۥرِىَ عَنْهُمَا مِن سَوْءَٰتِهِمَا وَقَالَ مَا نَهَىٰكُمَا رَبُّكُمَا عَنْ هَٰذِهِ ٱلشَّجَرَةِ إِلَّآ أَن تَكُونَا مَلَكَيْنِ أَوْ تَكُونَا مِنَ ٱلْخَٰلِدِينَ ﴿٢٠﴾
En satan gaf hun beiden in, dat hij hun hunne naaktheid zou ontdekken, die hun tot hiertoe verborgen was; en hij zeide: Uw Heer heeft u dezen boom slechts verboden, opdat gij geene engelen worden noch onsterfelijk zijn zoudt.
Toen fluisterde de Satan hen in om te onthullen wat er van hun schaamte bedekt was, en hij zei: \"Jullie Heer houdt jullie slechts van deze boom af omdat jullie anders Engelen worden, of dat jullie tot de eeuwiglevenden zullen behoren.\"
Toen fluisterde de Satan hen in om te onthullen wat er van hun schaamte bedekt was, en hij zei: \"Jullie Heer houdt jullie slechts van deze boom af omdat jullie anders Engelen worden, of dat jullie tot de eeuwiglevenden zullen behoren.\"
وَقَاسَمَهُمَآ إِنِّى لَكُمَا لَمِنَ ٱلنَّٰصِحِينَ ﴿٢١﴾
En hij zwoer hun, zeggende: Waarlijk, ik ben een dergenen, die u goed raden.
En hij bezwoer hun: \"Voorwaar, ik behoor voor jullie zeker tot raadgevers,\"
En hij bezwoer hun: \"Voorwaar, ik behoor voor jullie zeker tot raadgevers,\"
فَدَلَّىٰهُمَا بِغُرُورٍۢ ۚ فَلَمَّا ذَاقَا ٱلشَّجَرَةَ بَدَتْ لَهُمَا سَوْءَٰتُهُمَا وَطَفِقَا يَخْصِفَانِ عَلَيْهِمَا مِن وَرَقِ ٱلْجَنَّةِ ۖ وَنَادَىٰهُمَا رَبُّهُمَآ أَلَمْ أَنْهَكُمَا عَن تِلْكُمَا ٱلشَّجَرَةِ وَأَقُل لَّكُمَآ إِنَّ ٱلشَّيْطَٰنَ لَكُمَا عَدُوٌّۭ مُّبِينٌۭ ﴿٢٢﴾
En hij deed hen vallen, door hen te verblinden. En toen zij van den boom hadden geproefd, ontdekten zij hunne naaktheid, en zij vlochten bladeren uit het paradijs aaneen, om zich te bedekken. En hun Heer riep hen, zeggende: Heb ik u dezen boom niet verboden, en zeide ik niet tot u: waarlijk satan is uw verklaarde vijand.
Waarlijk, hij bedroog hen door misleiding, Toen zij dan van (de vruchten van) de boom hadden geproefd, werd hun schaamte zichtbaar en zij begonnen zich to bedekken met aaneenge-regen bladeren van het Paradijs. En hun Heer riep tot hen: \"Heb ik jullie deze boom van jullie niet verboden en heb Ik niet tot jullie gezegd: \"Voorwaar, de Satan is voor jullie een duidelijke vijand?\"
Waarlijk, hij bedroog hen door misleiding, Toen zij dan van (de vruchten van) de boom hadden geproefd, werd hun schaamte zichtbaar en zij begonnen zich to bedekken met aaneenge-regen bladeren van het Paradijs. En hun Heer riep tot hen: \"Heb ik jullie deze boom van jullie niet verboden en heb Ik niet tot jullie gezegd: \"Voorwaar, de Satan is voor jullie een duidelijke vijand?\"
قَالَا رَبَّنَا ظَلَمْنَآ أَنفُسَنَا وَإِن لَّمْ تَغْفِرْ لَنَا وَتَرْحَمْنَا لَنَكُونَنَّ مِنَ ٱلْخَٰسِرِينَ ﴿٢٣﴾
Zij antwoordden daarop: O Heer! wij hebben onrechtvaardig met onze eigene zielen gehandeld, en indien gij ons niet genadig zijt, zullen wij zekerlijk behooren tot hen, die verloren zijn.
Zij zeiden: \"Onze Heer, wij hebben onszelf onrecht aangedaan en wanneer U ons niet vergeeft en ons geen genade schenkt, dan zullen wij zeker tot de verliezers behoren.\"
Zij zeiden: \"Onze Heer, wij hebben onszelf onrecht aangedaan en wanneer U ons niet vergeeft en ons geen genade schenkt, dan zullen wij zeker tot de verliezers behoren.\"
قَالَ ٱهْبِطُوا۟ بَعْضُكُمْ لِبَعْضٍ عَدُوٌّۭ ۖ وَلَكُمْ فِى ٱلْأَرْضِ مُسْتَقَرٌّۭ وَمَتَٰعٌ إِلَىٰ حِينٍۢ ﴿٢٤﴾
God zeide: Vertrekt! de een zal des anderen vijand zijn. Gij zult op aarde een tijdelijk verblijf en een tijdelijk genot vinden.
Hij (Allah) zei: \"Daalt af, jullie zijn elkaars vijanden, en voor jullie is er op de aarde een verblijfplaats en een genieting tot een bepaalde tijd.\"
Hij (Allah) zei: \"Daalt af, jullie zijn elkaars vijanden, en voor jullie is er op de aarde een verblijfplaats en een genieting tot een bepaalde tijd.\"
قَالَ فِيهَا تَحْيَوْنَ وَفِيهَا تَمُوتُونَ وَمِنْهَا تُخْرَجُونَ ﴿٢٥﴾
Hij zeide: Daarop zult gij leven en sterven, en eens zult gij daarvan verdwijnen.
Hij zei: \"Daarop zullen jullie leven en daarop zullen jullie sterven en daaruit zullen jullie tevoorschijn worden gebracht.\"
Hij zei: \"Daarop zullen jullie leven en daarop zullen jullie sterven en daaruit zullen jullie tevoorschijn worden gebracht.\"
يَٰبَنِىٓ ءَادَمَ قَدْ أَنزَلْنَا عَلَيْكُمْ لِبَاسًۭا يُوَٰرِى سَوْءَٰتِكُمْ وَرِيشًۭا ۖ وَلِبَاسُ ٱلتَّقْوَىٰ ذَٰلِكَ خَيْرٌۭ ۚ ذَٰلِكَ مِنْ ءَايَٰتِ ٱللَّهِ لَعَلَّهُمْ يَذَّكَّرُونَ ﴿٢٦﴾
O kinderen van Adam! wij hebben u kleederen gezonden, om uwe naaktheid te bedekken, en kostbare versierselen; doch het kleed der vroomheid is beter. Dit is een van Gods teekenen, welke gij misschien zult overwegen.
O Kinderen van Adam, voorzeker, Wij hebben voor jullie kleding neergezonden om jullie schaamte te bedekken en versierselen. En het kleed van het vrezen (van Allah), dat is het beste. Dat zijn een aantal van Allah's Tekenen. Hopelijk laten zij zich vermanen.
O Kinderen van Adam, voorzeker, Wij hebben voor jullie kleding neergezonden om jullie schaamte te bedekken en versierselen. En het kleed van het vrezen (van Allah), dat is het beste. Dat zijn een aantal van Allah's Tekenen. Hopelijk laten zij zich vermanen.
يَٰبَنِىٓ ءَادَمَ لَا يَفْتِنَنَّكُمُ ٱلشَّيْطَٰنُ كَمَآ أَخْرَجَ أَبَوَيْكُم مِّنَ ٱلْجَنَّةِ يَنزِعُ عَنْهُمَا لِبَاسَهُمَا لِيُرِيَهُمَا سَوْءَٰتِهِمَآ ۗ إِنَّهُۥ يَرَىٰكُمْ هُوَ وَقَبِيلُهُۥ مِنْ حَيْثُ لَا تَرَوْنَهُمْ ۗ إِنَّا جَعَلْنَا ٱلشَّيَٰطِينَ أَوْلِيَآءَ لِلَّذِينَ لَا يُؤْمِنُونَ ﴿٢٧﴾
O kinderen van Adam! laat satan u niet verleiden, zooals hij uwe ouders uit het paradijs verdreef, door hen van hunne kleeding; te berooven, opdat hij hun hunne naaktheid zou kunnen toonen. Waarlijk, hij en zijne makkers zien u, van waar gij hem niet ziet. Wij hebben de duivels aangewezen om de beschermers te zijn van hen, die niet gelooven.
0OKinderen van Adam, laat de Satan jullie niet in verzoeking brengen, zoals hij jullie voorouders uit de tuin heeft verdreven; hij nam hun kleding van hen weg om hen hun schaamte te tonen. Hij en zijn aanhangers zien jullie van waar jullie hen niet zien. Voorwaar, Wij hebben de Satans tot leiders gemaakt voor degenen die niet geloven.
0OKinderen van Adam, laat de Satan jullie niet in verzoeking brengen, zoals hij jullie voorouders uit de tuin heeft verdreven; hij nam hun kleding van hen weg om hen hun schaamte te tonen. Hij en zijn aanhangers zien jullie van waar jullie hen niet zien. Voorwaar, Wij hebben de Satans tot leiders gemaakt voor degenen die niet geloven.
وَإِذَا فَعَلُوا۟ فَٰحِشَةًۭ قَالُوا۟ وَجَدْنَا عَلَيْهَآ ءَابَآءَنَا وَٱللَّهُ أَمَرَنَا بِهَا ۗ قُلْ إِنَّ ٱللَّهَ لَا يَأْمُرُ بِٱلْفَحْشَآءِ ۖ أَتَقُولُونَ عَلَى ٱللَّهِ مَا لَا تَعْلَمُونَ ﴿٢٨﴾
En als zij eene zondige daad hebben bedreven, zeggen zij: Wij hebben het door onze vaderen zien verrichten; God heeft het bevolen. Zeg hun; God beveelt geene schandelijke daden; zegt gij van God wat gij niet weet?
En wanneer zij een gruweldaad bedrijven, dan zeggen zij: \"Wij troffen dit bij onze vaderen aan en Allah heeft ons dit bevolen.\" Zeg (O Moehammad): \"Voorwaar, Allah beveelt geen gruweldaden, zeggen jullie dat over Allah wat jullie niet weten?\"
En wanneer zij een gruweldaad bedrijven, dan zeggen zij: \"Wij troffen dit bij onze vaderen aan en Allah heeft ons dit bevolen.\" Zeg (O Moehammad): \"Voorwaar, Allah beveelt geen gruweldaden, zeggen jullie dat over Allah wat jullie niet weten?\"
قُلْ أَمَرَ رَبِّى بِٱلْقِسْطِ ۖ وَأَقِيمُوا۟ وُجُوهَكُمْ عِندَ كُلِّ مَسْجِدٍۢ وَٱدْعُوهُ مُخْلِصِينَ لَهُ ٱلدِّينَ ۚ كَمَا بَدَأَكُمْ تَعُودُونَ ﴿٢٩﴾
Zeg: Mijn Heer heeft mij bevolen, rechtvaardigheid in acht te nemen. Wendt uwe aangezichten naar de plaats, waar men aanbidt, roept hem aan, en bewijst hem de oprechtheid van uwen godsdienst. Zooals hij u uit het niet deed voortkomen, zal hij u tot zich verzamelen.
Zeg: \"Mijn Heer heeft rechtvaardigheid bevolen.\" En: \"Richt jullie aangezicht (tot Hem) bij iedere knieling (in het gebed) en aanbidt Hem op een zuivere wijze van aanbidding. Zoals Hij jullie de eerste keer heeft geschapen, zo zullen jullie terugkeren.\"
Zeg: \"Mijn Heer heeft rechtvaardigheid bevolen.\" En: \"Richt jullie aangezicht (tot Hem) bij iedere knieling (in het gebed) en aanbidt Hem op een zuivere wijze van aanbidding. Zoals Hij jullie de eerste keer heeft geschapen, zo zullen jullie terugkeren.\"
فَرِيقًا هَدَىٰ وَفَرِيقًا حَقَّ عَلَيْهِمُ ٱلضَّلَٰلَةُ ۗ إِنَّهُمُ ٱتَّخَذُوا۟ ٱلشَّيَٰطِينَ أَوْلِيَآءَ مِن دُونِ ٱللَّهِ وَيَحْسَبُونَ أَنَّهُم مُّهْتَدُونَ ﴿٣٠﴾
Sommigen heeft hij geleid, en een deel heeft hij met recht in dwaling gelaten, daar zij de duivels tot beschermers naast God namen, en zich verbeeldden, dat zij op den rechten weg werden geleid.
Een groep heeft Hij leiding gegeven en voor een andere groep is hun dwaling terecht. Voorwaar, zij namen de Satans als beschermers, naast Allah, en zij dachten dat zij waarlijk rechtgeleiden waren.
Een groep heeft Hij leiding gegeven en voor een andere groep is hun dwaling terecht. Voorwaar, zij namen de Satans als beschermers, naast Allah, en zij dachten dat zij waarlijk rechtgeleiden waren.
۞ يَٰبَنِىٓ ءَادَمَ خُذُوا۟ زِينَتَكُمْ عِندَ كُلِّ مَسْجِدٍۢ وَكُلُوا۟ وَٱشْرَبُوا۟ وَلَا تُسْرِفُوٓا۟ ۚ إِنَّهُۥ لَا يُحِبُّ ٱلْمُسْرِفِينَ ﴿٣١﴾
O kinderen van Adam! trekt uwe schoonste kleederen aan, indien gij u naar eene plaats van aanbidding begeeft, en eet en drinkt, doch maakt u niet schuldig aan buitensporigheid; want hij bemint degenen niet, die zich aan buitensporigheid schuldig maken.
O Kinderen van Adam, draagt jullie mooie kleding bij elke shalât, en eet en drinkt en overdrijft niet. Voorwaar, Hij houdt niet van de buitensporigen.
O Kinderen van Adam, draagt jullie mooie kleding bij elke shalât, en eet en drinkt en overdrijft niet. Voorwaar, Hij houdt niet van de buitensporigen.
قُلْ مَنْ حَرَّمَ زِينَةَ ٱللَّهِ ٱلَّتِىٓ أَخْرَجَ لِعِبَادِهِۦ وَٱلطَّيِّبَٰتِ مِنَ ٱلرِّزْقِ ۚ قُلْ هِىَ لِلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ فِى ٱلْحَيَوٰةِ ٱلدُّنْيَا خَالِصَةًۭ يَوْمَ ٱلْقِيَٰمَةِ ۗ كَذَٰلِكَ نُفَصِّلُ ٱلْءَايَٰتِ لِقَوْمٍۢ يَعْلَمُونَ ﴿٣٢﴾
Zeg: Wie heeft het gebruik verboden van Gods gepaste versierselen, welke hij voor zijne dienaren heeft voortgebracht, en de goede dingen, welke hij tot voedsel heeft geschapen? Zeg: Deze dingen zijn voor hen die gelooven, in dit leven, maar bijzonder op den dag der opstanding. Zoo verklaren wij onze teekens duidelijk aan hen, die verstaan.
Zeg (O Moehammad): \"Wie heeft de mooie kleding die Allah voor Zijn dienaren heeft gebracht on de goede dingen van de voorzieningen verboden verklaard?\" Zeg: \"Dit is op de Dag der Opstanding uitsluitend voor degenen die geloofden tijdens het wereldse leven.\" Zo zetten Wij de Verzen uiteen aan een volk dat weet.
Zeg (O Moehammad): \"Wie heeft de mooie kleding die Allah voor Zijn dienaren heeft gebracht on de goede dingen van de voorzieningen verboden verklaard?\" Zeg: \"Dit is op de Dag der Opstanding uitsluitend voor degenen die geloofden tijdens het wereldse leven.\" Zo zetten Wij de Verzen uiteen aan een volk dat weet.
قُلْ إِنَّمَا حَرَّمَ رَبِّىَ ٱلْفَوَٰحِشَ مَا ظَهَرَ مِنْهَا وَمَا بَطَنَ وَٱلْإِثْمَ وَٱلْبَغْىَ بِغَيْرِ ٱلْحَقِّ وَأَن تُشْرِكُوا۟ بِٱللَّهِ مَا لَمْ يُنَزِّلْ بِهِۦ سُلْطَٰنًۭا وَأَن تَقُولُوا۟ عَلَى ٱللَّهِ مَا لَا تَعْلَمُونَ ﴿٣٣﴾
Zeg: Waarlijk, mijn Heer heeft alle slechte zaken verboden, zoowel die verborgen als openlijk zijn, en oneerlijkheid en onrechtvaardig geweld; en hij heeft u verboden, datgene met God te vereenigen, waartoe hij u geene macht heeft nedergezonden, of om nopens God te zeggen, wat gij niet kent.
Zeg: \"Mijn Heer heeft slechts de zedeloosheden verboden, wat er openlijk van is en wat er verborgen van is; en de zonde; en de overtreding zonder recht; en dat jullie Allah deelgenoten toekennen, waarvoor Hij geen bewijs heeft neergezonden en dat jullie over Allah zeggen wat jullie niet weten.\"
Zeg: \"Mijn Heer heeft slechts de zedeloosheden verboden, wat er openlijk van is en wat er verborgen van is; en de zonde; en de overtreding zonder recht; en dat jullie Allah deelgenoten toekennen, waarvoor Hij geen bewijs heeft neergezonden en dat jullie over Allah zeggen wat jullie niet weten.\"
وَلِكُلِّ أُمَّةٍ أَجَلٌۭ ۖ فَإِذَا جَآءَ أَجَلُهُمْ لَا يَسْتَأْخِرُونَ سَاعَةًۭ ۖ وَلَا يَسْتَقْدِمُونَ ﴿٣٤﴾
Voor ieder volk is vooraf een eindpaal vastgesteld; indien dus de voor hen bepaalde tijd is bereikt, zullen zij zelfs geen uur uitstel verkrijgen, en nimmer zal die korter gesteld worden.
Voor iedere gemeenschap is er een vastgesteld tijdstip on wanneer haar tijdstip is gekomen, dan kunnen zij het geen moment uitstellen noch vervroegen.
Voor iedere gemeenschap is er een vastgesteld tijdstip on wanneer haar tijdstip is gekomen, dan kunnen zij het geen moment uitstellen noch vervroegen.
يَٰبَنِىٓ ءَادَمَ إِمَّا يَأْتِيَنَّكُمْ رُسُلٌۭ مِّنكُمْ يَقُصُّونَ عَلَيْكُمْ ءَايَٰتِى ۙ فَمَنِ ٱتَّقَىٰ وَأَصْلَحَ فَلَا خَوْفٌ عَلَيْهِمْ وَلَا هُمْ يَحْزَنُونَ ﴿٣٥﴾
O kinderen van Adam! waarlijk, profeten van u zullen tot u komen, die u mijne teekens zullen voorzeggen: hij die God zal vreezen en berouw betoonen, zal door geene vrees worden aangedreven; hij zal nimmer bedroefd worden.
O Kinderen van Adam, wanneer er Boodschappers uit jullie midden tot jullie komen, die jullie Mijn Verzen vertellen: wie dan (Allah) vreest en zich betert; over hem zal geen angst komen. Noch zullen zij treuren.
O Kinderen van Adam, wanneer er Boodschappers uit jullie midden tot jullie komen, die jullie Mijn Verzen vertellen: wie dan (Allah) vreest en zich betert; over hem zal geen angst komen. Noch zullen zij treuren.
وَٱلَّذِينَ كَذَّبُوا۟ بِـَٔايَٰتِنَا وَٱسْتَكْبَرُوا۟ عَنْهَآ أُو۟لَٰٓئِكَ أَصْحَٰبُ ٱلنَّارِ ۖ هُمْ فِيهَا خَٰلِدُونَ ﴿٣٦﴾
Doch zij die onze teekens van valschheid beschuldigen en deze versmaden, zullen de gezellen van het hellevuur zijn en eeuwig daarin verblijven.
En degenen die Onze Verzen loochenen en er hoogmoedig tegenover staan, zij zijn degenen die de bewoners van de Hel zijn. Zij zijn daarin eeuwig levenden.
En degenen die Onze Verzen loochenen en er hoogmoedig tegenover staan, zij zijn degenen die de bewoners van de Hel zijn. Zij zijn daarin eeuwig levenden.
فَمَنْ أَظْلَمُ مِمَّنِ ٱفْتَرَىٰ عَلَى ٱللَّهِ كَذِبًا أَوْ كَذَّبَ بِـَٔايَٰتِهِۦٓ ۚ أُو۟لَٰٓئِكَ يَنَالُهُمْ نَصِيبُهُم مِّنَ ٱلْكِتَٰبِ ۖ حَتَّىٰٓ إِذَا جَآءَتْهُمْ رُسُلُنَا يَتَوَفَّوْنَهُمْ قَالُوٓا۟ أَيْنَ مَا كُنتُمْ تَدْعُونَ مِن دُونِ ٱللَّهِ ۖ قَالُوا۟ ضَلُّوا۟ عَنَّا وَشَهِدُوا۟ عَلَىٰٓ أَنفُسِهِمْ أَنَّهُمْ كَانُوا۟ كَٰفِرِينَ ﴿٣٧﴾
En wie is onrechtvaardiger dan hij, die een leugen tegen God smeedt, of zijne teekens van valschheid beschuldigt? Aan die menschen zal, ingevolge het eeuwige boek, een deel van het goede dezer wereld worden toegekend, tot op het oogenblik, dat onze zendelingen, terwijl zij hen oproepen, hun zullen vragen: Waar zijn de afgoden, die gij naast God hebt aangeroepen? Zij zullen antwoorden: Zij zijn van ons verdwenen; en zij zullen tegen zich zelven getuigen, dat zij ongeloovigen waren.
Wie zijn dan onrechtvaardiger dan degenen die een leugen over Allah hebben verzonnen en die Zijn Verzen geloochend hebben? Zij zijn degenen die door hun aandeel in het Boek (Lauhoelmahfoezh) getroffen worden, totdat wanneer Onze gezanten (de Engelen) tot hen komen die hen wegnemen. Zij zeiden: \"Waar is hetgeen dat jullie plachten to aanbidden naast Allah?\" Zij zeiden: \"Zij zijn van ons weggegaan,\" on zij getuigden over zichzelf dat zij ongelovigen waren.
Wie zijn dan onrechtvaardiger dan degenen die een leugen over Allah hebben verzonnen en die Zijn Verzen geloochend hebben? Zij zijn degenen die door hun aandeel in het Boek (Lauhoelmahfoezh) getroffen worden, totdat wanneer Onze gezanten (de Engelen) tot hen komen die hen wegnemen. Zij zeiden: \"Waar is hetgeen dat jullie plachten to aanbidden naast Allah?\" Zij zeiden: \"Zij zijn van ons weggegaan,\" on zij getuigden over zichzelf dat zij ongelovigen waren.
قَالَ ٱدْخُلُوا۟ فِىٓ أُمَمٍۢ قَدْ خَلَتْ مِن قَبْلِكُم مِّنَ ٱلْجِنِّ وَٱلْإِنسِ فِى ٱلنَّارِ ۖ كُلَّمَا دَخَلَتْ أُمَّةٌۭ لَّعَنَتْ أُخْتَهَا ۖ حَتَّىٰٓ إِذَا ٱدَّارَكُوا۟ فِيهَا جَمِيعًۭا قَالَتْ أُخْرَىٰهُمْ لِأُولَىٰهُمْ رَبَّنَا هَٰٓؤُلَآءِ أَضَلُّونَا فَـَٔاتِهِمْ عَذَابًۭا ضِعْفًۭا مِّنَ ٱلنَّارِ ۖ قَالَ لِكُلٍّۢ ضِعْفٌۭ وَلَٰكِن لَّا تَعْلَمُونَ ﴿٣٨﴾
God zal bij de opstanding tot hen zeggen: Gaat met de volkeren van geniussen en menschen, die u zijn voorafgegaan, in het hellevuur; zoo dikwijls eene natie zal binnentreden, zal zij hare zuster vloeken, tot zij alle achtervolgens daar binnen zijn getreden. De laatste van hen zal van den eerste zeggen: O, Heer! deze heeft ons verleid; leg hem dus eene dubbele straf in het hellevuur op. God zal antwoorden: Die straf zal voor allen verdubbeld worden, maar gij weet het niet.
Hij (Allah) zegt: \"Treedt de gemeenschappen van de Djinn's en de mensen binnen die jullie reeds zijn voorgegaan in de Hel. Telkens wanneer een gemeenschap (de Hel) binnengaat, vervloekt zij haar zuster(-gemeenschap), totdat, wanneer zij allen bijelkaarkomen, de laatste van hen over de eerste van hen zegt: \"Onze Heer, deze heeft ons heeft doen dwalen, geef hun daarom een dubbele bestraffing van de Hel.\" Hij zei: \"Voor een ieder is er een dubbele (bestraflring), maar jullie weten het niet.\"
Hij (Allah) zegt: \"Treedt de gemeenschappen van de Djinn's en de mensen binnen die jullie reeds zijn voorgegaan in de Hel. Telkens wanneer een gemeenschap (de Hel) binnengaat, vervloekt zij haar zuster(-gemeenschap), totdat, wanneer zij allen bijelkaarkomen, de laatste van hen over de eerste van hen zegt: \"Onze Heer, deze heeft ons heeft doen dwalen, geef hun daarom een dubbele bestraffing van de Hel.\" Hij zei: \"Voor een ieder is er een dubbele (bestraflring), maar jullie weten het niet.\"
وَقَالَتْ أُولَىٰهُمْ لِأُخْرَىٰهُمْ فَمَا كَانَ لَكُمْ عَلَيْنَا مِن فَضْلٍۢ فَذُوقُوا۟ ٱلْعَذَابَ بِمَا كُنتُمْ تَكْسِبُونَ ﴿٣٩﴾
En de eerste van hen zal tot den laatste zeggen: Welk voordeel hebt gij boven ons? Gevoel de straf, die gij door uwe daden hebt gewonnen.
En de eerste van hen zal tot de laatste van hen zeggen: \"Jullie zijn niet boven ons begunstigd, proeft daarom de bestraffing vanwege hetgeen jullie plachten verrichten.
En de eerste van hen zal tot de laatste van hen zeggen: \"Jullie zijn niet boven ons begunstigd, proeft daarom de bestraffing vanwege hetgeen jullie plachten verrichten.
إِنَّ ٱلَّذِينَ كَذَّبُوا۟ بِـَٔايَٰتِنَا وَٱسْتَكْبَرُوا۟ عَنْهَا لَا تُفَتَّحُ لَهُمْ أَبْوَٰبُ ٱلسَّمَآءِ وَلَا يَدْخُلُونَ ٱلْجَنَّةَ حَتَّىٰ يَلِجَ ٱلْجَمَلُ فِى سَمِّ ٱلْخِيَاطِ ۚ وَكَذَٰلِكَ نَجْزِى ٱلْمُجْرِمِينَ ﴿٤٠﴾
Waarlijk, hun die onze teekens van valschheid zullen beschuldigen, en deze trotsch verwerpen, hun zullen de deuren des hemels niet geopend worden; nimmer zullen zij het paradijs binnentreden, tot een kemel door het oog van eene naald gaat, en zóó zullen wij de boosdoeners beloonen.
Voorwaar, degenen die Onze Verzen loochenen en die zich er hooghartig van afwenden: de poorten van de hemel zullen voor hen niet worden geopend, en zij zullen het Paradijs niet binnengaan, totdat de kameel door het oog van de naald gaat. En zo vergelden Wij de misdadigers.
Voorwaar, degenen die Onze Verzen loochenen en die zich er hooghartig van afwenden: de poorten van de hemel zullen voor hen niet worden geopend, en zij zullen het Paradijs niet binnengaan, totdat de kameel door het oog van de naald gaat. En zo vergelden Wij de misdadigers.
لَهُم مِّن جَهَنَّمَ مِهَادٌۭ وَمِن فَوْقِهِمْ غَوَاشٍۢ ۚ وَكَذَٰلِكَ نَجْزِى ٱلظَّٰلِمِينَ ﴿٤١﴾
Hun bed zal de hel zijn, en zij zullen met dekens van vuur bedekt worden; en zóó zullen wij de onrechtvaardigen beloonen.
Voor hen is er een plaats van hellevuur en boven hen zijn er bedekkingen (van vuur). Zo vergelden Wij de onrechtplegers.
Voor hen is er een plaats van hellevuur en boven hen zijn er bedekkingen (van vuur). Zo vergelden Wij de onrechtplegers.
وَٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ وَعَمِلُوا۟ ٱلصَّٰلِحَٰتِ لَا نُكَلِّفُ نَفْسًا إِلَّا وُسْعَهَآ أُو۟لَٰٓئِكَ أَصْحَٰبُ ٱلْجَنَّةِ ۖ هُمْ فِيهَا خَٰلِدُونَ ﴿٤٢﴾
Doch zij, die gelooven en doen wat recht is (en wij zullen geene ziel eene zwaardere last opleggen dan die zij kan dragen), zullen de gezellen van het paradijs zijn; eeuwig zullen zij daarin verblijven.
En degenen die geloven en goede werken verrichten, Wij belasten niemand (van hen) dan naar zijn vermogen: zij zijn degenen die de bewoners van het Paradijs zijn. Zij zijn daarin eeuwig levenden.
En degenen die geloven en goede werken verrichten, Wij belasten niemand (van hen) dan naar zijn vermogen: zij zijn degenen die de bewoners van het Paradijs zijn. Zij zijn daarin eeuwig levenden.
وَنَزَعْنَا مَا فِى صُدُورِهِم مِّنْ غِلٍّۢ تَجْرِى مِن تَحْتِهِمُ ٱلْأَنْهَٰرُ ۖ وَقَالُوا۟ ٱلْحَمْدُ لِلَّهِ ٱلَّذِى هَدَىٰنَا لِهَٰذَا وَمَا كُنَّا لِنَهْتَدِىَ لَوْلَآ أَنْ هَدَىٰنَا ٱللَّهُ ۖ لَقَدْ جَآءَتْ رُسُلُ رَبِّنَا بِٱلْحَقِّ ۖ وَنُودُوٓا۟ أَن تِلْكُمُ ٱلْجَنَّةُ أُورِثْتُمُوهَا بِمَا كُنتُمْ تَعْمَلُونَ ﴿٤٣﴾
En wij zullen alle wrok van hunne harten wegnemen. Rivieren zullen aan hunnen voet stroomen, en zij zullen zeggen: Geloofd zij God, die ons tot zijne zaligheid heeft geleid; want wij zouden niet recht zijn geleid geworden, indien God ons niet geleid had; thans zijn wij door bewijzen overtuigd, dat de profeten van onzen Heer met waarheid tot ons kwamen. En het zal hun worden verkondigd: Dit is het paradijs, waarvan gij de erfgenamen zijt geworden, als eene belooning voor hetgeen gij gedaan hebt.
En Wij nemen uit hun harten weg wat er aan wrok is, onder (het Paradijs) door stromen de rivieren. En zij zeiden: \"Alle lof zij Allah, Die ons hierheen heeft geleid en wij zouden geen leiding hebben gevonden als Allah ons geen Leiding had geschonken, Voorzeker, de gezanten van Onze Heer zijn in Waarheid gekomen. En tot hen wordt geroepen: \"Dit is het Paradijs dat jullie hebben beerfd wegens watjullie plachten te doen.\"
En Wij nemen uit hun harten weg wat er aan wrok is, onder (het Paradijs) door stromen de rivieren. En zij zeiden: \"Alle lof zij Allah, Die ons hierheen heeft geleid en wij zouden geen leiding hebben gevonden als Allah ons geen Leiding had geschonken, Voorzeker, de gezanten van Onze Heer zijn in Waarheid gekomen. En tot hen wordt geroepen: \"Dit is het Paradijs dat jullie hebben beerfd wegens watjullie plachten te doen.\"
وَنَادَىٰٓ أَصْحَٰبُ ٱلْجَنَّةِ أَصْحَٰبَ ٱلنَّارِ أَن قَدْ وَجَدْنَا مَا وَعَدَنَا رَبُّنَا حَقًّۭا فَهَلْ وَجَدتُّم مَّا وَعَدَ رَبُّكُمْ حَقًّۭا ۖ قَالُوا۟ نَعَمْ ۚ فَأَذَّنَ مُؤَذِّنٌۢ بَيْنَهُمْ أَن لَّعْنَةُ ٱللَّهِ عَلَى ٱلظَّٰلِمِينَ ﴿٤٤﴾
En de bewoners van het paradijs zullen de bewoners der hel toeroepen: Nu hebben wij gevonden, dat hetgeen onze Heer ons heeft beloofd, waarheid is, hebt gij ook gevonden, dat hetgeen uw Heer u heeft beloofd, waarheid is? Zij zullen antwoorden: Ja, een heraut zal deze woorden tusschen hen uitroepen: Gods vloek zij over de boozen.
En de bewoners van het Paradijs roepen tot de bewoners van de Hel: \"Wij hebben waarlijk aangetroffen wat onze Heer ons heeft beloofd, hebben jullie dan ook werkelijk aaagetroffen wat jullie Heer jullie heeft aangezegd?\" Zij zeiden: \"Ja\". Dan verkondigt een omroeper onder hen dat de vloek van Allah op de onrechtplegers rust.
En de bewoners van het Paradijs roepen tot de bewoners van de Hel: \"Wij hebben waarlijk aangetroffen wat onze Heer ons heeft beloofd, hebben jullie dan ook werkelijk aaagetroffen wat jullie Heer jullie heeft aangezegd?\" Zij zeiden: \"Ja\". Dan verkondigt een omroeper onder hen dat de vloek van Allah op de onrechtplegers rust.
ٱلَّذِينَ يَصُدُّونَ عَن سَبِيلِ ٱللَّهِ وَيَبْغُونَهَا عِوَجًۭا وَهُم بِٱلْءَاخِرَةِ كَٰفِرُونَ ﴿٤٥﴾
Die de menschen van Gods weg afleidden, en dien bochtig trachtten te maken en niet in het volgende leven geloofden.
Degenen die (de mensen) afhouden van de Weg van Allah en die wensen dat hij krom was. En zij geloven niet in het Hiernamaals.
Degenen die (de mensen) afhouden van de Weg van Allah en die wensen dat hij krom was. En zij geloven niet in het Hiernamaals.
وَبَيْنَهُمَا حِجَابٌۭ ۚ وَعَلَى ٱلْأَعْرَافِ رِجَالٌۭ يَعْرِفُونَ كُلًّۢا بِسِيمَىٰهُمْ ۚ وَنَادَوْا۟ أَصْحَٰبَ ٱلْجَنَّةِ أَن سَلَٰمٌ عَلَيْكُمْ ۚ لَمْ يَدْخُلُوهَا وَهُمْ يَطْمَعُونَ ﴿٤٦﴾
En tusschen de gezegenden en de verdoemden zal een sluier zijn. Op Al Araf zullen de menschen staan, en ieder van hen aan hunne onderscheidingsmerken kennen; en zij zullen de bewoners van het paradijs aanroepen, zeggende: Vrede zij over u; doch zij zullen er niet binnentreden, hoezeer het hunne ernstige begeerte mocht zijn.
En tussen hen is een afscheiding en op de A'raf bevinden zich mannen, zij kennen allen door hun kenmerken; zij roepen tot de bowoners van het Paradijs: Salamoen 'alaikoem.\" (Vrede zij met jullie) Zij zijn haar nog niet binnengegaan terwijl zij (dat) begeren.
En tussen hen is een afscheiding en op de A'raf bevinden zich mannen, zij kennen allen door hun kenmerken; zij roepen tot de bowoners van het Paradijs: Salamoen 'alaikoem.\" (Vrede zij met jullie) Zij zijn haar nog niet binnengegaan terwijl zij (dat) begeren.
۞ وَإِذَا صُرِفَتْ أَبْصَٰرُهُمْ تِلْقَآءَ أَصْحَٰبِ ٱلنَّارِ قَالُوا۟ رَبَّنَا لَا تَجْعَلْنَا مَعَ ٱلْقَوْمِ ٱلظَّٰلِمِينَ ﴿٤٧﴾
En als zij hunne oogen naar de gezellen van het hellevuur wenden, zullen zij zeggen: O, Heer! plaats ons niet bij de goddeloozen.
En wanneer zij hun blikken in de richting van de bewoners ven de Hel wenden, dan zeggen zij: \"Onze Heer, plaats ons niet bij het onrechtplegende volk.\"
En wanneer zij hun blikken in de richting van de bewoners ven de Hel wenden, dan zeggen zij: \"Onze Heer, plaats ons niet bij het onrechtplegende volk.\"
وَنَادَىٰٓ أَصْحَٰبُ ٱلْأَعْرَافِ رِجَالًۭا يَعْرِفُونَهُم بِسِيمَىٰهُمْ قَالُوا۟ مَآ أَغْنَىٰ عَنكُمْ جَمْعُكُمْ وَمَا كُنتُمْ تَسْتَكْبِرُونَ ﴿٤٨﴾
En zij, die op Al Araf staan, zullen tot zekere menschen roepen, die zij aan hunne onderscheidingsmerken zullen herkennen; zeggende: Waartoe hebben uwe opeengehoopte rijkdommen en uw hoogmoed u gediend?
En zij die zich op de A'râf bevinden, roepen tot mannen die zij bij hun kenmerken kennen, zij zeggen: \"Jullie vergaren baat jullie niet, noch hetgeen waarop jullie trots plachten te zijn.\"
En zij die zich op de A'râf bevinden, roepen tot mannen die zij bij hun kenmerken kennen, zij zeggen: \"Jullie vergaren baat jullie niet, noch hetgeen waarop jullie trots plachten te zijn.\"
أَهَٰٓؤُلَآءِ ٱلَّذِينَ أَقْسَمْتُمْ لَا يَنَالُهُمُ ٱللَّهُ بِرَحْمَةٍ ۚ ٱدْخُلُوا۟ ٱلْجَنَّةَ لَا خَوْفٌ عَلَيْكُمْ وَلَآ أَنتُمْ تَحْزَنُونَ ﴿٤٩﴾
Zijn dit de menschen nopens wie gij hebt gezworen, dat God hun geene genade zou schenken? Treedt gij in het paradijs, geene vrees zal over u komen; nimmer zult gij bedroefd worden.
(Zij dit op de A'râf zitten zeggen:) \"Zijn dezen (de gelovigen) degenen waarvan jullie hebben gezworen dat Allah hen niet met Barmhartigheid zou bereiken?\" (Tot de gelovigen zal worden gezegd:) \"Gaat het Paradijs binnen, er zal geen vrees over jullie komen, noch zullen jullie treuren.\"
(Zij dit op de A'râf zitten zeggen:) \"Zijn dezen (de gelovigen) degenen waarvan jullie hebben gezworen dat Allah hen niet met Barmhartigheid zou bereiken?\" (Tot de gelovigen zal worden gezegd:) \"Gaat het Paradijs binnen, er zal geen vrees over jullie komen, noch zullen jullie treuren.\"
وَنَادَىٰٓ أَصْحَٰبُ ٱلنَّارِ أَصْحَٰبَ ٱلْجَنَّةِ أَنْ أَفِيضُوا۟ عَلَيْنَا مِنَ ٱلْمَآءِ أَوْ مِمَّا رَزَقَكُمُ ٱللَّهُ ۚ قَالُوٓا۟ إِنَّ ٱللَّهَ حَرَّمَهُمَا عَلَى ٱلْكَٰفِرِينَ ﴿٥٠﴾
En de bewoners van het hellevuur zullen de bewoners van het paradijs aanroepen; zeggende: Giet een weinig water op ons af, van de ververschingen, die God u heeft geschonken. Zij zullen antwoorden: God heeft die voor de ongeloovigen verboden.
En de bewoners van de Hel roepen tot de bewoners van het Paradijs: \"Stort over ons uit water, of van dat waar Allah jullie mee voorzien heeft.\" Zij zeggen: \"Voorwaar, Allah heeft dit verboden voot de ongelovigen.\"
En de bewoners van de Hel roepen tot de bewoners van het Paradijs: \"Stort over ons uit water, of van dat waar Allah jullie mee voorzien heeft.\" Zij zeggen: \"Voorwaar, Allah heeft dit verboden voot de ongelovigen.\"
ٱلَّذِينَ ٱتَّخَذُوا۟ دِينَهُمْ لَهْوًۭا وَلَعِبًۭا وَغَرَّتْهُمُ ٱلْحَيَوٰةُ ٱلدُّنْيَا ۚ فَٱلْيَوْمَ نَنسَىٰهُمْ كَمَا نَسُوا۟ لِقَآءَ يَوْمِهِمْ هَٰذَا وَمَا كَانُوا۟ بِـَٔايَٰتِنَا يَجْحَدُونَ ﴿٥١﴾
Die van den godsdienst hun spel en het onderwerp hunner spotternijen hebben gemaakt, terwijl het ondermaansche leven hen verblindde; daarom zullen wij dezen dag hen vergeten, gelijk zij de verzameling van dezen dag vergaten, en dewijl zij het loochenden, dat onze teekens die van God waren.
(Zij zijn) degenen die hun godsdienst als vermaak en spel beschouwden en degenen die bedrogen zijn door het wereldse leven. Op de Dag (der Opstanding) vergeten Wij hen zoals zij de ontmoeting met deze Dag van hen vergaten, on omdat zij Onze Tekenen plachten te ontkennen.
(Zij zijn) degenen die hun godsdienst als vermaak en spel beschouwden en degenen die bedrogen zijn door het wereldse leven. Op de Dag (der Opstanding) vergeten Wij hen zoals zij de ontmoeting met deze Dag van hen vergaten, on omdat zij Onze Tekenen plachten te ontkennen.
وَلَقَدْ جِئْنَٰهُم بِكِتَٰبٍۢ فَصَّلْنَٰهُ عَلَىٰ عِلْمٍ هُدًۭى وَرَحْمَةًۭ لِّقَوْمٍۢ يُؤْمِنُونَ ﴿٥٢﴾
En thans hebben wij die van Mekka een boek met openbaringen gebracht; wij hebben het met kennis verklaard, als eene richting en eene genade voor hen, die gelooven zullen.
En voorzeker hebben Wij hun een Boek gebracht en het daarna uittengezet, op grond ven kennis, als Leiding en als Bamhartigheid voor een volk dat gelooft.
En voorzeker hebben Wij hun een Boek gebracht en het daarna uittengezet, op grond ven kennis, als Leiding en als Bamhartigheid voor een volk dat gelooft.
هَلْ يَنظُرُونَ إِلَّا تَأْوِيلَهُۥ ۚ يَوْمَ يَأْتِى تَأْوِيلُهُۥ يَقُولُ ٱلَّذِينَ نَسُوهُ مِن قَبْلُ قَدْ جَآءَتْ رُسُلُ رَبِّنَا بِٱلْحَقِّ فَهَل لَّنَا مِن شُفَعَآءَ فَيَشْفَعُوا۟ لَنَآ أَوْ نُرَدُّ فَنَعْمَلَ غَيْرَ ٱلَّذِى كُنَّا نَعْمَلُ ۚ قَدْ خَسِرُوٓا۟ أَنفُسَهُمْ وَضَلَّ عَنْهُم مَّا كَانُوا۟ يَفْتَرُونَ ﴿٥٣﴾
Wacht gij van iemand anders de uitlegging daarvan? Op den dag, waarop de verklaring daarvan zal komen, zullen zij die haar vroeger vergaten, zeggen: Thans zijn wij door bewijzen overtuigd, dat de profeten van onzen Heer met waarheid tot ons kwamen; zouden wij dus middenpersonen hebben, die voor ons tusschenbeiden treden? of zouden wij in de wereld teruggezonden worden, opdat wij andere werken zouden mogen doen, dan hetgeen wij gedurende onzen leeftijd deden? Doch thans hebben zij hunne zielen verdorven, en dat wat zij goddeloos uitdachten, is hun ontvlucht.
Zij wachten op niets anders dan het gevolg ervan. De Dag waarop het gevolg ervan komt, zeggen degenen die het (Boek) daarvoor hadden vergeten: \"Waarlijk, de Boodschappers van onze Heer kwamen tot ons met de Waarheid: zijn er voor ons dan nog voorsprekers die ten gunste ven ons spreken? Of kunnen wij (naar de aarde) worden teruggebracht? Dan zullen wij anders handelen dan wij plachten te handelen.\" Waarlijk, zij hebben zichzelf verlies toegebracht en van hen weggegaan is wat zij plachten te verzinnen.
Zij wachten op niets anders dan het gevolg ervan. De Dag waarop het gevolg ervan komt, zeggen degenen die het (Boek) daarvoor hadden vergeten: \"Waarlijk, de Boodschappers van onze Heer kwamen tot ons met de Waarheid: zijn er voor ons dan nog voorsprekers die ten gunste ven ons spreken? Of kunnen wij (naar de aarde) worden teruggebracht? Dan zullen wij anders handelen dan wij plachten te handelen.\" Waarlijk, zij hebben zichzelf verlies toegebracht en van hen weggegaan is wat zij plachten te verzinnen.
إِنَّ رَبَّكُمُ ٱللَّهُ ٱلَّذِى خَلَقَ ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضَ فِى سِتَّةِ أَيَّامٍۢ ثُمَّ ٱسْتَوَىٰ عَلَى ٱلْعَرْشِ يُغْشِى ٱلَّيْلَ ٱلنَّهَارَ يَطْلُبُهُۥ حَثِيثًۭا وَٱلشَّمْسَ وَٱلْقَمَرَ وَٱلنُّجُومَ مُسَخَّرَٰتٍۭ بِأَمْرِهِۦٓ ۗ أَلَا لَهُ ٱلْخَلْقُ وَٱلْأَمْرُ ۗ تَبَارَكَ ٱللَّهُ رَبُّ ٱلْعَٰلَمِينَ ﴿٥٤﴾
Waarlijk, uw Heer is God, die de hemelen en de aarde in zes dagen heeft geschapen, en daarna zijn troon beklom. Hij bestemde den nacht om den dag te omhullen, en de dag volgt dien snel op. Hij schiep ook de zon en de maan en de sterren, die geheel aan zijn bevel zijn onderworpen. Is niet de geheele schepping en hare besturing de zijne? Geloofd zij God, de Heer van alle schepselen.
Voorwaar, jullie Heer is Allah, Degene Die de hemelen en de aarde in zes dagen (perioden) heeft geschapen. Vervolgens zetelde Hij zich op de Troon. Hij doet de nacht de dag bedekken, die hem haastig najaagt; en de zon, de maan en de sterren zijn aan Zijn bevel onderworpen. Weet, dat scheppen en bevelen aan Hem is voorbehouden. Gezegend zij Allah, de Heer der Werelden.
Voorwaar, jullie Heer is Allah, Degene Die de hemelen en de aarde in zes dagen (perioden) heeft geschapen. Vervolgens zetelde Hij zich op de Troon. Hij doet de nacht de dag bedekken, die hem haastig najaagt; en de zon, de maan en de sterren zijn aan Zijn bevel onderworpen. Weet, dat scheppen en bevelen aan Hem is voorbehouden. Gezegend zij Allah, de Heer der Werelden.
ٱدْعُوا۟ رَبَّكُمْ تَضَرُّعًۭا وَخُفْيَةً ۚ إِنَّهُۥ لَا يُحِبُّ ٱلْمُعْتَدِينَ ﴿٥٥﴾
Roep uwen Heer nederig en in het geheim aan; want God bemint de zondaren niet.
Roept jullie Heer aan in nederigheid en (met) zachtheid. Voorwaar, Hij houdt niet van de overtreders.
Roept jullie Heer aan in nederigheid en (met) zachtheid. Voorwaar, Hij houdt niet van de overtreders.
وَلَا تُفْسِدُوا۟ فِى ٱلْأَرْضِ بَعْدَ إِصْلَٰحِهَا وَٱدْعُوهُ خَوْفًۭا وَطَمَعًا ۚ إِنَّ رَحْمَتَ ٱللَّهِ قَرِيبٌۭ مِّنَ ٱلْمُحْسِنِينَ ﴿٥٦﴾
En handel niet slecht op aarde na hare hervorming, en roep hem met vrees en begeerte aan; want Gods genade is den rechtvaardige nabij.
En zaait geen verderf op aarde na de verbetering ervan (door de aanwezigheid van de Profeet) en roept Hem aan, (Zijn bestraffing) vrezend en (Zijn Barmhartigheid) begerend. Voorwaar, Allah's Barmhartigheid is dicht bij de weldoeners.
En zaait geen verderf op aarde na de verbetering ervan (door de aanwezigheid van de Profeet) en roept Hem aan, (Zijn bestraffing) vrezend en (Zijn Barmhartigheid) begerend. Voorwaar, Allah's Barmhartigheid is dicht bij de weldoeners.
وَهُوَ ٱلَّذِى يُرْسِلُ ٱلرِّيَٰحَ بُشْرًۢا بَيْنَ يَدَىْ رَحْمَتِهِۦ ۖ حَتَّىٰٓ إِذَآ أَقَلَّتْ سَحَابًۭا ثِقَالًۭا سُقْنَٰهُ لِبَلَدٍۢ مَّيِّتٍۢ فَأَنزَلْنَا بِهِ ٱلْمَآءَ فَأَخْرَجْنَا بِهِۦ مِن كُلِّ ٱلثَّمَرَٰتِ ۚ كَذَٰلِكَ نُخْرِجُ ٱلْمَوْتَىٰ لَعَلَّكُمْ تَذَكَّرُونَ ﴿٥٧﴾
Hij is het die de winden zendt, welke voor zijne genade zijn uitgespreid, tot zij groote regenwolken aanbrengen, welke wij naar het doode land zenden; en wij doen daarna water nedervallen, waardoor wij allerlei vruchten doen voortspruiten. Zoo zullen wij de dooden uit hunne graven doen komen, misschien zult gij dat overwegen.
En Hij is Degene Die de winden zendt als aankondigers van verheugende tijdingen, voorafgaand aan Zijn Barmhartigheid (regen). Zodat wanneer zij de zware wolken hebben opgeheven, Wij die naar een dorre streek drijven, waarna Wij daaruit water doen neerdalen, waarmee Wij dan allerlei soorten vruchten voortbrengen. Zo wekken Wij de doden op. Hopelijk laten jullie je vermanen.
En Hij is Degene Die de winden zendt als aankondigers van verheugende tijdingen, voorafgaand aan Zijn Barmhartigheid (regen). Zodat wanneer zij de zware wolken hebben opgeheven, Wij die naar een dorre streek drijven, waarna Wij daaruit water doen neerdalen, waarmee Wij dan allerlei soorten vruchten voortbrengen. Zo wekken Wij de doden op. Hopelijk laten jullie je vermanen.
وَٱلْبَلَدُ ٱلطَّيِّبُ يَخْرُجُ نَبَاتُهُۥ بِإِذْنِ رَبِّهِۦ ۖ وَٱلَّذِى خَبُثَ لَا يَخْرُجُ إِلَّا نَكِدًۭا ۚ كَذَٰلِكَ نُصَرِّفُ ٱلْءَايَٰتِ لِقَوْمٍۢ يَشْكُرُونَ ﴿٥٨﴾
Op eene goede aarde zullen de vruchten overvloedig voortspruiten, door het verlof van den Heer; doch uit het slechte land zullen zij niet dan schaarsch voortkomen. Zoo verklaren wij de teekenen der goddelijke voorzienigheid aan hen die dankbaar zijn.
En de vruchtbare streek brengt haar gewassen vooit met verlof van haar Heer. En de (streek) die onvruchtbaar is, brengt niets voort dan een schaats gewas. Zo leggen Wij de Tekenen uit aan een volk dat dankbaar is.
En de vruchtbare streek brengt haar gewassen vooit met verlof van haar Heer. En de (streek) die onvruchtbaar is, brengt niets voort dan een schaats gewas. Zo leggen Wij de Tekenen uit aan een volk dat dankbaar is.
لَقَدْ أَرْسَلْنَا نُوحًا إِلَىٰ قَوْمِهِۦ فَقَالَ يَٰقَوْمِ ٱعْبُدُوا۟ ٱللَّهَ مَا لَكُم مِّنْ إِلَٰهٍ غَيْرُهُۥٓ إِنِّىٓ أَخَافُ عَلَيْكُمْ عَذَابَ يَوْمٍ عَظِيمٍۢ ﴿٥٩﴾
Wij zonden vroeger Noach tot zijn volk en hij zeide: O mijn volk! bid God aan, gij hebt geen anderen God dan hem. Waarlijk ik vrees voor u de straf van den grooten dag.
Voorzeker, Wij zonden Nôeh tot zijn volk en hij zei: \"O mijn volk, aanbidt Allah, er is voor jullie geen god dan Hij: voorwaar, ik vrees voor jullie de bestraffing van een geweldige Dag.\"
Voorzeker, Wij zonden Nôeh tot zijn volk en hij zei: \"O mijn volk, aanbidt Allah, er is voor jullie geen god dan Hij: voorwaar, ik vrees voor jullie de bestraffing van een geweldige Dag.\"
قَالَ ٱلْمَلَأُ مِن قَوْمِهِۦٓ إِنَّا لَنَرَىٰكَ فِى ضَلَٰلٍۢ مُّبِينٍۢ ﴿٦٠﴾
De opperhoofden van zijn volk antwoordden hem: Wij zien dat gij in eene grove dwaling verkeert.
De vooraanstaanden van zijn volk zeiden: \"Voorwaar, wij zien jou zeker in duidelijke dwaling verkeren.\"
De vooraanstaanden van zijn volk zeiden: \"Voorwaar, wij zien jou zeker in duidelijke dwaling verkeren.\"
قَالَ يَٰقَوْمِ لَيْسَ بِى ضَلَٰلَةٌۭ وَلَٰكِنِّى رَسُولٌۭ مِّن رَّبِّ ٱلْعَٰلَمِينَ ﴿٦١﴾
Hij antwoordde: O mijn volk! er is geen dwaling in mij; doch ik ben een zendeling van den Heer aller schepselen.
Hij (Nôeh) zei: \"O mijn volk, er is bij mij geen dwaling, maar ik ben een Boodschapper van de Heer der Werelden.
Hij (Nôeh) zei: \"O mijn volk, er is bij mij geen dwaling, maar ik ben een Boodschapper van de Heer der Werelden.
أُبَلِّغُكُمْ رِسَٰلَٰتِ رَبِّى وَأَنصَحُ لَكُمْ وَأَعْلَمُ مِنَ ٱللَّهِ مَا لَا تَعْلَمُونَ ﴿٦٢﴾
Ik breng u de zendingen van mijnen Heer en ik raad u ten goede; want ik weet van God wat gij niet weet.
Ik verkondig jullie Boodschappen van mijn Heer en ik geef jullie raad en ik weet over Allah wat jullie niet weten.\"
Ik verkondig jullie Boodschappen van mijn Heer en ik geef jullie raad en ik weet over Allah wat jullie niet weten.\"
أَوَعَجِبْتُمْ أَن جَآءَكُمْ ذِكْرٌۭ مِّن رَّبِّكُمْ عَلَىٰ رَجُلٍۢ مِّنكُمْ لِيُنذِرَكُمْ وَلِتَتَّقُوا۟ وَلَعَلَّكُمْ تُرْحَمُونَ ﴿٦٣﴾
Verwondert het u, dat eene waarschuwing van uwen Heer tot u is gekomen, door iemand van u, om u te waarschuwen, u zelven te behoeden, opdat gij misschien genade zoudt mogen verwerven?
En verbaasde het jullie, dat er een vermaning van jullie Heer tot jullie is gekomen, door een man uit jullie midden? (Hij komt) opdat hij jullie waarschuwt, en opdat jullie (Allah) vrezen. En hopelijk zullen jullie begenadigd worden.
En verbaasde het jullie, dat er een vermaning van jullie Heer tot jullie is gekomen, door een man uit jullie midden? (Hij komt) opdat hij jullie waarschuwt, en opdat jullie (Allah) vrezen. En hopelijk zullen jullie begenadigd worden.
فَكَذَّبُوهُ فَأَنجَيْنَٰهُ وَٱلَّذِينَ مَعَهُۥ فِى ٱلْفُلْكِ وَأَغْرَقْنَا ٱلَّذِينَ كَذَّبُوا۟ بِـَٔايَٰتِنَآ ۚ إِنَّهُمْ كَانُوا۟ قَوْمًا عَمِينَ ﴿٦٤﴾
En zij beschuldigden hem van bedrog; doch wij redden hem en die met hem in de ark waren, en wij verdronken hen, die onze teekens van valschheid beschuldigden; want zij waren blind.
Toen loochenden zij hem (Nôeh), waarna Wij hem redden en degenen met hem in het schip. En Wij verdronken hen die Onze Tekenen loochenden. Voorwaar, zij waren een blind volk.
Toen loochenden zij hem (Nôeh), waarna Wij hem redden en degenen met hem in het schip. En Wij verdronken hen die Onze Tekenen loochenden. Voorwaar, zij waren een blind volk.
۞ وَإِلَىٰ عَادٍ أَخَاهُمْ هُودًۭا ۗ قَالَ يَٰقَوْمِ ٱعْبُدُوا۟ ٱللَّهَ مَا لَكُم مِّنْ إِلَٰهٍ غَيْرُهُۥٓ ۚ أَفَلَا تَتَّقُونَ ﴿٦٥﴾
En tot den stam Ad zonden wij hunnen broeder Hoed. Hij zeide: O mijn volk! aanbid God; gij hebt geen anderen God dan hem; wilt gij hem niet vragen?
En tot de 'Âd (zonden Wij) hun broeder Hôed, Hij zei: \"O mijn vok aanbidt Allah, er is voor jullie geen god dan Hij, zullen jullie dan niet (Allah) vrezen?\"
En tot de 'Âd (zonden Wij) hun broeder Hôed, Hij zei: \"O mijn vok aanbidt Allah, er is voor jullie geen god dan Hij, zullen jullie dan niet (Allah) vrezen?\"
قَالَ ٱلْمَلَأُ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ مِن قَوْمِهِۦٓ إِنَّا لَنَرَىٰكَ فِى سَفَاهَةٍۢ وَإِنَّا لَنَظُنُّكَ مِنَ ٱلْكَٰذِبِينَ ﴿٦٦﴾
De opperhoofden van hen onder zijn volk die niet geloofden, antwoordden: Waarlijk, wij zien dat gij door dwaasheid wordt geleid, en wij houden u voor een der leugenaars.
De vooraanstaanden onder zijn volk, die ongelovig waren, zeiden: \"Voorwaar, wij zien dat jij in dwaasheid verkeert; en voorwar, wij menen zeker dat jij tot de leugenaars behoort.\"
De vooraanstaanden onder zijn volk, die ongelovig waren, zeiden: \"Voorwaar, wij zien dat jij in dwaasheid verkeert; en voorwar, wij menen zeker dat jij tot de leugenaars behoort.\"
قَالَ يَٰقَوْمِ لَيْسَ بِى سَفَاهَةٌۭ وَلَٰكِنِّى رَسُولٌۭ مِّن رَّبِّ ٱلْعَٰلَمِينَ ﴿٦٧﴾
Hij antwoordde: O mijn volk! ik word niet door dwaasheid geleid; maar ik ben een gezant bij u van den Heer aller schepselen.
Hij (Hôed) zei: \"O mijn volk, er is bij mij geen dwaasheid, maar ik ben een Boodschapper van de Heer der Werelden.
Hij (Hôed) zei: \"O mijn volk, er is bij mij geen dwaasheid, maar ik ben een Boodschapper van de Heer der Werelden.
أُبَلِّغُكُمْ رِسَٰلَٰتِ رَبِّى وَأَنَا۠ لَكُمْ نَاصِحٌ أَمِينٌ ﴿٦٨﴾
Ik breng u de boodschappen van mijn Heer, en ik ben een geloovige raadgever voor u.
Ik verkondig jullie Boodschappen van mijn Heer en ik ben voor jullie een betrouwbare raadgever.\"'
Ik verkondig jullie Boodschappen van mijn Heer en ik ben voor jullie een betrouwbare raadgever.\"'
أَوَعَجِبْتُمْ أَن جَآءَكُمْ ذِكْرٌۭ مِّن رَّبِّكُمْ عَلَىٰ رَجُلٍۢ مِّنكُمْ لِيُنذِرَكُمْ ۚ وَٱذْكُرُوٓا۟ إِذْ جَعَلَكُمْ خُلَفَآءَ مِنۢ بَعْدِ قَوْمِ نُوحٍۢ وَزَادَكُمْ فِى ٱلْخَلْقِ بَصْۜطَةًۭ ۖ فَٱذْكُرُوٓا۟ ءَالَآءَ ٱللَّهِ لَعَلَّكُمْ تُفْلِحُونَ ﴿٦٩﴾
Verwondert gij u, dat eene vermaning tot u gekomen is van uwen Heer, door een man van u, opdat hij u zou waarschuwen? Herinner u dat hij u aan het volk van Noach heeft doen opvolgen, dat hij u eene reusachtige gedaante heeft gegeven. Herinner u Gods weldaden, opdat gij gelukkig zoudt mogen zijn.
En verhaasde het jullie, dat er tot jullie een vermaning van jullie Heer is gekomen, door een man uit jullie midden, om jullie te vermanen? En gedenkt toen Hij jullie tot opvolgers had aangesteld na (do ondergang van) het volk van Nôeh. En jullie gestalten maakten Wij groter (dan die van hen). Gedenkt daarom de gunsten van Allah. Hopelijk zullen jullie welslagen.
En verhaasde het jullie, dat er tot jullie een vermaning van jullie Heer is gekomen, door een man uit jullie midden, om jullie te vermanen? En gedenkt toen Hij jullie tot opvolgers had aangesteld na (do ondergang van) het volk van Nôeh. En jullie gestalten maakten Wij groter (dan die van hen). Gedenkt daarom de gunsten van Allah. Hopelijk zullen jullie welslagen.
قَالُوٓا۟ أَجِئْتَنَا لِنَعْبُدَ ٱللَّهَ وَحْدَهُۥ وَنَذَرَ مَا كَانَ يَعْبُدُ ءَابَآؤُنَا ۖ فَأْتِنَا بِمَا تَعِدُنَآ إِن كُنتَ مِنَ ٱلصَّٰدِقِينَ ﴿٧٠﴾
Zij zeiden tot hem: Zijt gij tot ons gekomen, dat wij God alleen aanbidden en de goden verlaten zouden, die door onze vaderen werden aangebeden? Zorg dat uwe bedreigingen in vervulling gaan, indien gij oprecht zijt.
Zij zeiden: \"Ben jij tot ons gekomen opdat Wij Allah ah Enige aanbidden en verlaten wat onze vaderen plachten te aanbidden? Laat dan komen, hetgeen wat jij ons aanzegt, als jij tot de waarachtigen behoort.\"
Zij zeiden: \"Ben jij tot ons gekomen opdat Wij Allah ah Enige aanbidden en verlaten wat onze vaderen plachten te aanbidden? Laat dan komen, hetgeen wat jij ons aanzegt, als jij tot de waarachtigen behoort.\"
قَالَ قَدْ وَقَعَ عَلَيْكُم مِّن رَّبِّكُمْ رِجْسٌۭ وَغَضَبٌ ۖ أَتُجَٰدِلُونَنِى فِىٓ أَسْمَآءٍۢ سَمَّيْتُمُوهَآ أَنتُمْ وَءَابَآؤُكُم مَّا نَزَّلَ ٱللَّهُ بِهَا مِن سُلْطَٰنٍۢ ۚ فَٱنتَظِرُوٓا۟ إِنِّى مَعَكُم مِّنَ ٱلْمُنتَظِرِينَ ﴿٧١﴾
Hoed antwoordde: Thans zullen weldra Gods wraak en toorn op u nederkomen. Wilt gij met mij twisten over de namen welke gij en uwe vaderen hebt genoemd, en waartoe God u geene macht heeft gegeven? Wacht daarop, dan zal ik een dergenen zijn die met u wachten.
Hij zei: \"Waarlijk, een bestraffing en toorn van jullie Heer is erover jullie neergekomen. Willen jullie met mij redetwisten over de namen die jullie en jullie vaderen gaven (aan jullie afgoden), waarvoor Allah geen bewijs heeft neergezonden? Wachten jullie maar: voorwaar, ik behoor met jullie tot de wachtenden.\"
Hij zei: \"Waarlijk, een bestraffing en toorn van jullie Heer is erover jullie neergekomen. Willen jullie met mij redetwisten over de namen die jullie en jullie vaderen gaven (aan jullie afgoden), waarvoor Allah geen bewijs heeft neergezonden? Wachten jullie maar: voorwaar, ik behoor met jullie tot de wachtenden.\"
فَأَنجَيْنَٰهُ وَٱلَّذِينَ مَعَهُۥ بِرَحْمَةٍۢ مِّنَّا وَقَطَعْنَا دَابِرَ ٱلَّذِينَ كَذَّبُوا۟ بِـَٔايَٰتِنَا ۖ وَمَا كَانُوا۟ مُؤْمِنِينَ ﴿٧٢﴾
En wij bevrijdden hem en hen die met hem hadden geloofd, door onze genade, en wij sneden het grootste gedeelte af van hen die onze teekens van valschheid beschuldigden en geene geloovigen waren.
Toen redden Wij hem (Hôed) en degenen met hem door Genade van Ons en Wij roeiden degenen die Onze Tekenen loochenden geheel uit. En zij plachten geen gelovigen te zijn.
Toen redden Wij hem (Hôed) en degenen met hem door Genade van Ons en Wij roeiden degenen die Onze Tekenen loochenden geheel uit. En zij plachten geen gelovigen te zijn.
وَإِلَىٰ ثَمُودَ أَخَاهُمْ صَٰلِحًۭا ۗ قَالَ يَٰقَوْمِ ٱعْبُدُوا۟ ٱللَّهَ مَا لَكُم مِّنْ إِلَٰهٍ غَيْرُهُۥ ۖ قَدْ جَآءَتْكُم بَيِّنَةٌۭ مِّن رَّبِّكُمْ ۖ هَٰذِهِۦ نَاقَةُ ٱللَّهِ لَكُمْ ءَايَةًۭ ۖ فَذَرُوهَا تَأْكُلْ فِىٓ أَرْضِ ٱللَّهِ ۖ وَلَا تَمَسُّوهَا بِسُوٓءٍۢ فَيَأْخُذَكُمْ عَذَابٌ أَلِيمٌۭ ﴿٧٣﴾
En tot den stam Thamoed zonden wij hunnen broeder Saleh. Hij zeide: O, mijn volk! aanbid God; gij hebt geen God naast hem. Thans is een duidelijk teeken tot u gekomen van uwen God. Deze kameel van God is een teeken voor u, laat hem in Gods weide grazen; doe hem geen kwaad, opdat u geen pijnlijke straf bereike.
En tot de Tsamôed (zonden Wij) hun broeder Shâlih. Hij zei: \"O mijn volk, aanbidt Allah, er is voor jullie geen god dan Hij. Waarlijk, er is een duidelijk bewijs van jullie Heer tot jullie gekomen. Dat is de vrouwtjeskameel van Allah, als een Teken voor jullie. Laat haar daarom op de aarde van Allah eten en doe haar geen kwaad, anders zal een pijnlijke bestraffing jullie grijpen.\"
En tot de Tsamôed (zonden Wij) hun broeder Shâlih. Hij zei: \"O mijn volk, aanbidt Allah, er is voor jullie geen god dan Hij. Waarlijk, er is een duidelijk bewijs van jullie Heer tot jullie gekomen. Dat is de vrouwtjeskameel van Allah, als een Teken voor jullie. Laat haar daarom op de aarde van Allah eten en doe haar geen kwaad, anders zal een pijnlijke bestraffing jullie grijpen.\"
وَٱذْكُرُوٓا۟ إِذْ جَعَلَكُمْ خُلَفَآءَ مِنۢ بَعْدِ عَادٍۢ وَبَوَّأَكُمْ فِى ٱلْأَرْضِ تَتَّخِذُونَ مِن سُهُولِهَا قُصُورًۭا وَتَنْحِتُونَ ٱلْجِبَالَ بُيُوتًۭا ۖ فَٱذْكُرُوٓا۟ ءَالَآءَ ٱللَّهِ وَلَا تَعْثَوْا۟ فِى ٱلْأَرْضِ مُفْسِدِينَ ﴿٧٤﴾
En herinner u dat hij u heeft aangewezen tot opvolgers van den stam van Ad, en u eene woning op de aarde heeft aangewezen; in hare valleien bouwt gij u kasteelen en de rotsen bouwt gij tot huizen uit. Herinner u dus Gods weldaden, en doe daarom geen geweld op aarde door slecht te handelen.
En (gedenkt) toen Hij jullie tot opvolgers aanstelde na (de ondergang van) de 'Ad en Hij jullie op aarde vestigde. Jullie namen van haar vlakten om er paleizen (op te bouwen) en jullie namen van de bergen om er huizen uit te houwen. Gedenkt daarom de gunsten van Allah en sticht geen onheil op de aarde, als verderfzaaiers.
En (gedenkt) toen Hij jullie tot opvolgers aanstelde na (de ondergang van) de 'Ad en Hij jullie op aarde vestigde. Jullie namen van haar vlakten om er paleizen (op te bouwen) en jullie namen van de bergen om er huizen uit te houwen. Gedenkt daarom de gunsten van Allah en sticht geen onheil op de aarde, als verderfzaaiers.
قَالَ ٱلْمَلَأُ ٱلَّذِينَ ٱسْتَكْبَرُوا۟ مِن قَوْمِهِۦ لِلَّذِينَ ٱسْتُضْعِفُوا۟ لِمَنْ ءَامَنَ مِنْهُمْ أَتَعْلَمُونَ أَنَّ صَٰلِحًۭا مُّرْسَلٌۭ مِّن رَّبِّهِۦ ۚ قَالُوٓا۟ إِنَّا بِمَآ أُرْسِلَ بِهِۦ مُؤْمِنُونَ ﴿٧٥﴾
De opperhoofden van zijn volk, door trotschheid opgeblazen, zeiden tot hen, die zij voor zwak hielden; namelijk, tot hen die geloofden: Weet gij dat Saleh door zijnen Heer werd gezonden? Zij antwoordden: Wij gelooven aan zijne zending.
De vooraannstaanden, van degenen die hoogmoedig waren onder zijn volk, zeiden tot de nederigen onder hen die geloofden: \"Weten jullie dat Shâlat een door zijn Heer gezondene is?\" Zij zeiden: \"Voorwaar, wij geloven in hetgeen warmee hij is gezonden.\"
De vooraannstaanden, van degenen die hoogmoedig waren onder zijn volk, zeiden tot de nederigen onder hen die geloofden: \"Weten jullie dat Shâlat een door zijn Heer gezondene is?\" Zij zeiden: \"Voorwaar, wij geloven in hetgeen warmee hij is gezonden.\"
قَالَ ٱلَّذِينَ ٱسْتَكْبَرُوٓا۟ إِنَّا بِٱلَّذِىٓ ءَامَنتُم بِهِۦ كَٰفِرُونَ ﴿٧٦﴾
Doch zij die door hoogmoed waren opgeblazen, zeiden: Waarlijk, wij gelooven niet aan datgene waarin gij gelooft.
Degenen die hoogmoedig waren, zeiden: \"Voorwaar, wij geloven niet in hetgeen waarin jullie geloven.\"
Degenen die hoogmoedig waren, zeiden: \"Voorwaar, wij geloven niet in hetgeen waarin jullie geloven.\"
فَعَقَرُوا۟ ٱلنَّاقَةَ وَعَتَوْا۟ عَنْ أَمْرِ رَبِّهِمْ وَقَالُوا۟ يَٰصَٰلِحُ ٱئْتِنَا بِمَا تَعِدُنَآ إِن كُنتَ مِنَ ٱلْمُرْسَلِينَ ﴿٧٧﴾
En zij sneden den voet van den kameel af, en overtraden onbeschaamd het bevel van hunnen Heer, zeggende: O Saleh! zorg dat uwe bedreigingen in vervulling gaan, indien gij een hunner zijt die door God werden gezonden.
Zij slachtten de vrouwtjeskameel en zij minachtten het bevel van hun Heer en zij zeiden: \"O Shâlih, laat het aangezegde (de bestraffing) tot ons komen, als jij tot de gezanten behoort!\"
Zij slachtten de vrouwtjeskameel en zij minachtten het bevel van hun Heer en zij zeiden: \"O Shâlih, laat het aangezegde (de bestraffing) tot ons komen, als jij tot de gezanten behoort!\"
فَأَخَذَتْهُمُ ٱلرَّجْفَةُ فَأَصْبَحُوا۟ فِى دَارِهِمْ جَٰثِمِينَ ﴿٧٨﴾
Daarop volgde eene geweldige schudding des hemels, die hen verraste, en des ochtends werden zij in hunne woningen gevonden, voorover liggende op hunne borst en dood.
Toen greep de aardbeving hen, waardoor zij doden in hun huizen werden.
Toen greep de aardbeving hen, waardoor zij doden in hun huizen werden.
فَتَوَلَّىٰ عَنْهُمْ وَقَالَ يَٰقَوْمِ لَقَدْ أَبْلَغْتُكُمْ رِسَالَةَ رَبِّى وَنَصَحْتُ لَكُمْ وَلَٰكِن لَّا تُحِبُّونَ ٱلنَّٰصِحِينَ ﴿٧٩﴾
En Saleh verliet hen en zeide: O mijn volk! thans heb ik u de zending van mijnen Heer overgebracht, ik ried u ten goede; doch gij bemint hen niet die u ten goede raden.
Toen wendde hij (Shâlih) zich van hen af en zei. \"O mijn volk, voorzeker, ik heb jullie een Boodschap van mijn Heer vorkondigd en jullie raad gegeven, maar jullie houden niet van de raadgevers.\"
Toen wendde hij (Shâlih) zich van hen af en zei. \"O mijn volk, voorzeker, ik heb jullie een Boodschap van mijn Heer vorkondigd en jullie raad gegeven, maar jullie houden niet van de raadgevers.\"
وَلُوطًا إِذْ قَالَ لِقَوْمِهِۦٓ أَتَأْتُونَ ٱلْفَٰحِشَةَ مَا سَبَقَكُم بِهَا مِنْ أَحَدٍۢ مِّنَ ٱلْعَٰلَمِينَ ﴿٨٠﴾
En denk aan Loth, toen hij tot zijn volk zeide: Zult gij zonden begaan, die geen volk ooit vóór u heeft bedreven?
En (gedenkt) Lôeth, toen hij tot zijn volk zei: \"Begaan jullie zedeloosheid die nog niemand van de bewoners van de werelden vóór jullie heeft begaan?
En (gedenkt) Lôeth, toen hij tot zijn volk zei: \"Begaan jullie zedeloosheid die nog niemand van de bewoners van de werelden vóór jullie heeft begaan?
إِنَّكُمْ لَتَأْتُونَ ٱلرِّجَالَ شَهْوَةًۭ مِّن دُونِ ٱلنِّسَآءِ ۚ بَلْ أَنتُمْ قَوْمٌۭ مُّسْرِفُونَ ﴿٨١﴾
Zult gij de mannen in plaats van de vrouwen misbruiken? Waarlijk, gij zijt een volk aan buitensporigheden overgeleverd.
Voorwaar, jullie naderen zeker wellustig mannen in plaats van vrouwen. Jullie zijn zelfs ten overschrijdend volk.\"
Voorwaar, jullie naderen zeker wellustig mannen in plaats van vrouwen. Jullie zijn zelfs ten overschrijdend volk.\"
وَمَا كَانَ جَوَابَ قَوْمِهِۦٓ إِلَّآ أَن قَالُوٓا۟ أَخْرِجُوهُم مِّن قَرْيَتِكُمْ ۖ إِنَّهُمْ أُنَاسٌۭ يَتَطَهَّرُونَ ﴿٨٢﴾
Maar het antwoord van zijn volk was niet anders, dan dat zij tot elkander zeiden: Verdrijf hen uit uwe stad; want zij zijn menschen die zich zelven rein houden van de zonden welke gij bedrijft.
En het antwoord van zijn volk was slechts dat zij zeiden: \"Verdrijft hen (Lôeth en zijn volgelingen) uit jullie stad. Voorwaar, zij zijn mensen dit zich reinigen.\"
En het antwoord van zijn volk was slechts dat zij zeiden: \"Verdrijft hen (Lôeth en zijn volgelingen) uit jullie stad. Voorwaar, zij zijn mensen dit zich reinigen.\"
فَأَنجَيْنَٰهُ وَأَهْلَهُۥٓ إِلَّا ٱمْرَأَتَهُۥ كَانَتْ مِنَ ٱلْغَٰبِرِينَ ﴿٨٣﴾
Daarom bevrijdden wij hem en zijn gezin, uitgenomen zijne vrouw; zij was eene dergenen die achterbleven.
Toen redden Wij hen en zijn volgelingen, behalve zijn vrouw, zij behoorde tot de achterblijvers (die gestraft werden).
Toen redden Wij hen en zijn volgelingen, behalve zijn vrouw, zij behoorde tot de achterblijvers (die gestraft werden).
وَأَمْطَرْنَا عَلَيْهِم مَّطَرًۭا ۖ فَٱنظُرْ كَيْفَ كَانَ عَٰقِبَةُ ٱلْمُجْرِمِينَ ﴿٨٤﴾
En wij deden een regen van steenen op hen nederstorten. Zie dus wat het einde der zondaren was.
En Wij deden een regen (van stenen) op hen neerkomen. Zie dan hoe liet einde was vam de misdadigers.
En Wij deden een regen (van stenen) op hen neerkomen. Zie dan hoe liet einde was vam de misdadigers.
وَإِلَىٰ مَدْيَنَ أَخَاهُمْ شُعَيْبًۭا ۗ قَالَ يَٰقَوْمِ ٱعْبُدُوا۟ ٱللَّهَ مَا لَكُم مِّنْ إِلَٰهٍ غَيْرُهُۥ ۖ قَدْ جَآءَتْكُم بَيِّنَةٌۭ مِّن رَّبِّكُمْ ۖ فَأَوْفُوا۟ ٱلْكَيْلَ وَٱلْمِيزَانَ وَلَا تَبْخَسُوا۟ ٱلنَّاسَ أَشْيَآءَهُمْ وَلَا تُفْسِدُوا۟ فِى ٱلْأَرْضِ بَعْدَ إِصْلَٰحِهَا ۚ ذَٰلِكُمْ خَيْرٌۭ لَّكُمْ إِن كُنتُم مُّؤْمِنِينَ ﴿٨٥﴾
En tot Madian zonden wij hunnen broeder Shoaïb. Hij zeide tot hen: O mijn volk! aanbid God, gij hebt geen God buiten hem. Thans is een duidelijk teeken van uwen Heer tot u gekomen. Geef dus volle maat en ruim gewicht; ontneem den menschen niet wat hun verschuldigd is, en handel nimmer slecht op aarde, na hare hervorming. Dit zal beter voor u zijn, indien gij gelooft.
En tot (de bewoners van) Madyan (zonden Wij) hun broeder Sjoe'aib, Hij zei: \"O mijn volk, unbidt Allah, er is voor jullie geen god dan Hij. Waarlijk, er is een duidelijk bewijs van jullie Heer tot jullie gekomen. Geeft dan de volle maat en het volle gewicht en benadeelt de mensen niet in hun zaken en zaait geen verderf op aarde na de verbetering op haar (door de komst van een Profeet). Dat is beter voor jullie, als jullie gelovigen zijn.\"
En tot (de bewoners van) Madyan (zonden Wij) hun broeder Sjoe'aib, Hij zei: \"O mijn volk, unbidt Allah, er is voor jullie geen god dan Hij. Waarlijk, er is een duidelijk bewijs van jullie Heer tot jullie gekomen. Geeft dan de volle maat en het volle gewicht en benadeelt de mensen niet in hun zaken en zaait geen verderf op aarde na de verbetering op haar (door de komst van een Profeet). Dat is beter voor jullie, als jullie gelovigen zijn.\"
وَلَا تَقْعُدُوا۟ بِكُلِّ صِرَٰطٍۢ تُوعِدُونَ وَتَصُدُّونَ عَن سَبِيلِ ٱللَّهِ مَنْ ءَامَنَ بِهِۦ وَتَبْغُونَهَا عِوَجًۭا ۚ وَٱذْكُرُوٓا۟ إِذْ كُنتُمْ قَلِيلًۭا فَكَثَّرَكُمْ ۖ وَٱنظُرُوا۟ كَيْفَ كَانَ عَٰقِبَةُ ٱلْمُفْسِدِينَ ﴿٨٦﴾
En plaats u niet in hinderlaag op iederen weg, en leidt niet hen van Gods weg af, die in hem gelooven; gij wilt dat pad kronkelend maken. En herinner u dat gij slechts klein in getal waart, en dat God u heeft vermenigvuldigd, en onthoud hoe het einde was van hen die slecht handelden.
En zit niet op iedere weg, terwijl jullie degenen bedreigen en afhouden van het Pad van Allah die in Hem geloven, wensend dat het krom was. En gedenkt toen jullie met woinigen waren en Hij jullie talrijk deed worden. En zie hoe het einde was van de verderfzaaiers.
En zit niet op iedere weg, terwijl jullie degenen bedreigen en afhouden van het Pad van Allah die in Hem geloven, wensend dat het krom was. En gedenkt toen jullie met woinigen waren en Hij jullie talrijk deed worden. En zie hoe het einde was van de verderfzaaiers.
وَإِن كَانَ طَآئِفَةٌۭ مِّنكُمْ ءَامَنُوا۟ بِٱلَّذِىٓ أُرْسِلْتُ بِهِۦ وَطَآئِفَةٌۭ لَّمْ يُؤْمِنُوا۟ فَٱصْبِرُوا۟ حَتَّىٰ يَحْكُمَ ٱللَّهُ بَيْنَنَا ۚ وَهُوَ خَيْرُ ٱلْحَٰكِمِينَ ﴿٨٧﴾
En indien een deel uwer gelooft in hetgeen waartoe ik werd gezonden, terwijl een ander dit verwerpt, wacht geduldig tot God tusschen ons richte; want hij is de beste rechter.
En als er een groep onder jullie is die gelooft in hetgeen waarmee ik (Sjoe'aib) ben gezonden, en er een andere groep is die niet gelooft: weest dan geduldig tot Allah tussen ons oordeelt, en Hij is de Beste der Rechters.
En als er een groep onder jullie is die gelooft in hetgeen waarmee ik (Sjoe'aib) ben gezonden, en er een andere groep is die niet gelooft: weest dan geduldig tot Allah tussen ons oordeelt, en Hij is de Beste der Rechters.
۞ قَالَ ٱلْمَلَأُ ٱلَّذِينَ ٱسْتَكْبَرُوا۟ مِن قَوْمِهِۦ لَنُخْرِجَنَّكَ يَٰشُعَيْبُ وَٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ مَعَكَ مِن قَرْيَتِنَآ أَوْ لَتَعُودُنَّ فِى مِلَّتِنَا ۚ قَالَ أَوَلَوْ كُنَّا كَٰرِهِينَ ﴿٨٨﴾
De opperhoofden van zijn volk, die door hoogmoed waren opgeblazen, antwoordden: wij zullen u, o Shoaïb! en zij die met u gelooven, uit onze stad verdrijven, of gij moet tot onzen godsdienst terugkeeren. Hij zeide: Hoe! ofschoon wij er een afkeer van hebben?
De vooraanstaanden, van degenen die hoogmoedig waren van zijn volk, zeiden: \"Wij zullen jou, O Sjoe'aib, en degenen die met jou geloven zeker uit onze stad verdrijven, of jullie moeten terugkeren tot onze godsdienst.\" Hij zei: \"En als wij er een afkeer van zouden hebben?\"
De vooraanstaanden, van degenen die hoogmoedig waren van zijn volk, zeiden: \"Wij zullen jou, O Sjoe'aib, en degenen die met jou geloven zeker uit onze stad verdrijven, of jullie moeten terugkeren tot onze godsdienst.\" Hij zei: \"En als wij er een afkeer van zouden hebben?\"
قَدِ ٱفْتَرَيْنَا عَلَى ٱللَّهِ كَذِبًا إِنْ عُدْنَا فِى مِلَّتِكُم بَعْدَ إِذْ نَجَّىٰنَا ٱللَّهُ مِنْهَا ۚ وَمَا يَكُونُ لَنَآ أَن نَّعُودَ فِيهَآ إِلَّآ أَن يَشَآءَ ٱللَّهُ رَبُّنَا ۚ وَسِعَ رَبُّنَا كُلَّ شَىْءٍ عِلْمًا ۚ عَلَى ٱللَّهِ تَوَكَّلْنَا ۚ رَبَّنَا ٱفْتَحْ بَيْنَنَا وَبَيْنَ قَوْمِنَا بِٱلْحَقِّ وَأَنتَ خَيْرُ ٱلْفَٰتِحِينَ ﴿٨٩﴾
Wij zouden zekerlijk eene leugen tegen God uitdenken, indien wij tot uwen godsdienst terugkeerden, nadat God ons daarvan heeft bevrijd, en wij hebben geene reden daartoe terug te keeren, tenzij het Gode onzen Heer mocht behagen ons te verlaten. Onze God omvat ieder ding door zijn verstand. Wij hebben ons vertrouwen in God gesteld. O Heer! richt tusschen ons en ons volk met waarheid; want gij zijt de beste rechter.
Waarlijk, wij zouden een leugen ovet Allah verzinnen als wij zouden terugkeren tot jullie godsdienst, nadat Allah ons daaruit heeft gered. Het past ons niet dat wij erin terugkeren, behalve wanneer Allah, onze Heer, het wil. Onze Heer omvat alle dingen met Zijn kennis. Op Allah vertrouwen wij. Onze Heer, doe een uitspraak tussen ons en ons volk, naar de Waarheid en U bent de Beste van de Oordelaars.
Waarlijk, wij zouden een leugen ovet Allah verzinnen als wij zouden terugkeren tot jullie godsdienst, nadat Allah ons daaruit heeft gered. Het past ons niet dat wij erin terugkeren, behalve wanneer Allah, onze Heer, het wil. Onze Heer omvat alle dingen met Zijn kennis. Op Allah vertrouwen wij. Onze Heer, doe een uitspraak tussen ons en ons volk, naar de Waarheid en U bent de Beste van de Oordelaars.
وَقَالَ ٱلْمَلَأُ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ مِن قَوْمِهِۦ لَئِنِ ٱتَّبَعْتُمْ شُعَيْبًا إِنَّكُمْ إِذًۭا لَّخَٰسِرُونَ ﴿٩٠﴾
En de opperhoofden van zijn volk, dat niet geloofde, zeiden: Indien gij Shoaïb volgt, zult gij zekerlijk verdorven zijn.
En de vooraanstaanden van zijn volk, die ongelovig waren, zeiden. \"Als jullie Sjoe'aib gevolgd hebben: voorwaar, dan zullen jullie zeker de verliezers zijin.\"
En de vooraanstaanden van zijn volk, die ongelovig waren, zeiden. \"Als jullie Sjoe'aib gevolgd hebben: voorwaar, dan zullen jullie zeker de verliezers zijin.\"
فَأَخَذَتْهُمُ ٱلرَّجْفَةُ فَأَصْبَحُوا۟ فِى دَارِهِمْ جَٰثِمِينَ ﴿٩١﴾
Daarom verraste hen een storm van den hemel, en des ochtends werden zij, in hunne woningen, dood en voorover liggende gevonden.
Toen greep de aardbeving hen en zij werden doden in hun huizen.
Toen greep de aardbeving hen en zij werden doden in hun huizen.
ٱلَّذِينَ كَذَّبُوا۟ شُعَيْبًۭا كَأَن لَّمْ يَغْنَوْا۟ فِيهَا ۚ ٱلَّذِينَ كَذَّبُوا۟ شُعَيْبًۭا كَانُوا۟ هُمُ ٱلْخَٰسِرِينَ ﴿٩٢﴾
Zij, die Shoaïb van bedrog beschuldigden, verdwenen, als hadden zij nooit daar gewoond; zij die Shoaïb van bedrog beschuldigden zijn verloren.
Degenen die Sjoe'aib loochenden werden alsof zij nooit in haar (de stad) hadden gewoond. Degenen die Sjoe'aib loochenden, zij zijn de verliezers.
Degenen die Sjoe'aib loochenden werden alsof zij nooit in haar (de stad) hadden gewoond. Degenen die Sjoe'aib loochenden, zij zijn de verliezers.
فَتَوَلَّىٰ عَنْهُمْ وَقَالَ يَٰقَوْمِ لَقَدْ أَبْلَغْتُكُمْ رِسَٰلَٰتِ رَبِّى وَنَصَحْتُ لَكُمْ ۖ فَكَيْفَ ءَاسَىٰ عَلَىٰ قَوْمٍۢ كَٰفِرِينَ ﴿٩٣﴾
En hij ging van hen weg, zeggende: O mijn volk! thans heb ik u de bevelen van God gepredikt, en ik heb u ten goede geraden; doch waarom zou ik mij bedroeven om een ongeloovig volk.
Hij (Sjoe'ajb) wendde zich men van hen af, en hij zei: \"O mijn volk, voorzeker, ik heb Boodschappen van mijn Hecr verkondigd, en jullie raad gegeven. Hoe kan ik dan bedroefd zijn over een volk dal ongelovig is?\"
Hij (Sjoe'ajb) wendde zich men van hen af, en hij zei: \"O mijn volk, voorzeker, ik heb Boodschappen van mijn Hecr verkondigd, en jullie raad gegeven. Hoe kan ik dan bedroefd zijn over een volk dal ongelovig is?\"
وَمَآ أَرْسَلْنَا فِى قَرْيَةٍۢ مِّن نَّبِىٍّ إِلَّآ أَخَذْنَآ أَهْلَهَا بِٱلْبَأْسَآءِ وَٱلضَّرَّآءِ لَعَلَّهُمْ يَضَّرَّعُونَ ﴿٩٤﴾
Wij hebben nimmer een profeet in eene stad gezonden; doch wij hebben hare inwoners met tegenspoed en rampen getroffen, dat zij zich zouden vernederen.
En Wij zonden geen Profeet naar een stad, of Wij troffen de inwoners ervan met kwclling en tegenspoed. Hopelijk zullen zij nederig worden.
En Wij zonden geen Profeet naar een stad, of Wij troffen de inwoners ervan met kwclling en tegenspoed. Hopelijk zullen zij nederig worden.
ثُمَّ بَدَّلْنَا مَكَانَ ٱلسَّيِّئَةِ ٱلْحَسَنَةَ حَتَّىٰ عَفَوا۟ وَّقَالُوا۟ قَدْ مَسَّ ءَابَآءَنَا ٱلضَّرَّآءُ وَٱلسَّرَّآءُ فَأَخَذْنَٰهُم بَغْتَةًۭ وَهُمْ لَا يَشْعُرُونَ ﴿٩٥﴾
En wij gaven hun goed voor kwaad in ruil, tot zij, alles in hun geheugen uitwisschende, zeiden: Tegenspoed en voorspoed kwam ook vroeger over onze vaderen. Daarom namen wij plotseling wraak op hen, op het oogenblik dat zij er niet aan dachten.
Daarna vervingen Wij het slechte door het goede, totdat zij (in aantal en welvaart) toenamen, en zij zeiden: \"Voorzeker, tegenspoed en voorspoed hebben ook onze vaderen getroffen.\" Toen grepen Wij hen onverwachts, terwijl zij er niet op bedacht waren.
Daarna vervingen Wij het slechte door het goede, totdat zij (in aantal en welvaart) toenamen, en zij zeiden: \"Voorzeker, tegenspoed en voorspoed hebben ook onze vaderen getroffen.\" Toen grepen Wij hen onverwachts, terwijl zij er niet op bedacht waren.
وَلَوْ أَنَّ أَهْلَ ٱلْقُرَىٰٓ ءَامَنُوا۟ وَٱتَّقَوْا۟ لَفَتَحْنَا عَلَيْهِم بَرَكَٰتٍۢ مِّنَ ٱلسَّمَآءِ وَٱلْأَرْضِ وَلَٰكِن كَذَّبُوا۟ فَأَخَذْنَٰهُم بِمَا كَانُوا۟ يَكْسِبُونَ ﴿٩٦﴾
Maar indien de bewoners dezer steden geloofd en God gevreesd hadden, zouden wij zekerlijk zegeningen over hen hebben uitgestort, zoowel van den hemel als van de aarde. Maar zij beschuldigden onzen apostel van valschheid, zoodat wij ons op hen wreekten voor datgene waaraan zij schuldig waren.
En ais de inwoners van de steden hadden geloofd en (Allah) hadden gcvreesd, dan hadden Wij zeker voor hen zegeningen uit de hemel en de aarde geopend; maar zij loochenden, zodat Wij hen grepen wegens wat zij plachten te verrichten.
En ais de inwoners van de steden hadden geloofd en (Allah) hadden gcvreesd, dan hadden Wij zeker voor hen zegeningen uit de hemel en de aarde geopend; maar zij loochenden, zodat Wij hen grepen wegens wat zij plachten te verrichten.
أَفَأَمِنَ أَهْلُ ٱلْقُرَىٰٓ أَن يَأْتِيَهُم بَأْسُنَا بَيَٰتًۭا وَهُمْ نَآئِمُونَ ﴿٩٧﴾
Waren dus de bewoners dier steden verzekerd, dat onze straf niet des nachts over hen zou komen terwijl zij sliepen?
Voelen de inwoners van de steden zich er soms veilig voor, dat Onze bestraffing in de nacht tot hen komt, terwijl zij slapen?
Voelen de inwoners van de steden zich er soms veilig voor, dat Onze bestraffing in de nacht tot hen komt, terwijl zij slapen?
أَوَأَمِنَ أَهْلُ ٱلْقُرَىٰٓ أَن يَأْتِيَهُم بَأْسُنَا ضُحًۭى وَهُمْ يَلْعَبُونَ ﴿٩٨﴾
Of waren de bewoners dier steden verzekerd, dat onze straf niet des daags over hen zou komen, terwijl zij zich aan de vermaken overgaven?
Ofvoelen de inwoners van de steden zich er soms veilig voor, dat Onze bestrafting in de ochtend tot hen komt, terwijl zij spelen?
Ofvoelen de inwoners van de steden zich er soms veilig voor, dat Onze bestrafting in de ochtend tot hen komt, terwijl zij spelen?
أَفَأَمِنُوا۟ مَكْرَ ٱللَّهِ ۚ فَلَا يَأْمَنُ مَكْرَ ٱللَّهِ إِلَّا ٱلْقَوْمُ ٱلْخَٰسِرُونَ ﴿٩٩﴾
Achtten zij zich dus veilig voor Gods krijgslist? Maar niemand zal zich zeker achten voor Gods krijgslist, behalve zij die verdoemd zijn.
Voelen zij zich soms veilig voor het plan van Allah? Niemand voelt zich veilig voor het plan van Allah, behalve het verliezende volk.
Voelen zij zich soms veilig voor het plan van Allah? Niemand voelt zich veilig voor het plan van Allah, behalve het verliezende volk.
أَوَلَمْ يَهْدِ لِلَّذِينَ يَرِثُونَ ٱلْأَرْضَ مِنۢ بَعْدِ أَهْلِهَآ أَن لَّوْ نَشَآءُ أَصَبْنَٰهُم بِذُنُوبِهِمْ ۚ وَنَطْبَعُ عَلَىٰ قُلُوبِهِمْ فَهُمْ لَا يَسْمَعُونَ ﴿١٠٠﴾
En is het niet duidelijk bewezen voor hen die de aarde van hare vroegere bewoners hebben geërfd, dat, indien het ons behaagde, wij hen om hunne zonden kunnen kastijden? Doch wij zullen hunne harten verzegelen en zij zullen niets hooren.
Is het degenen die de aarde beërven na (de ondergang van) haar bewoners niet duidelijk geworden dat, als Wij zouden willen, Wij hen zouden treffen vanwcge hun zonden, en Wij hun harten zouden vergrendelen zodat zij niet zouden kunnen luisteren?
Is het degenen die de aarde beërven na (de ondergang van) haar bewoners niet duidelijk geworden dat, als Wij zouden willen, Wij hen zouden treffen vanwcge hun zonden, en Wij hun harten zouden vergrendelen zodat zij niet zouden kunnen luisteren?
تِلْكَ ٱلْقُرَىٰ نَقُصُّ عَلَيْكَ مِنْ أَنۢبَآئِهَا ۚ وَلَقَدْ جَآءَتْهُمْ رُسُلُهُم بِٱلْبَيِّنَٰتِ فَمَا كَانُوا۟ لِيُؤْمِنُوا۟ بِمَا كَذَّبُوا۟ مِن قَبْلُ ۚ كَذَٰلِكَ يَطْبَعُ ٱللَّهُ عَلَىٰ قُلُوبِ ٱلْكَٰفِرِينَ ﴿١٠١﴾
Wij zullen u eenige verhalen van die steden vertellen. Hunne apostelen waren met duidelijke wonderen tot hen gekomen; doch zij waren niet geneigd te gelooven in datgene wat zij vroeger voor leugens hielden. Zoo zegelt God de harten der ongeloovigen dicht.
Over deze steden geven Wij jou (O Moehammad) berichten. En voorzeker, hun Profeten waren tot hen gekomen met de duidelijke bewijzen. Maar zij waren niet zo dat zij geloofden in wat zij voorheen loochenden. Zo vergrendelt Allah de beden van de ongelovigen.
Over deze steden geven Wij jou (O Moehammad) berichten. En voorzeker, hun Profeten waren tot hen gekomen met de duidelijke bewijzen. Maar zij waren niet zo dat zij geloofden in wat zij voorheen loochenden. Zo vergrendelt Allah de beden van de ongelovigen.
وَمَا وَجَدْنَا لِأَكْثَرِهِم مِّنْ عَهْدٍۢ ۖ وَإِن وَجَدْنَآ أَكْثَرَهُمْ لَفَٰسِقِينَ ﴿١٠٢﴾
En wij vonden, in het grootste gedeelte van hen geen trouw aan hun verbond; maar wij bevonden dat het grootste deel van hen boosdoeners waren.
En Wij troffen de meesten van hen aan als mensen die zich niet aan een verbond hielden. En de meesten van ben troffen Wij zeker aan als zwaar zondigen.
En Wij troffen de meesten van hen aan als mensen die zich niet aan een verbond hielden. En de meesten van ben troffen Wij zeker aan als zwaar zondigen.
ثُمَّ بَعَثْنَا مِنۢ بَعْدِهِم مُّوسَىٰ بِـَٔايَٰتِنَآ إِلَىٰ فِرْعَوْنَ وَمَلَإِي۟هِۦ فَظَلَمُوا۟ بِهَا ۖ فَٱنظُرْ كَيْفَ كَانَ عَٰقِبَةُ ٱلْمُفْسِدِينَ ﴿١٠٣﴾
Daarom zonden wij, na de bovengenoemde apostelen, Mozes met onze teekens tot Pharao en zijne prinsen, die hen onrechtvaardig behandelden; doch ziet hoe het einde der zondaren was.
Vervolgens zonden Wij na hen Môesa met Onze Tekenen tot Fir'aun en zijn vooraanstaande volgelingen, waarop zij deze in hun onrechtvaadigheid verwierpem. Aanschouw dan hoe het einde was van de verderfzaaiers.
Vervolgens zonden Wij na hen Môesa met Onze Tekenen tot Fir'aun en zijn vooraanstaande volgelingen, waarop zij deze in hun onrechtvaadigheid verwierpem. Aanschouw dan hoe het einde was van de verderfzaaiers.
وَقَالَ مُوسَىٰ يَٰفِرْعَوْنُ إِنِّى رَسُولٌۭ مِّن رَّبِّ ٱلْعَٰلَمِينَ ﴿١٠٤﴾
En Mozes zeide: O Pharao! waarlijk, ik ben een apostel, door den Heer van alle schepselen gezonden.
En Môesa zei: \"O Fir'aun, voorwaar, ik ben een Boodschapper van de Heer der Werelden.
En Môesa zei: \"O Fir'aun, voorwaar, ik ben een Boodschapper van de Heer der Werelden.
حَقِيقٌ عَلَىٰٓ أَن لَّآ أَقُولَ عَلَى ٱللَّهِ إِلَّا ٱلْحَقَّ ۚ قَدْ جِئْتُكُم بِبَيِّنَةٍۢ مِّن رَّبِّكُمْ فَأَرْسِلْ مَعِىَ بَنِىٓ إِسْرَٰٓءِيلَ ﴿١٠٥﴾
Het is rechtvaardig dat ik van God niets anders dan de waarheid zegge. Thans ben ik tot u gekomen met een duidelijk teeken van uwen Heer; zend dus de kinderen Israëls met mij weg.
Het is mij verplicht dat ik over Allah niets dan de Waarheid zeg. Waarlijk, ik ben tot jullie gekomen met een duidelijk Teken van jullie Heer, stuur de Kinderen van breel daarom met mij mee.\"
Het is mij verplicht dat ik over Allah niets dan de Waarheid zeg. Waarlijk, ik ben tot jullie gekomen met een duidelijk Teken van jullie Heer, stuur de Kinderen van breel daarom met mij mee.\"
قَالَ إِن كُنتَ جِئْتَ بِـَٔايَةٍۢ فَأْتِ بِهَآ إِن كُنتَ مِنَ ٱلصَّٰدِقِينَ ﴿١٠٦﴾
Pharao antwoordde: Indien gij met een wonder komt, toon het, indien gij waarheid spreekt.
Hij (Fir'aun) zei: \"Als jij met een Teken bent gekomen, kom er dan mee, als jij tot de waarahtigen behoort.\"
Hij (Fir'aun) zei: \"Als jij met een Teken bent gekomen, kom er dan mee, als jij tot de waarahtigen behoort.\"
فَأَلْقَىٰ عَصَاهُ فَإِذَا هِىَ ثُعْبَانٌۭ مُّبِينٌۭ ﴿١٠٧﴾
Hij wierp daarom zijn staf weg en, onthoud het, hij werd eene slang.
Toen wierp bij (Môesa) zijn staf, en toen werd deze een duidelijke slang.
Toen wierp bij (Môesa) zijn staf, en toen werd deze een duidelijke slang.
وَنَزَعَ يَدَهُۥ فَإِذَا هِىَ بَيْضَآءُ لِلنَّٰظِرِينَ ﴿١٠٨﴾
Hij trok zijne hand uit zijne borst en, onthoud het, zij was voor de toeschouwers wit geworden
En bij haalde zijn hand tevoorschijn, en toen werd deze witstralend voor de toeschouwers.
En bij haalde zijn hand tevoorschijn, en toen werd deze witstralend voor de toeschouwers.
قَالَ ٱلْمَلَأُ مِن قَوْمِ فِرْعَوْنَ إِنَّ هَٰذَا لَسَٰحِرٌ عَلِيمٌۭ ﴿١٠٩﴾
De opperhoofden van het volk van Pharao zeiden: Deze man is waarlijk een behendig toovenaar.
De vooraanstaanden van Fir'aun's volk zeiden: \"Voorwaar, dit is een kundige tovenaar!
De vooraanstaanden van Fir'aun's volk zeiden: \"Voorwaar, dit is een kundige tovenaar!
يُرِيدُ أَن يُخْرِجَكُم مِّنْ أَرْضِكُمْ ۖ فَمَاذَا تَأْمُرُونَ ﴿١١٠﴾
Hij tracht u van uw land te berooven; wat denkt gij dus te doen.
Hij wil jullie uit jullie land verdrijven!\"' (Fir'aun vroeg:) \"Wat raden jullie aan?\"'
Hij wil jullie uit jullie land verdrijven!\"' (Fir'aun vroeg:) \"Wat raden jullie aan?\"'
قَالُوٓا۟ أَرْجِهْ وَأَخَاهُ وَأَرْسِلْ فِى ٱلْمَدَآئِنِ حَٰشِرِينَ ﴿١١١﴾
Zij antwoordden: Stel hem en zijn broeder door ijdele beloften voor eenigen tijd uit, en zend, in dien tusschentijd, personen naar de steden.
Zij zeiden: \"Geef hem en zijn broeder uitstel, en stuur verzamelaars naar de steden.
Zij zeiden: \"Geef hem en zijn broeder uitstel, en stuur verzamelaars naar de steden.
يَأْتُوكَ بِكُلِّ سَٰحِرٍ عَلِيمٍۢ ﴿١١٢﴾
Die alle behendige toovenaars zullen verzamelen en tot u voeren.
Opdat zij alle vaardige tovenaars tot u brengen.
Opdat zij alle vaardige tovenaars tot u brengen.
وَجَآءَ ٱلسَّحَرَةُ فِرْعَوْنَ قَالُوٓا۟ إِنَّ لَنَا لَأَجْرًا إِن كُنَّا نَحْنُ ٱلْغَٰلِبِينَ ﴿١١٣﴾
Zoo kwamen de toovenaars tot Pharao en zij zeiden: zullen wij zekerlijk eene belooning ontvangen, indien wij de zege over hem behalen?
En de tovenaars kwamen tot Fir'aun, zij zeiden: \"Voorwaar, is er voor ons zeker een beloning als wij de winnaars zijn.\"
En de tovenaars kwamen tot Fir'aun, zij zeiden: \"Voorwaar, is er voor ons zeker een beloning als wij de winnaars zijn.\"
قَالَ نَعَمْ وَإِنَّكُمْ لَمِنَ ٱلْمُقَرَّبِينَ ﴿١١٤﴾
Hij antwoordde: ja, en gij zult zeker tot hen behooren, die mijnen troon naderen.
Hij (Fir'aun) zei: \"Ja, en voorwaar, jullie zullen tot de nabijen behoren.\"
Hij (Fir'aun) zei: \"Ja, en voorwaar, jullie zullen tot de nabijen behoren.\"
قَالُوا۟ يَٰمُوسَىٰٓ إِمَّآ أَن تُلْقِىَ وَإِمَّآ أَن نَّكُونَ نَحْنُ ٱلْمُلْقِينَ ﴿١١٥﴾
Zij zeiden: O Mozes! zult gij uwen staf wegwerpen, of zullen wij dit vooraf doen?
Zij zeiden: \"O Môesa, wep jij (eerst) of werpen wij?\"
Zij zeiden: \"O Môesa, wep jij (eerst) of werpen wij?\"
قَالَ أَلْقُوا۟ ۖ فَلَمَّآ أَلْقَوْا۟ سَحَرُوٓا۟ أَعْيُنَ ٱلنَّاسِ وَٱسْتَرْهَبُوهُمْ وَجَآءُو بِسِحْرٍ عَظِيمٍۢ ﴿١١٦﴾
Mozes antwoordde: Werpt uwe staven eerst weg; en toen zij die hadden weggeworpen, betooverden zij de oogen der menschen die tegenwoordig waren en verschrikten hen, en zij deden een groot tooverstuk.
Hij zei: \"Werpt.\" Toen zij dan wierpen, betoverden zij de ogen van de mensen en joegen hen angst aan met geweldige tovenarij.
Hij zei: \"Werpt.\" Toen zij dan wierpen, betoverden zij de ogen van de mensen en joegen hen angst aan met geweldige tovenarij.
۞ وَأَوْحَيْنَآ إِلَىٰ مُوسَىٰٓ أَنْ أَلْقِ عَصَاكَ ۖ فَإِذَا هِىَ تَلْقَفُ مَا يَأْفِكُونَ ﴿١١٧﴾
En wij spraken door eene openbaring tot Mozes; zeggende: Werp uwen staf weg en, onthoudt het, hij verzwolg de staven die in slangen waren veranderd.
En Wij openbaarden aan Môesa: \"Werp jouw staf!\" En toen verslond deze wat zij met hun bedrog hadden gemaakt.
En Wij openbaarden aan Môesa: \"Werp jouw staf!\" En toen verslond deze wat zij met hun bedrog hadden gemaakt.
فَوَقَعَ ٱلْحَقُّ وَبَطَلَ مَا كَانُوا۟ يَعْمَلُونَ ﴿١١٨﴾
Daardoor was de waarheid bevestigd, en dus wat zij gemaakt hadden ijdel geworden.
Toen werd de Wacheid duidelijk, en bleek wat zij (de tovenaars) plachten te doen valsheid te zijn.
Toen werd de Wacheid duidelijk, en bleek wat zij (de tovenaars) plachten te doen valsheid te zijn.
فَغُلِبُوا۟ هُنَالِكَ وَٱنقَلَبُوا۟ صَٰغِرِينَ ﴿١١٩﴾
En Pharao en zijne toovenaars waren overwonnen en beschaamd.
Zij werden daar verslagen, en zij keerden vernederd terug.
Zij werden daar verslagen, en zij keerden vernederd terug.
وَأُلْقِىَ ٱلسَّحَرَةُ سَٰجِدِينَ ﴿١٢٠﴾
De toovenaren bogen zich biddende.
En de (tot inkeer gekomen) tovenaars wierpen zich (als in de shalât) neer.
En de (tot inkeer gekomen) tovenaars wierpen zich (als in de shalât) neer.
قَالُوٓا۟ ءَامَنَّا بِرَبِّ ٱلْعَٰلَمِينَ ﴿١٢١﴾
En zij zeiden: Wij gelooven in den Heer aller schepselen.
Zij zeiden: \"Wij geloven in de Heer der Werelden.
Zij zeiden: \"Wij geloven in de Heer der Werelden.
رَبِّ مُوسَىٰ وَهَٰرُونَ ﴿١٢٢﴾
Den Heer van Mozes en Aäron.
De Heer van Môesa en Hârôen.\"
De Heer van Môesa en Hârôen.\"
قَالَ فِرْعَوْنُ ءَامَنتُم بِهِۦ قَبْلَ أَنْ ءَاذَنَ لَكُمْ ۖ إِنَّ هَٰذَا لَمَكْرٌۭ مَّكَرْتُمُوهُ فِى ٱلْمَدِينَةِ لِتُخْرِجُوا۟ مِنْهَآ أَهْلَهَا ۖ فَسَوْفَ تَعْلَمُونَ ﴿١٢٣﴾
Pharao, zeide: Hebt gij in hem geloofd, alvorens ik u verlof heb gegeven? Gij hebt dit schelmstuk vooruit in de stad gesmeed, om er de inwoners uit te verdrijven. Weldra zult gij zien.
Fir'aun zei: \"Geloven jullie hem vóór dat ik jullie toestemming heb gegeven? Voorwaar, dit is zeker een list die jullie beraamd hebben in de stad om de inwoners ervan te verdrijven. Maar straks zullen jullie weten (wat de gevolgen van jullie daden zijn).
Fir'aun zei: \"Geloven jullie hem vóór dat ik jullie toestemming heb gegeven? Voorwaar, dit is zeker een list die jullie beraamd hebben in de stad om de inwoners ervan te verdrijven. Maar straks zullen jullie weten (wat de gevolgen van jullie daden zijn).
لَأُقَطِّعَنَّ أَيْدِيَكُمْ وَأَرْجُلَكُم مِّنْ خِلَٰفٍۢ ثُمَّ لَأُصَلِّبَنَّكُمْ أَجْمَعِينَ ﴿١٢٤﴾
Want ik zal uwe voeten en uwe handen aan de tegenovergestelde zijden doen afsnijden en daarna zal ik u allen doen kruisigen.
Ik zal zeker jullie handen en voeten kruiselings afhouwen en vervolgens zal ik jullie zeker allen kruisigen.\"
Ik zal zeker jullie handen en voeten kruiselings afhouwen en vervolgens zal ik jullie zeker allen kruisigen.\"
قَالُوٓا۟ إِنَّآ إِلَىٰ رَبِّنَا مُنقَلِبُونَ ﴿١٢٥﴾
De toovenaren antwoordden: Wij zullen zekerlijk tot onzen Heer terugkeeren.
Zij (de voormalige tovenaars) zelden: \"Voorwaar, tot onze Heer keren wij terug.
Zij (de voormalige tovenaars) zelden: \"Voorwaar, tot onze Heer keren wij terug.
وَمَا تَنقِمُ مِنَّآ إِلَّآ أَنْ ءَامَنَّا بِـَٔايَٰتِ رَبِّنَا لَمَّا جَآءَتْنَا ۚ رَبَّنَآ أَفْرِغْ عَلَيْنَا صَبْرًۭا وَتَوَفَّنَا مُسْلِمِينَ ﴿١٢٦﴾
Want gij wreekt u alleen op ons, omdat wij in de teekenen van onzen Heer gelooven, toen zij ons werden geopenbaard. O Heer! schenk ons geduld, en doe ons als Muzelmannen sterven.
En jij neemt slechts wraak op ons, omdat wij in de Tekenen van onze Heer geloofden toen deze tot ons kwamen. Onze Heer, schenk ons geduld en doe ons sterven als mensen die zich (aan U) hebben overgegeven.\"
En jij neemt slechts wraak op ons, omdat wij in de Tekenen van onze Heer geloofden toen deze tot ons kwamen. Onze Heer, schenk ons geduld en doe ons sterven als mensen die zich (aan U) hebben overgegeven.\"
وَقَالَ ٱلْمَلَأُ مِن قَوْمِ فِرْعَوْنَ أَتَذَرُ مُوسَىٰ وَقَوْمَهُۥ لِيُفْسِدُوا۟ فِى ٱلْأَرْضِ وَيَذَرَكَ وَءَالِهَتَكَ ۚ قَالَ سَنُقَتِّلُ أَبْنَآءَهُمْ وَنَسْتَحْىِۦ نِسَآءَهُمْ وَإِنَّا فَوْقَهُمْ قَٰهِرُونَ ﴿١٢٧﴾
En de opperhoofden van Pharao's volk zeiden: Wilt gij Mozes en zijn volk laten vertrekken, opdat zij op de aarde zouden zondigen en u en uwe goden verlaten? Pharao antwoordde: wij zullen hunne mannelijke kinderen doen dooden, en wij zullen hunne vrouwelijke kinderen sparen, en zoo zullen wij de zege over hen behalen.
En de vooraanstaanden van het volk van Fir'aun zeiden: \"Laat u Môesa en zijn volk verderf op aarde zaaien en u en uw goden verlaten?\" Hij zei: \"Wij zullen hun zonen doden en hun dochters in leven laten: en voorwaar, wij zijn oppermachtig over hen.\"
En de vooraanstaanden van het volk van Fir'aun zeiden: \"Laat u Môesa en zijn volk verderf op aarde zaaien en u en uw goden verlaten?\" Hij zei: \"Wij zullen hun zonen doden en hun dochters in leven laten: en voorwaar, wij zijn oppermachtig over hen.\"
قَالَ مُوسَىٰ لِقَوْمِهِ ٱسْتَعِينُوا۟ بِٱللَّهِ وَٱصْبِرُوٓا۟ ۖ إِنَّ ٱلْأَرْضَ لِلَّهِ يُورِثُهَا مَن يَشَآءُ مِنْ عِبَادِهِۦ ۖ وَٱلْعَٰقِبَةُ لِلْمُتَّقِينَ ﴿١٢٨﴾
Mozes zeide tot zijn volk: Vraag God om ondersteuning en lijdt geduldig; want de aarde behoort Gode en hij geeft haar tot erfenis, aan diegene zijner dienaren, welke hem behagen, en het einde van hen die hem vreezen, zal voorspoedig zijn.
Môesa zei tot zijn volk: \"Smeekt Allah om hulp en weest geduldig. Voorwaar, de aarde behoort aan Allah, Hij doet haar erven aan wie Hij wil van zijn dienaren. En de (goede) einde behoort aan de Moettaqôen.
Môesa zei tot zijn volk: \"Smeekt Allah om hulp en weest geduldig. Voorwaar, de aarde behoort aan Allah, Hij doet haar erven aan wie Hij wil van zijn dienaren. En de (goede) einde behoort aan de Moettaqôen.
قَالُوٓا۟ أُوذِينَا مِن قَبْلِ أَن تَأْتِيَنَا وَمِنۢ بَعْدِ مَا جِئْتَنَا ۚ قَالَ عَسَىٰ رَبُّكُمْ أَن يُهْلِكَ عَدُوَّكُمْ وَيَسْتَخْلِفَكُمْ فِى ٱلْأَرْضِ فَيَنظُرَ كَيْفَ تَعْمَلُونَ ﴿١٢٩﴾
Zij antwoordden: Wij werden bedroefd door het dooden onzer mannelijke kinderen, voor gij tot ons kwaamt en ook sedert gij tot ons zijt gekomen. Mozes zeide: Misschien wil God uwe vijanden verdelgen, en u hun op aarde doen opvolgen, opdat hij moge zien hoe gij dan handelt.
Zij zeiden: \"Wij werden gekweld vóór dat jij (Môesa) tot ons kwam en nadat jij tot ons bent gekomen.\" Hij zei: \"Hopelijk zal jullie Heer jullie vijanden vernietigen en jullie als opvolgers aanstellen op de aarde, opdat Hij zal aanschouwen hoe jullie handelen.\"
Zij zeiden: \"Wij werden gekweld vóór dat jij (Môesa) tot ons kwam en nadat jij tot ons bent gekomen.\" Hij zei: \"Hopelijk zal jullie Heer jullie vijanden vernietigen en jullie als opvolgers aanstellen op de aarde, opdat Hij zal aanschouwen hoe jullie handelen.\"
وَلَقَدْ أَخَذْنَآ ءَالَ فِرْعَوْنَ بِٱلسِّنِينَ وَنَقْصٍۢ مِّنَ ٱلثَّمَرَٰتِ لَعَلَّهُمْ يَذَّكَّرُونَ ﴿١٣٠﴾
En wij straften vroeger het volk van Pharao met onvruchtbaarheid en schaarschheid hunner vruchten, teneinde hen te waarschuwen.
En voorzeker grepen Wij het volk van Fir'aun met jaren (van hongersnood) en tekorten aan oogstopbrengsten. Hopelijk zullen zij zich laten vermanen.
En voorzeker grepen Wij het volk van Fir'aun met jaren (van hongersnood) en tekorten aan oogstopbrengsten. Hopelijk zullen zij zich laten vermanen.
فَإِذَا جَآءَتْهُمُ ٱلْحَسَنَةُ قَالُوا۟ لَنَا هَٰذِهِۦ ۖ وَإِن تُصِبْهُمْ سَيِّئَةٌۭ يَطَّيَّرُوا۟ بِمُوسَىٰ وَمَن مَّعَهُۥٓ ۗ أَلَآ إِنَّمَا طَٰٓئِرُهُمْ عِندَ ٱللَّهِ وَلَٰكِنَّ أَكْثَرَهُمْ لَا يَعْلَمُونَ ﴿١٣١﴾
Toen zij weder voorspoedig werden, zeiden zij: Dit komt ons toe; maar indien er kwaad over hen komt, schrijven zij het aan den tegenspoed van Mozes toe en van hen die met hem waren. Was niet hun tegenspoed van God afkomstig? Maar de meesten van hen wisten het niet.
En wanneer dan het goede tot Hen kwam, zeiden zij: \"Voor ons is dat (vanwege onze inspaningen),\" maar wanneer het slechte hen treft, dan wijzen zij Môesa en degenen met hem aan als brengers van het noodlot. Wet: hun noodlot is slechts bij Allah, maar de meesten van hen weten het niet.
En wanneer dan het goede tot Hen kwam, zeiden zij: \"Voor ons is dat (vanwege onze inspaningen),\" maar wanneer het slechte hen treft, dan wijzen zij Môesa en degenen met hem aan als brengers van het noodlot. Wet: hun noodlot is slechts bij Allah, maar de meesten van hen weten het niet.
وَقَالُوا۟ مَهْمَا تَأْتِنَا بِهِۦ مِنْ ءَايَةٍۢ لِّتَسْحَرَنَا بِهَا فَمَا نَحْنُ لَكَ بِمُؤْمِنِينَ ﴿١٣٢﴾
En zij zeiden tot Mozes: Welk wonder gij ons ook toont, om ons daarmede te betooveren, wij zullen daaraan niet gelooven.
Zij zeiden: \"Met wat voor Tekenen jij ook tot ons komt om ons daarmee te betoveren, wij zullen daardoor niet in jou zeloven.\"
Zij zeiden: \"Met wat voor Tekenen jij ook tot ons komt om ons daarmee te betoveren, wij zullen daardoor niet in jou zeloven.\"
فَأَرْسَلْنَا عَلَيْهِمُ ٱلطُّوفَانَ وَٱلْجَرَادَ وَٱلْقُمَّلَ وَٱلضَّفَادِعَ وَٱلدَّمَ ءَايَٰتٍۢ مُّفَصَّلَٰتٍۢ فَٱسْتَكْبَرُوا۟ وَكَانُوا۟ قَوْمًۭا مُّجْرِمِينَ ﴿١٣٣﴾
Daarom zonden wij over hen overstrooming, sprinkhanen, ongedierte, kikvorschen en bloed, als duidelijke teekenen; doch zij bleven hoogmoedig en werden snoodaards.
Daarop zonden Wij tot hen de overstroming, en sprinkhanen, en luizen, en kikkers en bloed, als duidelijke Tekenen, maar zij toonden zich hoogmoedig en zij waren een misdadig volk.
Daarop zonden Wij tot hen de overstroming, en sprinkhanen, en luizen, en kikkers en bloed, als duidelijke Tekenen, maar zij toonden zich hoogmoedig en zij waren een misdadig volk.
وَلَمَّا وَقَعَ عَلَيْهِمُ ٱلرِّجْزُ قَالُوا۟ يَٰمُوسَى ٱدْعُ لَنَا رَبَّكَ بِمَا عَهِدَ عِندَكَ ۖ لَئِن كَشَفْتَ عَنَّا ٱلرِّجْزَ لَنُؤْمِنَنَّ لَكَ وَلَنُرْسِلَنَّ مَعَكَ بَنِىٓ إِسْرَٰٓءِيلَ ﴿١٣٤﴾
En toen de plaag over hen kwam, zeiden zij: Roep uwen God voor ons aan, overeenkomstig het verbond dat hij met u heeft gesloten. Waarlijk, indien gij de plaag van ons wegneemt, zullen wij u zekerlijk gelooven, en wij zullen de kinderen Israëls met u laten gaan.
En toen de plaag ben overviel, zeiden zij: \"O Môesa, roep jou Heer aan krachtens het verbond dat jij met Hem hebt. Als jij de plaag van ons wegneemt, dan zullen wij zeker in jou geloven en dan zullen wij de Kinderen van Israël zeker met jou sturen.\"
En toen de plaag ben overviel, zeiden zij: \"O Môesa, roep jou Heer aan krachtens het verbond dat jij met Hem hebt. Als jij de plaag van ons wegneemt, dan zullen wij zeker in jou geloven en dan zullen wij de Kinderen van Israël zeker met jou sturen.\"
فَلَمَّا كَشَفْنَا عَنْهُمُ ٱلرِّجْزَ إِلَىٰٓ أَجَلٍ هُم بَٰلِغُوهُ إِذَا هُمْ يَنكُثُونَ ﴿١٣٥﴾
Maar toen wij de plaag van hen hadden afgenomen, tot de tijd was verloopen, die God had bepaald, braken zij hunne belofte.
En toen Wij de plaag van hen hadden weggenomen, voor een vastgestelde termijn die zij bereikten, toen breken zij hun woord.
En toen Wij de plaag van hen hadden weggenomen, voor een vastgestelde termijn die zij bereikten, toen breken zij hun woord.
فَٱنتَقَمْنَا مِنْهُمْ فَأَغْرَقْنَٰهُمْ فِى ٱلْيَمِّ بِأَنَّهُمْ كَذَّبُوا۟ بِـَٔايَٰتِنَا وَكَانُوا۟ عَنْهَا غَٰفِلِينَ ﴿١٣٦﴾
Daarom namen wij wraak op hen en verdronken hen in de Roode Zee, omdat zij onze teekens van valschheid beschuldigd en verwaarloosd hadden.
Wij vergolden hun toen doordat Wij hen verdronken in de zee omdat zij Onze Tekenen loochenden en zij ze niet in acht plachten te nemen.
Wij vergolden hun toen doordat Wij hen verdronken in de zee omdat zij Onze Tekenen loochenden en zij ze niet in acht plachten te nemen.
وَأَوْرَثْنَا ٱلْقَوْمَ ٱلَّذِينَ كَانُوا۟ يُسْتَضْعَفُونَ مَشَٰرِقَ ٱلْأَرْضِ وَمَغَٰرِبَهَا ٱلَّتِى بَٰرَكْنَا فِيهَا ۖ وَتَمَّتْ كَلِمَتُ رَبِّكَ ٱلْحُسْنَىٰ عَلَىٰ بَنِىٓ إِسْرَٰٓءِيلَ بِمَا صَبَرُوا۟ ۖ وَدَمَّرْنَا مَا كَانَ يَصْنَعُ فِرْعَوْنُ وَقَوْمُهُۥ وَمَا كَانُوا۟ يَعْرِشُونَ ﴿١٣٧﴾
En wij deden het zwakke volk de oostelijke en westelijke streken der aarde erven, welke wij met vruchtbaarheid zegenden, en het genadige woord van uwen Heer in de kinderen Israël vervuld, omdat zij met geduld hadden geleden, en wij verwoestten de werken, welke Pharao en zijn volk hadden gemaakt, en datgene wat zij hadden opgericht.
En aan het volk dat onderdrukt was geweest, deden Wij gebieden ten Oosten en ten Westen van het land erven, die Wij zegenden. En het mooie Woord van jouw Heer werd bewaarheid voor de Kinderen van Israël omdat zij geduldig waren geweest. En Wij verwoestten wat Fir'aun en zijn volk hadden gemaakt en wat zij plachten te bouwen.
En aan het volk dat onderdrukt was geweest, deden Wij gebieden ten Oosten en ten Westen van het land erven, die Wij zegenden. En het mooie Woord van jouw Heer werd bewaarheid voor de Kinderen van Israël omdat zij geduldig waren geweest. En Wij verwoestten wat Fir'aun en zijn volk hadden gemaakt en wat zij plachten te bouwen.
وَجَٰوَزْنَا بِبَنِىٓ إِسْرَٰٓءِيلَ ٱلْبَحْرَ فَأَتَوْا۟ عَلَىٰ قَوْمٍۢ يَعْكُفُونَ عَلَىٰٓ أَصْنَامٍۢ لَّهُمْ ۚ قَالُوا۟ يَٰمُوسَى ٱجْعَل لَّنَآ إِلَٰهًۭا كَمَا لَهُمْ ءَالِهَةٌۭ ۚ قَالَ إِنَّكُمْ قَوْمٌۭ تَجْهَلُونَ ﴿١٣٨﴾
En wij deden den kinderen Israëls door de zee trekken, en zij kwamen tot een volk, dat afgoden aanbad, en zij zeiden: O Mozes! maak ons een God, evenzoo als de goden van dit volk. Mozes antwoordde: Waarlijk, gij zijt een onwetend volk.
En Wij brachten de Kinderen van Israël naar de overkant van de zee. En toen zij een volk ontmoetten dat opging in het vereren van hun afgodsbeelden, zeiden zij: \"O Môesa, maak voor ons een god zoals hun goden.\" Hij zei: \"Voorwaar, jullie zijn een onwetend volk.\"
En Wij brachten de Kinderen van Israël naar de overkant van de zee. En toen zij een volk ontmoetten dat opging in het vereren van hun afgodsbeelden, zeiden zij: \"O Môesa, maak voor ons een god zoals hun goden.\" Hij zei: \"Voorwaar, jullie zijn een onwetend volk.\"
إِنَّ هَٰٓؤُلَآءِ مُتَبَّرٌۭ مَّا هُمْ فِيهِ وَبَٰطِلٌۭ مَّا كَانُوا۟ يَعْمَلُونَ ﴿١٣٩﴾
Want de godsdienst dien zij hebben, zal verwoest worden, en wat zij doen is ijdel.
Voorwaar, van dezen zal hetgeen waar zij in opgaan vernietigd worden, en wat zij plachten te doen bleek valsheid te zijn.
Voorwaar, van dezen zal hetgeen waar zij in opgaan vernietigd worden, en wat zij plachten te doen bleek valsheid te zijn.
قَالَ أَغَيْرَ ٱللَّهِ أَبْغِيكُمْ إِلَٰهًۭا وَهُوَ فَضَّلَكُمْ عَلَى ٱلْعَٰلَمِينَ ﴿١٤٠﴾
Hij zeide: Zou ik u een anderen god zoeken dan God, die u boven alle andere volken heeft verheven?
Hij zei: \"Zou ik voor jullie een god naast Allah zoeken, terwijl Hij jullie heeft bevoorrecht boven de werelden?\"\"
Hij zei: \"Zou ik voor jullie een god naast Allah zoeken, terwijl Hij jullie heeft bevoorrecht boven de werelden?\"\"
وَإِذْ أَنجَيْنَٰكُم مِّنْ ءَالِ فِرْعَوْنَ يَسُومُونَكُمْ سُوٓءَ ٱلْعَذَابِ ۖ يُقَتِّلُونَ أَبْنَآءَكُمْ وَيَسْتَحْيُونَ نِسَآءَكُمْ ۚ وَفِى ذَٰلِكُم بَلَآءٌۭ مِّن رَّبِّكُمْ عَظِيمٌۭ ﴿١٤١﴾
En gedenk dat wij u van het volk van Pharao verlosten, die u jammerlijk verdrukte; zij doodden uwe mannelijke kinderen en lieten uwe vrouwelijke leven; daarin lag eene zware beproeving van uwen Heer.
En (gedenkt) toen Wij ben redden van de volgelingen van Fir'aun, zij kwelden jullie met de ergste bestraffing; zij doodden jullie zonen en lieten jullie dochters in leven. En daarin was een geweldige beproeving van jullie Heer.
En (gedenkt) toen Wij ben redden van de volgelingen van Fir'aun, zij kwelden jullie met de ergste bestraffing; zij doodden jullie zonen en lieten jullie dochters in leven. En daarin was een geweldige beproeving van jullie Heer.
۞ وَوَٰعَدْنَا مُوسَىٰ ثَلَٰثِينَ لَيْلَةًۭ وَأَتْمَمْنَٰهَا بِعَشْرٍۢ فَتَمَّ مِيقَٰتُ رَبِّهِۦٓ أَرْبَعِينَ لَيْلَةًۭ ۚ وَقَالَ مُوسَىٰ لِأَخِيهِ هَٰرُونَ ٱخْلُفْنِى فِى قَوْمِى وَأَصْلِحْ وَلَا تَتَّبِعْ سَبِيلَ ٱلْمُفْسِدِينَ ﴿١٤٢﴾
En wij bepaalden Mozes eene vaste van dertig nachten alvorens wij hem de wet gaven, en wij voegden er tien bij; en de bepaalden tijd van zijnen Heer was in veertig nachten vervuld. En Mozes zeide tot zijn broeder Aäron, wees gij gedurende mijne afwezigheid, mijn afgezant bij mijn volk; handel oprecht en volg den weg der snooden niet.
En Wij beloofden Môesa (een periode van) dertig dagen en Wij vervolmaakten deze met tien (dagen), zo werd de afgesproken termijn met zijn Heer vervolmaakt: veertig nachten. En Môesa zei tot zijn broeder Hârôen: \"Vervang mij bij mijn volk, en verbeter en volg niet het pad van de verderfzaaiers.\"
En Wij beloofden Môesa (een periode van) dertig dagen en Wij vervolmaakten deze met tien (dagen), zo werd de afgesproken termijn met zijn Heer vervolmaakt: veertig nachten. En Môesa zei tot zijn broeder Hârôen: \"Vervang mij bij mijn volk, en verbeter en volg niet het pad van de verderfzaaiers.\"
وَلَمَّا جَآءَ مُوسَىٰ لِمِيقَٰتِنَا وَكَلَّمَهُۥ رَبُّهُۥ قَالَ رَبِّ أَرِنِىٓ أَنظُرْ إِلَيْكَ ۚ قَالَ لَن تَرَىٰنِى وَلَٰكِنِ ٱنظُرْ إِلَى ٱلْجَبَلِ فَإِنِ ٱسْتَقَرَّ مَكَانَهُۥ فَسَوْفَ تَرَىٰنِى ۚ فَلَمَّا تَجَلَّىٰ رَبُّهُۥ لِلْجَبَلِ جَعَلَهُۥ دَكًّۭا وَخَرَّ مُوسَىٰ صَعِقًۭا ۚ فَلَمَّآ أَفَاقَ قَالَ سُبْحَٰنَكَ تُبْتُ إِلَيْكَ وَأَنَا۠ أَوَّلُ ٱلْمُؤْمِنِينَ ﴿١٤٣﴾
En toen Mozes, op den voor hem bepaalden tijd kwam, en zijn Heer tot hem sprak, zeide hij: o Heer! laat mij uw glans zien opdat ik u aanschouwe. God zeide: Gij zult mij op geenerlei wijze aanschouwen; maar zie den berg aan, en indien deze vast op zijne plaats staat zult gij mij zien. Toen echter zijn Heer met glans op den berg verscheen, veranderde hij dien in stof. En Mozes viel in zwijm neder. En toen hij tot zich zelven kwam, zeide hij: Geloofd zijt gij! Ik keer tot u terug met berouw, en ik ben de eerste der ware geloovigen.
En toen Môesa op de met Ons afgesproken tijd was gekomen en zijn Heer tot hem had gesproken, zei hij: \"Mijn Heer, Toon U aan mij.\" Hij zei: \"Jij zult Mij nimmer (kunnen) zien, maar kijk naar de berg, als deze op zijn plaats blijft, dan zul je Mij zien.\" En toen zijn Heer zich aan de berg zichtbaar maakte, maakte Hij deze tot pulver, en Môesa viel bewusteloos ter aarde. En toen hij weer bij bewustzijn was gekomen, zei hij: \"Heilig bent U, ik wend mij berouwvol tot U en ik ben de eerste van de gelovigen.\"
En toen Môesa op de met Ons afgesproken tijd was gekomen en zijn Heer tot hem had gesproken, zei hij: \"Mijn Heer, Toon U aan mij.\" Hij zei: \"Jij zult Mij nimmer (kunnen) zien, maar kijk naar de berg, als deze op zijn plaats blijft, dan zul je Mij zien.\" En toen zijn Heer zich aan de berg zichtbaar maakte, maakte Hij deze tot pulver, en Môesa viel bewusteloos ter aarde. En toen hij weer bij bewustzijn was gekomen, zei hij: \"Heilig bent U, ik wend mij berouwvol tot U en ik ben de eerste van de gelovigen.\"
قَالَ يَٰمُوسَىٰٓ إِنِّى ٱصْطَفَيْتُكَ عَلَى ٱلنَّاسِ بِرِسَٰلَٰتِى وَبِكَلَٰمِى فَخُذْ مَآ ءَاتَيْتُكَ وَكُن مِّنَ ٱلشَّٰكِرِينَ ﴿١٤٤﴾
God zeide tot hem: o Mozes! Ik heb u boven alle menschen uitverkoren, door u met mijne opdrachten te vereeren, en door met u te spreken; ontvang dus wat ik u heb gebracht, en wees een van hen die dankbaar zijn.
Hij (Allah) zei: \"O Môesa. voorwaar, Ik heb jou uitverkoren beven de (andere) mensen, door middel van Mijn Boodschap aan jou en Mijn ij Woord. Neem dan wat Ik aan jou heb gegeven (de Taurát) en behoor tot de Dankbaren.\"
Hij (Allah) zei: \"O Môesa. voorwaar, Ik heb jou uitverkoren beven de (andere) mensen, door middel van Mijn Boodschap aan jou en Mijn ij Woord. Neem dan wat Ik aan jou heb gegeven (de Taurát) en behoor tot de Dankbaren.\"
وَكَتَبْنَا لَهُۥ فِى ٱلْأَلْوَاحِ مِن كُلِّ شَىْءٍۢ مَّوْعِظَةًۭ وَتَفْصِيلًۭا لِّكُلِّ شَىْءٍۢ فَخُذْهَا بِقُوَّةٍۢ وَأْمُرْ قَوْمَكَ يَأْخُذُوا۟ بِأَحْسَنِهَا ۚ سَأُو۟رِيكُمْ دَارَ ٱلْفَٰسِقِينَ ﴿١٤٥﴾
En wij schreven voor hem op de tafels eene waarschuwing omtrent alles, en eene beslissing in ieder geval en zeiden: Ontvang die met eerbied, en beveel uw volk, dat zij stipt overeenkomstig die voorschriften leven. Ik zal u de woning der snooden toonen.
En Wij schreven hem voor in de Tafelen over alle zaken, als een vermaning en als een uiteenzetting over alle zaken (en Wij zeiden:) \"Grijpt dit stevig vast en beveel jouw volk dat zij zich er op de beste manier aan houden, Ik zal jullie de woonplaatsen van de zwaar zondigen tonen.\"
En Wij schreven hem voor in de Tafelen over alle zaken, als een vermaning en als een uiteenzetting over alle zaken (en Wij zeiden:) \"Grijpt dit stevig vast en beveel jouw volk dat zij zich er op de beste manier aan houden, Ik zal jullie de woonplaatsen van de zwaar zondigen tonen.\"
سَأَصْرِفُ عَنْ ءَايَٰتِىَ ٱلَّذِينَ يَتَكَبَّرُونَ فِى ٱلْأَرْضِ بِغَيْرِ ٱلْحَقِّ وَإِن يَرَوْا۟ كُلَّ ءَايَةٍۢ لَّا يُؤْمِنُوا۟ بِهَا وَإِن يَرَوْا۟ سَبِيلَ ٱلرُّشْدِ لَا يَتَّخِذُوهُ سَبِيلًۭا وَإِن يَرَوْا۟ سَبِيلَ ٱلْغَىِّ يَتَّخِذُوهُ سَبِيلًۭا ۚ ذَٰلِكَ بِأَنَّهُمْ كَذَّبُوا۟ بِـَٔايَٰتِنَا وَكَانُوا۟ عَنْهَا غَٰفِلِينَ ﴿١٤٦﴾
Ik zal degenen van mijne teekens afleiden, die zich trotsch en zonder rechtvaardigheid op aarde gedragen, en hoewel zij ieder teeken zien, daarin niet zullen gelooven; en ofschoon zij het pad der rechtvaardigheid zien, dat niet zullen betreden; maar die, indien zij het pad der dwaling zien, dien weg zullen inslaan. Zoo zal het geschieden, daar zij onze teekens van bedrog beschuldigen en die veronachtzamen.
Ik zal degenen die zich onterecht hoogmoedig op aarde gedragen van Mijn Tekeeien afwenden. En al zagen zij ieder Teken, dan nog zouden zij er niet in geloven, en al zagen zij het juiste Pad, dan zouden zij het niet als hun (pad) nemen. Maar als zij het pad van de dwaling zien, dan nemen zij het als (hun) pad. Dat is omdat zij Onze Tekenen loochenden en er geen acht op plachten te slaan.
Ik zal degenen die zich onterecht hoogmoedig op aarde gedragen van Mijn Tekeeien afwenden. En al zagen zij ieder Teken, dan nog zouden zij er niet in geloven, en al zagen zij het juiste Pad, dan zouden zij het niet als hun (pad) nemen. Maar als zij het pad van de dwaling zien, dan nemen zij het als (hun) pad. Dat is omdat zij Onze Tekenen loochenden en er geen acht op plachten te slaan.
وَٱلَّذِينَ كَذَّبُوا۟ بِـَٔايَٰتِنَا وَلِقَآءِ ٱلْءَاخِرَةِ حَبِطَتْ أَعْمَٰلُهُمْ ۚ هَلْ يُجْزَوْنَ إِلَّا مَا كَانُوا۟ يَعْمَلُونَ ﴿١٤٧﴾
Maar wat hen betreft, die de waarheid van onze teekens loochenen en de ontmoeting in het volgende leven, hunne werken zullen ijdel zijn. Zouden zij anders beloond worden dan overeenkomstig hetgeen zij hebben verricht?
En degenen die Onze Tekenen en de ontmoeting in het Hiernamaals loochenden: hun werken zijn vructhteloos. Zij worden niet vergolden, behalve voor wat zij plachten te doen.
En degenen die Onze Tekenen en de ontmoeting in het Hiernamaals loochenden: hun werken zijn vructhteloos. Zij worden niet vergolden, behalve voor wat zij plachten te doen.
وَٱتَّخَذَ قَوْمُ مُوسَىٰ مِنۢ بَعْدِهِۦ مِنْ حُلِيِّهِمْ عِجْلًۭا جَسَدًۭا لَّهُۥ خُوَارٌ ۚ أَلَمْ يَرَوْا۟ أَنَّهُۥ لَا يُكَلِّمُهُمْ وَلَا يَهْدِيهِمْ سَبِيلًا ۘ ٱتَّخَذُوهُ وَكَانُوا۟ ظَٰلِمِينَ ﴿١٤٨﴾
En het volk van Mozes nam, na zijn vertrek, een lichamelijk kalf, dat loeide, van hunne versierselen vervaardigd. Zagen zij niet, dat ik niet tot hen sprak, noch hen op den weg geleidde? Maar zij beschouwden het als hunnen god en handelden slecht.
En het volk van Môesa maakte, na zijn vertrek (naar de berg Thôer). van hun (gouden) sieraden (een afgodsbeeld met) het lichaam van een kalf dat een loeiend geluid maakte. Beseften zij niet dat het in werkelijkheid niet tot hen kon spreken en hen geen weg kon wijzen? Zij namen het (ter aanbidding) en zij waren onrechtplegers.
En het volk van Môesa maakte, na zijn vertrek (naar de berg Thôer). van hun (gouden) sieraden (een afgodsbeeld met) het lichaam van een kalf dat een loeiend geluid maakte. Beseften zij niet dat het in werkelijkheid niet tot hen kon spreken en hen geen weg kon wijzen? Zij namen het (ter aanbidding) en zij waren onrechtplegers.
وَلَمَّا سُقِطَ فِىٓ أَيْدِيهِمْ وَرَأَوْا۟ أَنَّهُمْ قَدْ ضَلُّوا۟ قَالُوا۟ لَئِن لَّمْ يَرْحَمْنَا رَبُّنَا وَيَغْفِرْ لَنَا لَنَكُونَنَّ مِنَ ٱلْخَٰسِرِينَ ﴿١٤٩﴾
Doch toen zij met droefheid berouw gevoelden, en zagen, dat zij verdwaald waren, zeiden zij: Waarlijk, indien onze Heer geene barmhartigheid met ons heeft en ons niet vergeeft, zullen wij zeker tot hen behooren, die verloren zijn.
En toen spijt hen van voor en van achter overviel, en zij zagen dat zij waarlijk gedwaald hadden, zeiden zij: \"Als onze Heer ons niet begenadigt en ons niet vergeeft, dan zullen wij zeker tot de verliezers behoren.\"
En toen spijt hen van voor en van achter overviel, en zij zagen dat zij waarlijk gedwaald hadden, zeiden zij: \"Als onze Heer ons niet begenadigt en ons niet vergeeft, dan zullen wij zeker tot de verliezers behoren.\"
وَلَمَّا رَجَعَ مُوسَىٰٓ إِلَىٰ قَوْمِهِۦ غَضْبَٰنَ أَسِفًۭا قَالَ بِئْسَمَا خَلَفْتُمُونِى مِنۢ بَعْدِىٓ ۖ أَعَجِلْتُمْ أَمْرَ رَبِّكُمْ ۖ وَأَلْقَى ٱلْأَلْوَاحَ وَأَخَذَ بِرَأْسِ أَخِيهِ يَجُرُّهُۥٓ إِلَيْهِ ۚ قَالَ ٱبْنَ أُمَّ إِنَّ ٱلْقَوْمَ ٱسْتَضْعَفُونِى وَكَادُوا۟ يَقْتُلُونَنِى فَلَا تُشْمِتْ بِىَ ٱلْأَعْدَآءَ وَلَا تَجْعَلْنِى مَعَ ٱلْقَوْمِ ٱلظَّٰلِمِينَ ﴿١٥٠﴾
En toen Mozes tot zijn volk terugkeerde, vol van toorn en verontwaardiging, zeide hij: Gij hebt een snoode daad na mijn vertrek bedreven. Hebt gij het bevel van uwen Heer verhaast? Hij nam de tafelen en greep zijn broeder bij het hoofdhaar en haalde hem onder zich. En Aäron zeide tot hem: Zoon mijner moeder, waarlijk het volk heeft mij overheerd, en het had slechts weinig gescheeld of zij hadden mij gedood: laat mijne vijanden zich dus niet over mij verblijden, noch plaats mij onder de boozen.
En toen Môesa tot zijn volk terugkeerde, boos en bedroefd, zei hij: \"Slecht is wat jullie in mijn plaat tijdens mijn afwezigheid hebben gedaan, wilden jullie het bevel (tot bestraffing) van jullie Heer verhaasten?\" En bij zette de Tafelen haastig neer en bij greep zijin broeder bij zijn baard en trok hem naar zich toe. Hij (Hârôen) zei: \"Zoon van mijn moeder, voorwaar, het volk heeft mij overweldigd en bijna hadden zij mij gedood. Laat de vijanden geen leedvermaak over mij hebben en stel mij niet gelijk aan het volk van onrechtplegers.\"
En toen Môesa tot zijn volk terugkeerde, boos en bedroefd, zei hij: \"Slecht is wat jullie in mijn plaat tijdens mijn afwezigheid hebben gedaan, wilden jullie het bevel (tot bestraffing) van jullie Heer verhaasten?\" En bij zette de Tafelen haastig neer en bij greep zijin broeder bij zijn baard en trok hem naar zich toe. Hij (Hârôen) zei: \"Zoon van mijn moeder, voorwaar, het volk heeft mij overweldigd en bijna hadden zij mij gedood. Laat de vijanden geen leedvermaak over mij hebben en stel mij niet gelijk aan het volk van onrechtplegers.\"
قَالَ رَبِّ ٱغْفِرْ لِى وَلِأَخِى وَأَدْخِلْنَا فِى رَحْمَتِكَ ۖ وَأَنتَ أَرْحَمُ ٱلرَّٰحِمِينَ ﴿١٥١﴾
Mozes zeide: O Heer! vergeef mij en mijn broeder en ontvang ons in uwe genade: want gij zijt de barmhartigste der barmhartigen.
Hij (Môesa) zei: \"Mijn Heer, vergeef mij en mijn broeder en doe ons Uw Barmhartigheid binnengaan. En U bent de Barmhartigste der Erbarmers.\"
Hij (Môesa) zei: \"Mijn Heer, vergeef mij en mijn broeder en doe ons Uw Barmhartigheid binnengaan. En U bent de Barmhartigste der Erbarmers.\"
إِنَّ ٱلَّذِينَ ٱتَّخَذُوا۟ ٱلْعِجْلَ سَيَنَالُهُمْ غَضَبٌۭ مِّن رَّبِّهِمْ وَذِلَّةٌۭ فِى ٱلْحَيَوٰةِ ٱلدُّنْيَا ۚ وَكَذَٰلِكَ نَجْزِى ٱلْمُفْتَرِينَ ﴿١٥٢﴾
Waarlijk, zij die het kalf tot hunnen god namen, de verontwaardiging des Heeren zal over hen komen, en schande in dit leven. Zoo zullen wij degenen beloonen, die leugens uitdenken.
Voorwaar, degenen die het kalf (tot hun god) hebben genomen: de toorn van hun Heer zal hen treffen, alsmede vernedering in het wereldse leven. En zo vergelden Wij degenen die leugens verzinnen.
Voorwaar, degenen die het kalf (tot hun god) hebben genomen: de toorn van hun Heer zal hen treffen, alsmede vernedering in het wereldse leven. En zo vergelden Wij degenen die leugens verzinnen.
وَٱلَّذِينَ عَمِلُوا۟ ٱلسَّيِّـَٔاتِ ثُمَّ تَابُوا۟ مِنۢ بَعْدِهَا وَءَامَنُوٓا۟ إِنَّ رَبَّكَ مِنۢ بَعْدِهَا لَغَفُورٌۭ رَّحِيمٌۭ ﴿١٥٣﴾
Maar voor hen, die snood handelen en daarna berouw betoonen en in God gelooven, zal God later goedertieren en barmhartig zijn.
En degenen die slechte werken verrichtten en die daarna berouw toonden en geloofden: voorwaar, jouw Heer is dan daarna zeker Vergevensgezind, Meest Barmhartig.
En degenen die slechte werken verrichtten en die daarna berouw toonden en geloofden: voorwaar, jouw Heer is dan daarna zeker Vergevensgezind, Meest Barmhartig.
وَلَمَّا سَكَتَ عَن مُّوسَى ٱلْغَضَبُ أَخَذَ ٱلْأَلْوَاحَ ۖ وَفِى نُسْخَتِهَا هُدًۭى وَرَحْمَةٌۭ لِّلَّذِينَ هُمْ لِرَبِّهِمْ يَرْهَبُونَ ﴿١٥٤﴾
En toen de toorn van Mozes was bedaard, nam hij de tafelen. De letters die er op gehouwen waren, bevatten de leiding en de barmhartigheid voor hen, die hunnen Heer vreezen.
En toen de toorn van Môesa bedaard was, nam hij de Tafelen op. En daarin staat Leiding en Barmhartigheid beschreven voor degenen die kun Heer vrezen.
En toen de toorn van Môesa bedaard was, nam hij de Tafelen op. En daarin staat Leiding en Barmhartigheid beschreven voor degenen die kun Heer vrezen.
وَٱخْتَارَ مُوسَىٰ قَوْمَهُۥ سَبْعِينَ رَجُلًۭا لِّمِيقَٰتِنَا ۖ فَلَمَّآ أَخَذَتْهُمُ ٱلرَّجْفَةُ قَالَ رَبِّ لَوْ شِئْتَ أَهْلَكْتَهُم مِّن قَبْلُ وَإِيَّٰىَ ۖ أَتُهْلِكُنَا بِمَا فَعَلَ ٱلسُّفَهَآءُ مِنَّآ ۖ إِنْ هِىَ إِلَّا فِتْنَتُكَ تُضِلُّ بِهَا مَن تَشَآءُ وَتَهْدِى مَن تَشَآءُ ۖ أَنتَ وَلِيُّنَا فَٱغْفِرْ لَنَا وَٱرْحَمْنَا ۖ وَأَنتَ خَيْرُ ٱلْغَٰفِرِينَ ﴿١٥٥﴾
En Mozes koos zeventig mannen uit zijn volk, ten einde met hem den berg te bestijgen op het door ons bepaalde tijdstip; en toen een storm, vergezeld van donder en bliksem, hen wegnam, zeide hij: O Heer! indien het u had behaagd, hadt gij hen en ook mij reeds te voren verdelgd; wilt gij ons verdelgen om hetgeen de dwazen onder ons hebben bedreven? Dit is alleen uwe beproeving; waarmede gij in dwaling brengt wien het u behaagt, en hem zult leiden die u behaagt! Gij zijt onze schuts, vergeef ons dus en wees ons genadig; want gij zijt de meest vergevingsgezinde der vergevingsgezinden.
En Môesa koos uit zijn volk zeventig mannen op de door Ons bepaalde tijd (om Allah om vergiffenis te smeken). En toen de aardbeving hen greep, zei hij: \"Mijn Heer, als U wilde, dan had U hen en mij eerder vernietigd. Zult U ons vernietigen wegens wat de dwazen onder ons hebben gedaan? Dit is niets anders dan een beproeving van U. U doet daarmee dwalen wie U wil en U leidt wie U wil, U bent onze Beschermer, vergeef ons daarom en begenadig ons, U bent de Beste der Vergevensgezinden.
En Môesa koos uit zijn volk zeventig mannen op de door Ons bepaalde tijd (om Allah om vergiffenis te smeken). En toen de aardbeving hen greep, zei hij: \"Mijn Heer, als U wilde, dan had U hen en mij eerder vernietigd. Zult U ons vernietigen wegens wat de dwazen onder ons hebben gedaan? Dit is niets anders dan een beproeving van U. U doet daarmee dwalen wie U wil en U leidt wie U wil, U bent onze Beschermer, vergeef ons daarom en begenadig ons, U bent de Beste der Vergevensgezinden.
۞ وَٱكْتُبْ لَنَا فِى هَٰذِهِ ٱلدُّنْيَا حَسَنَةًۭ وَفِى ٱلْءَاخِرَةِ إِنَّا هُدْنَآ إِلَيْكَ ۚ قَالَ عَذَابِىٓ أُصِيبُ بِهِۦ مَنْ أَشَآءُ ۖ وَرَحْمَتِى وَسِعَتْ كُلَّ شَىْءٍۢ ۚ فَسَأَكْتُبُهَا لِلَّذِينَ يَتَّقُونَ وَيُؤْتُونَ ٱلزَّكَوٰةَ وَٱلَّذِينَ هُم بِـَٔايَٰتِنَا يُؤْمِنُونَ ﴿١٥٦﴾
Beschenk ons met het goede in deze wereld en in het volgende leven; want door u worden wij geleid. God antwoordde: Ik zal mijne straf opleggen aan wien het mij behaagt, en mijne barmhartigheid strekt zich over alle dingen uit; en ik zal haar toekennen aan hen, die mij vreezen en aalmoezen geven, en in mijne teekens zullen gelooven.
En schrijf ons in deze wereld het goede voor en (ook) in het Hiernamaals. Voorwaar, wij wonden ons in berouw tot U.\" Hij (Allah) zei: \"Met Mijn bestraffing tref Ik wie Ik wil en Mijn Barmhartigheid omvat alle dingen. Ik zal haar voorschrijven aan degenen die (Mij) vrezen, die de zakât geven en die in Mijn Tekenen geloven.\"
En schrijf ons in deze wereld het goede voor en (ook) in het Hiernamaals. Voorwaar, wij wonden ons in berouw tot U.\" Hij (Allah) zei: \"Met Mijn bestraffing tref Ik wie Ik wil en Mijn Barmhartigheid omvat alle dingen. Ik zal haar voorschrijven aan degenen die (Mij) vrezen, die de zakât geven en die in Mijn Tekenen geloven.\"
ٱلَّذِينَ يَتَّبِعُونَ ٱلرَّسُولَ ٱلنَّبِىَّ ٱلْأُمِّىَّ ٱلَّذِى يَجِدُونَهُۥ مَكْتُوبًا عِندَهُمْ فِى ٱلتَّوْرَىٰةِ وَٱلْإِنجِيلِ يَأْمُرُهُم بِٱلْمَعْرُوفِ وَيَنْهَىٰهُمْ عَنِ ٱلْمُنكَرِ وَيُحِلُّ لَهُمُ ٱلطَّيِّبَٰتِ وَيُحَرِّمُ عَلَيْهِمُ ٱلْخَبَٰٓئِثَ وَيَضَعُ عَنْهُمْ إِصْرَهُمْ وَٱلْأَغْلَٰلَ ٱلَّتِى كَانَتْ عَلَيْهِمْ ۚ فَٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ بِهِۦ وَعَزَّرُوهُ وَنَصَرُوهُ وَٱتَّبَعُوا۟ ٱلنُّورَ ٱلَّذِىٓ أُنزِلَ مَعَهُۥٓ ۙ أُو۟لَٰٓئِكَ هُمُ ٱلْمُفْلِحُونَ ﴿١٥٧﴾
Die den gezant volgen; den ongeletterden gezant, dien zij in hunne boeken, in den Pentateuchus en in het Evangelie vinden aangeduid; hij zal hun gebieden wat rechtvaardig is en hun verbieden wat slecht is, en zal hun gebruik als wettig veroorloven van de dingen die vroeger verboden waren, en hij zal de dingen verbieden die slecht zijn, en hij zal hen van hunne zware lasten ontheffen en van de ketenen die op hen rusten. En zij die in hem gelooven, die hem vereeren en ondersteunen en het licht volgen dat met hem werd nedergezonden, zullen gelukkig zijn.
(Zij zijn) degenen die de Boodschapper van Allah volgen, de ongeletterde Profeet waarover bij hen, in de Taurât en in de Indjîl, geschreven is. Hij beveelt hun het behoorlijke en hij verbiedt hun het verwerpelijke, en hij staat hun de goede dingen toe en bij verbiedt hun de slechte dingen. En bij bevrijdt hun van kun lasten en van de boeien die op hen rustten. Degenen die hem geloven, hem bijstaan en hem helpen en die het Licht (de Koran) volgen dat met hem is neergezonden, zij zijn degenen die welslagen.\"
(Zij zijn) degenen die de Boodschapper van Allah volgen, de ongeletterde Profeet waarover bij hen, in de Taurât en in de Indjîl, geschreven is. Hij beveelt hun het behoorlijke en hij verbiedt hun het verwerpelijke, en hij staat hun de goede dingen toe en bij verbiedt hun de slechte dingen. En bij bevrijdt hun van kun lasten en van de boeien die op hen rustten. Degenen die hem geloven, hem bijstaan en hem helpen en die het Licht (de Koran) volgen dat met hem is neergezonden, zij zijn degenen die welslagen.\"
قُلْ يَٰٓأَيُّهَا ٱلنَّاسُ إِنِّى رَسُولُ ٱللَّهِ إِلَيْكُمْ جَمِيعًا ٱلَّذِى لَهُۥ مُلْكُ ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ ۖ لَآ إِلَٰهَ إِلَّا هُوَ يُحْىِۦ وَيُمِيتُ ۖ فَـَٔامِنُوا۟ بِٱللَّهِ وَرَسُولِهِ ٱلنَّبِىِّ ٱلْأُمِّىِّ ٱلَّذِى يُؤْمِنُ بِٱللَّهِ وَكَلِمَٰتِهِۦ وَٱتَّبِعُوهُ لَعَلَّكُمْ تَهْتَدُونَ ﴿١٥٨﴾
Zeg: O menschen! waarlijk, ik ben Gods gezant en aan u allen gericht. Hem behoort het koninkrijk des hemels en der aarde; er is geen God buiten hem; hij geeft leven en doet sterven. Gelooft dus in God en zijn gezant, den ongeletterden profeet, die zelf in God en zijn woord gelooft, en volgt hem, opdat gij goed geleid moogt worden.
Zeg: \"O mensen, voorwaar, ik ben de Boodschapper van Allah voor jullie allen. (Allah is) Degene aan Wie het Koninkrijk over de hemelen en de aarde behoort, geen god is er dan Hij. Hij doet leven en Hij doet sterven. Gelooft daarom in Allah en Zijn Boodschapper, de ongeletterde Profeet, die in Allah en Zijn Woorden gelooft, en volgt hem. Hopelijk zullen jullie Leiding volgen.\"
Zeg: \"O mensen, voorwaar, ik ben de Boodschapper van Allah voor jullie allen. (Allah is) Degene aan Wie het Koninkrijk over de hemelen en de aarde behoort, geen god is er dan Hij. Hij doet leven en Hij doet sterven. Gelooft daarom in Allah en Zijn Boodschapper, de ongeletterde Profeet, die in Allah en Zijn Woorden gelooft, en volgt hem. Hopelijk zullen jullie Leiding volgen.\"
وَمِن قَوْمِ مُوسَىٰٓ أُمَّةٌۭ يَهْدُونَ بِٱلْحَقِّ وَبِهِۦ يَعْدِلُونَ ﴿١٥٩﴾
Er is een deel van het volk van Mozes, die anderen met waarheid leiden, en rechtvaardig nopens hen handelen.
En onder het volk van Môesa, is er een gemeenschap die leiding geeft volgens de Waarheid, en die rechtvaardig handelen.
En onder het volk van Môesa, is er een gemeenschap die leiding geeft volgens de Waarheid, en die rechtvaardig handelen.
وَقَطَّعْنَٰهُمُ ٱثْنَتَىْ عَشْرَةَ أَسْبَاطًا أُمَمًۭا ۚ وَأَوْحَيْنَآ إِلَىٰ مُوسَىٰٓ إِذِ ٱسْتَسْقَىٰهُ قَوْمُهُۥٓ أَنِ ٱضْرِب بِّعَصَاكَ ٱلْحَجَرَ ۖ فَٱنۢبَجَسَتْ مِنْهُ ٱثْنَتَا عَشْرَةَ عَيْنًۭا ۖ قَدْ عَلِمَ كُلُّ أُنَاسٍۢ مَّشْرَبَهُمْ ۚ وَظَلَّلْنَا عَلَيْهِمُ ٱلْغَمَٰمَ وَأَنزَلْنَا عَلَيْهِمُ ٱلْمَنَّ وَٱلسَّلْوَىٰ ۖ كُلُوا۟ مِن طَيِّبَٰتِ مَا رَزَقْنَٰكُمْ ۚ وَمَا ظَلَمُونَا وَلَٰكِن كَانُوٓا۟ أَنفُسَهُمْ يَظْلِمُونَ ﴿١٦٠﴾
En wij verdeelen hen in twaalf volksstammen. En wij spraken door openbaring tot Mozes, toen zijn volk drank van hem verlangde, en wij zeiden: Sla de rots met uwen staf, en twaalf fonteinen stroomden er uit, en iedere stam wist, uit welke fontein hij moest drinken. En vervolgens deden wij hen door wolken overschaduwen, en manna en kwakkels op hen nedervallen, zeggende: Eet van de dingen die wij u tot voedsel hebben gegeven; maar zij beleedigden niet ons, doch hunne eigene zielen.
En Wij verdeelden hen in twaalf stammen als gemeenschappen en Wij openbaarden aan Môesa, toen zijn volk om water vroeg: Sla met jouw staf op de rots.\" Toen ontsprongen daaruit twaalf bronnen. Voorzeker, alle stammen kenden hun drinkplaatsen en Wij gaven hen schaduw met de wolk en Wij deden Manna en kwartels op ben neerdalen, (zeggend:) \"Eet van de goede dingen waarvan Wij jullie hebben voorzien, en zij waren niet onrechtvaardig jegens Ons, maar zij waren onrechtvaardig jegens zichzelf.
En Wij verdeelden hen in twaalf stammen als gemeenschappen en Wij openbaarden aan Môesa, toen zijn volk om water vroeg: Sla met jouw staf op de rots.\" Toen ontsprongen daaruit twaalf bronnen. Voorzeker, alle stammen kenden hun drinkplaatsen en Wij gaven hen schaduw met de wolk en Wij deden Manna en kwartels op ben neerdalen, (zeggend:) \"Eet van de goede dingen waarvan Wij jullie hebben voorzien, en zij waren niet onrechtvaardig jegens Ons, maar zij waren onrechtvaardig jegens zichzelf.
وَإِذْ قِيلَ لَهُمُ ٱسْكُنُوا۟ هَٰذِهِ ٱلْقَرْيَةَ وَكُلُوا۟ مِنْهَا حَيْثُ شِئْتُمْ وَقُولُوا۟ حِطَّةٌۭ وَٱدْخُلُوا۟ ٱلْبَابَ سُجَّدًۭا نَّغْفِرْ لَكُمْ خَطِيٓـَٰٔتِكُمْ ۚ سَنَزِيدُ ٱلْمُحْسِنِينَ ﴿١٦١﴾
Herinner u, toen men tot u zeide: Woont in deze stad en eet van hare voortbrengselen zoo veel gij wilt; en smeekt vergiffenis, en treedt de poort biddende in; wij zullen u uwe zonden vergeven en de bezittingen vermeerderen van hen, die goed handelen.
En (gedenkt) toen er tot hen werd gezegd: \"Bewoont deze stad en eet van haar (opbrengsten) wat jullie willen en zegt: 'Vergeving!' En gaat de poorten binnen, jullie hoofden buigend, dat zullen Wij jullie je fouten vergeven. Wij zullen (de beloningen) van de weldoeners vergroten.\"
En (gedenkt) toen er tot hen werd gezegd: \"Bewoont deze stad en eet van haar (opbrengsten) wat jullie willen en zegt: 'Vergeving!' En gaat de poorten binnen, jullie hoofden buigend, dat zullen Wij jullie je fouten vergeven. Wij zullen (de beloningen) van de weldoeners vergroten.\"
فَبَدَّلَ ٱلَّذِينَ ظَلَمُوا۟ مِنْهُمْ قَوْلًا غَيْرَ ٱلَّذِى قِيلَ لَهُمْ فَأَرْسَلْنَا عَلَيْهِمْ رِجْزًۭا مِّنَ ٱلسَّمَآءِ بِمَا كَانُوا۟ يَظْلِمُونَ ﴿١٦٢﴾
Maar de goddeloozen onder hen veranderden de uitdrukking in eene andere, die niet tot hen was gebruikt. Daarom zonden wij onze kastijding uit den hemel op hen neder, omdat zij zondigden.
Daarna verruilden degenen onder hen die onrecht pleegden (het Woord van Allah) voor een ander woord dat niet tot hen was gesproken, waarop Wij een plaag op hen neerzonden uit de hemel wegens het onrecht dat zi plachten te bedrijven.
Daarna verruilden degenen onder hen die onrecht pleegden (het Woord van Allah) voor een ander woord dat niet tot hen was gesproken, waarop Wij een plaag op hen neerzonden uit de hemel wegens het onrecht dat zi plachten te bedrijven.
وَسْـَٔلْهُمْ عَنِ ٱلْقَرْيَةِ ٱلَّتِى كَانَتْ حَاضِرَةَ ٱلْبَحْرِ إِذْ يَعْدُونَ فِى ٱلسَّبْتِ إِذْ تَأْتِيهِمْ حِيتَانُهُمْ يَوْمَ سَبْتِهِمْ شُرَّعًۭا وَيَوْمَ لَا يَسْبِتُونَ ۙ لَا تَأْتِيهِمْ ۚ كَذَٰلِكَ نَبْلُوهُم بِمَا كَانُوا۟ يَفْسُقُونَ ﴿١٦٣﴾
En vraag hun nopens de stad, die aan de zee was gelegen, toen zij op den Sabbathdag zondigden; toen hun visch op den Sabbathdag tot hen kwam, duidelijk op het water verschijnende, maar op den dag dat zij geen rustdag vierden, kwam hij niet tot hen. Zoo beproefden wij hun omdat zij boosdoeners waren.
En vraag hen over de stad die dicht bij de zee lag, toen zij de Sabbat overtraden, toen hun vissen voor hen boven water verschenen op hun Sabbat, terwijl zij op (andere) dagen dan de Sabbat niet verschenen. Zo beprcoefden Wij hen wegens de zwam zonden die zij plachten te begaan.
En vraag hen over de stad die dicht bij de zee lag, toen zij de Sabbat overtraden, toen hun vissen voor hen boven water verschenen op hun Sabbat, terwijl zij op (andere) dagen dan de Sabbat niet verschenen. Zo beprcoefden Wij hen wegens de zwam zonden die zij plachten te begaan.
وَإِذْ قَالَتْ أُمَّةٌۭ مِّنْهُمْ لِمَ تَعِظُونَ قَوْمًا ۙ ٱللَّهُ مُهْلِكُهُمْ أَوْ مُعَذِّبُهُمْ عَذَابًۭا شَدِيدًۭا ۖ قَالُوا۟ مَعْذِرَةً إِلَىٰ رَبِّكُمْ وَلَعَلَّهُمْ يَتَّقُونَ ﴿١٦٤﴾
En toen een deel hunner tot de anderen zeide: Waarom waarschuwt gij een volk, hetwelk God verdelgen of met eene gestrenge kastijding straffen wil? Antwoordden zij: Dit is eene verontschuldiging voor ons bij uwen Heer ten einde zij zich zullen behoeden.
En (gedenkt) toen eem gemeenschap onder hen zei: \"Waarom vermanen jullie een volk dat Allah zal vernietigen of bestraffen met een harde bestraffing?\" Zij zeiden: \"Opdat wij niet beschuldigd zullen worden bij jullie Heer en hopelijk zullen zij (Allah) vrezen.\"
En (gedenkt) toen eem gemeenschap onder hen zei: \"Waarom vermanen jullie een volk dat Allah zal vernietigen of bestraffen met een harde bestraffing?\" Zij zeiden: \"Opdat wij niet beschuldigd zullen worden bij jullie Heer en hopelijk zullen zij (Allah) vrezen.\"
فَلَمَّا نَسُوا۟ مَا ذُكِّرُوا۟ بِهِۦٓ أَنجَيْنَا ٱلَّذِينَ يَنْهَوْنَ عَنِ ٱلسُّوٓءِ وَأَخَذْنَا ٱلَّذِينَ ظَلَمُوا۟ بِعَذَابٍۭ بَـِٔيسٍۭ بِمَا كَانُوا۟ يَفْسُقُونَ ﴿١٦٥﴾
Maar toen zij de waarschuwingen hadden vergeten, redden wij de degenen, die hun verboden kwaad te bedrijven, en wij legden hun die gezondigd hadden, eene gestrenge straf op, daar zij slecht gehandeld hadden.
En toen zij vergaten waarmee zij vermaand waren, toen redden Wij degenen die het kwade verboden, en Wij grepen degenen die onrecht pleegden met een harde bestraffing, wegens de zware zonden die zij plachten te bedrijven.
En toen zij vergaten waarmee zij vermaand waren, toen redden Wij degenen die het kwade verboden, en Wij grepen degenen die onrecht pleegden met een harde bestraffing, wegens de zware zonden die zij plachten te bedrijven.
فَلَمَّا عَتَوْا۟ عَن مَّا نُهُوا۟ عَنْهُ قُلْنَا لَهُمْ كُونُوا۟ قِرَدَةً خَٰسِـِٔينَ ﴿١٦٦﴾
En toen zij trotsch weigerden, datgene te laten, wat hun was verboden, zeiden wij tot hen: verandert in apen, en wordt uit de maatschappij der menschen verdreven.
En toen zij opstandig werden met betrekking tot wat hun was verboden, zeiden Wij tot hen: \"Weest verachte apen.\"
En toen zij opstandig werden met betrekking tot wat hun was verboden, zeiden Wij tot hen: \"Weest verachte apen.\"
وَإِذْ تَأَذَّنَ رَبُّكَ لَيَبْعَثَنَّ عَلَيْهِمْ إِلَىٰ يَوْمِ ٱلْقِيَٰمَةِ مَن يَسُومُهُمْ سُوٓءَ ٱلْعَذَابِ ۗ إِنَّ رَبَّكَ لَسَرِيعُ ٱلْعِقَابِ ۖ وَإِنَّهُۥ لَغَفُورٌۭ رَّحِيمٌۭ ﴿١٦٧﴾
En herdenk, hoe uw Heer verklaarde, dat hij den Joden zekerlijk tot den dag der opstanding een volk zou zenden, dat eene harde verdrukking op hen zou uitoefenen; want uw Heer is stipt in bestraffing, doch hij is ook gereed te vergeven en barmhartig.
En (gedenkt) toen jouw Heer bekend maakte dat Hij zeker (mensen) tegen hen zou zenden, tot am de Dag van de Opstanding, die hen zouden treffen met deergsle bestraffing. Voorwaar, jouw Heer is zeker snel in de bestraffing: en voorwaar, Hij is zeker Vergevensgezind, Meest Bannhartig.
En (gedenkt) toen jouw Heer bekend maakte dat Hij zeker (mensen) tegen hen zou zenden, tot am de Dag van de Opstanding, die hen zouden treffen met deergsle bestraffing. Voorwaar, jouw Heer is zeker snel in de bestraffing: en voorwaar, Hij is zeker Vergevensgezind, Meest Bannhartig.
وَقَطَّعْنَٰهُمْ فِى ٱلْأَرْضِ أُمَمًۭا ۖ مِّنْهُمُ ٱلصَّٰلِحُونَ وَمِنْهُمْ دُونَ ذَٰلِكَ ۖ وَبَلَوْنَٰهُم بِٱلْحَسَنَٰتِ وَٱلسَّيِّـَٔاتِ لَعَلَّهُمْ يَرْجِعُونَ ﴿١٦٨﴾
En wij verstrooiden hen onder de volkeren der aarde. Sommigen van hen zijn deugdzame personen, en sommigen van hen zijn anders. En wij beproefden hen door voor- en tegenspoed, opdat zij van hunne ongehoorzaamheid mochten terugkeeren.
En Wij verdeelden hen op aarde in gemeenschappen. Onder hen zijn rechtschapenen en onder hen zijn er die dat niet zijn, en Wij beproefden hen met de goede en de slechte dingen. Hopelijk zullen zij terugkeren.
En Wij verdeelden hen op aarde in gemeenschappen. Onder hen zijn rechtschapenen en onder hen zijn er die dat niet zijn, en Wij beproefden hen met de goede en de slechte dingen. Hopelijk zullen zij terugkeren.
فَخَلَفَ مِنۢ بَعْدِهِمْ خَلْفٌۭ وَرِثُوا۟ ٱلْكِتَٰبَ يَأْخُذُونَ عَرَضَ هَٰذَا ٱلْأَدْنَىٰ وَيَقُولُونَ سَيُغْفَرُ لَنَا وَإِن يَأْتِهِمْ عَرَضٌۭ مِّثْلُهُۥ يَأْخُذُوهُ ۚ أَلَمْ يُؤْخَذْ عَلَيْهِم مِّيثَٰقُ ٱلْكِتَٰبِ أَن لَّا يَقُولُوا۟ عَلَى ٱللَّهِ إِلَّا ٱلْحَقَّ وَدَرَسُوا۟ مَا فِيهِ ۗ وَٱلدَّارُ ٱلْءَاخِرَةُ خَيْرٌۭ لِّلَّذِينَ يَتَّقُونَ ۗ أَفَلَا تَعْقِلُونَ ﴿١٦٩﴾
En eene nakomelingschap volgde hen op, die het boek der wet erfde en de tijdelijke goederen dezer wereld ontving, en zeide: Het zal ons zekerlijk worden vergeven; en indien hun een tijdelijk voordeel gelijk het vorige wordt aangeboden, nemen zij het mede aan. Is niet het verbond van het boek der wet met hen aangegaan, dat zij niets dan waarheid van God zouden spreken? Zij lezen echter thans ijverig wat daarin staat. Doch de genieting van het volgende leven zal beter voor degenen zijn, die God vreezen. Begrijpt gij dat niet?
En na hen kwamen er opvolgers die de Schrift (de Taurâh) erfden. Zij namen vergankelijke genietingen van dit (wereldse leven). En zij zeiden: \"Wij zullen vergeven worden.\" En als dezelfde genie tingen tot hen komen, dan nemen zij die (weer) aan. Is er geen verbond van de Schirift met hen aangegaan dat ze over Allah niets dan de Waarheid zouden zeggen? En zij bestudeerden wat er in is. En het Huis van het Hiernamaals is beter voor degenen die (Allah) vrezen. Bwijpen jullie dan niet?
En na hen kwamen er opvolgers die de Schrift (de Taurâh) erfden. Zij namen vergankelijke genietingen van dit (wereldse leven). En zij zeiden: \"Wij zullen vergeven worden.\" En als dezelfde genie tingen tot hen komen, dan nemen zij die (weer) aan. Is er geen verbond van de Schirift met hen aangegaan dat ze over Allah niets dan de Waarheid zouden zeggen? En zij bestudeerden wat er in is. En het Huis van het Hiernamaals is beter voor degenen die (Allah) vrezen. Bwijpen jullie dan niet?
وَٱلَّذِينَ يُمَسِّكُونَ بِٱلْكِتَٰبِ وَأَقَامُوا۟ ٱلصَّلَوٰةَ إِنَّا لَا نُضِيعُ أَجْرَ ٱلْمُصْلِحِينَ ﴿١٧٠﴾
En ook voor hen, die het boek der wet vasthouden en standvastig in het gebed zijn; want wij zullen nimmer dulden, dat het loon der rechtvaardigen verloren ga.
En degenen die zich vasthouden aan het Boek en de shalât onderhouden: voorwaar, de beloning van degenen die verbetering brengen zullen Wij niet verloren doen gaan.
En degenen die zich vasthouden aan het Boek en de shalât onderhouden: voorwaar, de beloning van degenen die verbetering brengen zullen Wij niet verloren doen gaan.
۞ وَإِذْ نَتَقْنَا ٱلْجَبَلَ فَوْقَهُمْ كَأَنَّهُۥ ظُلَّةٌۭ وَظَنُّوٓا۟ أَنَّهُۥ وَاقِعٌۢ بِهِمْ خُذُوا۟ مَآ ءَاتَيْنَٰكُم بِقُوَّةٍۢ وَٱذْكُرُوا۟ مَا فِيهِ لَعَلَّكُمْ تَتَّقُونَ ﴿١٧١﴾
En toen wij den berg Sinaï over hen oprichtten, als ware het een deksel, en zij zich verbeeldden, dat die op hen viel, zeiden wij: ontvang de wet die wij u hebben gebracht met eerbied; en gedenk wat daarin is bevat, opdat gij u in acht moogt nemen.
En (gedenkt) toen Wij de berg boven hen verhieven alsof hij een gewelf van wolken was, en zij dachten dat hij op hen zou vallen, (en Wij zeiden:) \"Houdt jullie stevig vast aan wat jullie is gegeven en gedenkt wat er in (de Schrift) staat. Hopelijk zullen jullie (Allah) vrezen.\"
En (gedenkt) toen Wij de berg boven hen verhieven alsof hij een gewelf van wolken was, en zij dachten dat hij op hen zou vallen, (en Wij zeiden:) \"Houdt jullie stevig vast aan wat jullie is gegeven en gedenkt wat er in (de Schrift) staat. Hopelijk zullen jullie (Allah) vrezen.\"
وَإِذْ أَخَذَ رَبُّكَ مِنۢ بَنِىٓ ءَادَمَ مِن ظُهُورِهِمْ ذُرِّيَّتَهُمْ وَأَشْهَدَهُمْ عَلَىٰٓ أَنفُسِهِمْ أَلَسْتُ بِرَبِّكُمْ ۖ قَالُوا۟ بَلَىٰ ۛ شَهِدْنَآ ۛ أَن تَقُولُوا۟ يَوْمَ ٱلْقِيَٰمَةِ إِنَّا كُنَّا عَنْ هَٰذَا غَٰفِلِينَ ﴿١٧٢﴾
En toen de Heer uit de lendenen der zonen van Adam hunne nakomelingschap voortbracht, en hen koos om tegen hen zelven te getuigen, zeggende: Ben ik uw Heer niet? antwoordden zij: Ja, wij leggen getuigenis af. Dit is geschied, opdat gij op den dag der opstanding niet zoudt zeggen: waarlijk wij wisten het niet.
En (gedenkt) toen jouw Heer het nageslacht van de Kinderen van Adam uit hun lendenen nam, en hen deed getuigen over zichzelf (en Hij zei:) \"Ben Ik niet jullie Heer?\" Zij zeiden: \"Jazeker, dat getuigen wij.\" Opdat jullie op de Dag van de Opstanding niet zullen zeggen: \"Wij waren hieromtrent achtelozen.\"
En (gedenkt) toen jouw Heer het nageslacht van de Kinderen van Adam uit hun lendenen nam, en hen deed getuigen over zichzelf (en Hij zei:) \"Ben Ik niet jullie Heer?\" Zij zeiden: \"Jazeker, dat getuigen wij.\" Opdat jullie op de Dag van de Opstanding niet zullen zeggen: \"Wij waren hieromtrent achtelozen.\"
أَوْ تَقُولُوٓا۟ إِنَّمَآ أَشْرَكَ ءَابَآؤُنَا مِن قَبْلُ وَكُنَّا ذُرِّيَّةًۭ مِّنۢ بَعْدِهِمْ ۖ أَفَتُهْلِكُنَا بِمَا فَعَلَ ٱلْمُبْطِلُونَ ﴿١٧٣﴾
Opdat gij niet zoudt zeggen: waarlijk onze vaderen waren vroeger schuldig aan afgodendienarij; en wij zijn hunne nakomelingschap, die hen opvolgde; zoudt gij ons dus verdelgen, om hetgeen leugenaars hebben bedreven?
Of dat jullie niet zullen zeggen: \"Onze vaderen kenden vroeger al deelgenoten (ma Allah) toe en wij zijn nakomelingen na hen; zult U ons vernietigen voor wat de volgers van de valsheid deden?\"
Of dat jullie niet zullen zeggen: \"Onze vaderen kenden vroeger al deelgenoten (ma Allah) toe en wij zijn nakomelingen na hen; zult U ons vernietigen voor wat de volgers van de valsheid deden?\"
وَكَذَٰلِكَ نُفَصِّلُ ٱلْءَايَٰتِ وَلَعَلَّهُمْ يَرْجِعُونَ ﴿١٧٤﴾
Zoo verklaren wij onze teekens, opdat zij van hunne dwalingen mogen terugkeeren.
En zo leggen Wij de Verzen uit. Hopelijk zullen zij terugkeren.
En zo leggen Wij de Verzen uit. Hopelijk zullen zij terugkeren.
وَٱتْلُ عَلَيْهِمْ نَبَأَ ٱلَّذِىٓ ءَاتَيْنَٰهُ ءَايَٰتِنَا فَٱنسَلَخَ مِنْهَا فَأَتْبَعَهُ ٱلشَّيْطَٰنُ فَكَانَ مِنَ ٱلْغَاوِينَ ﴿١٧٥﴾
En verhaal den Joden de geschiedenis van hem, dien wij onze teekens brachten, en die zich daarvan afwendde; daarom volgde satan hem, en hij werd een van hen, die verleid werden.
En lees hen de geschiedenis voor van degene aan wie Wij Onze Verzen gaven. Vervolgens maakte hij zich daarvan los, waarop de Satan hem achtervolgde zodat bij één van de dwalenden werd.
En lees hen de geschiedenis voor van degene aan wie Wij Onze Verzen gaven. Vervolgens maakte hij zich daarvan los, waarop de Satan hem achtervolgde zodat bij één van de dwalenden werd.
وَلَوْ شِئْنَا لَرَفَعْنَٰهُ بِهَا وَلَٰكِنَّهُۥٓ أَخْلَدَ إِلَى ٱلْأَرْضِ وَٱتَّبَعَ هَوَىٰهُ ۚ فَمَثَلُهُۥ كَمَثَلِ ٱلْكَلْبِ إِن تَحْمِلْ عَلَيْهِ يَلْهَثْ أَوْ تَتْرُكْهُ يَلْهَث ۚ ذَّٰلِكَ مَثَلُ ٱلْقَوْمِ ٱلَّذِينَ كَذَّبُوا۟ بِـَٔايَٰتِنَا ۚ فَٱقْصُصِ ٱلْقَصَصَ لَعَلَّهُمْ يَتَفَكَّرُونَ ﴿١٧٦﴾
En indien het ons had behaagd, zouden wij hem zekerlijk daardoor tot wijsheid hebben verheven, maar hij bleef aan de aarde gehecht en volgde zijne eigen begeerten. Hij gelijkt op een hond, die, wanneer gij hem wegjaagt, de tong uitsteekt, of indien gij u van hem verwijdert, mede de tong uitsteekt. Dit is de gelijkenis van hen, die onze teekens van valschheid beschuldigen. Herhaal hun dus deze geschiedenis, opdat zij die in overweging zouden mogen nemen.
En als Wij het hadden gewild, dan zouden Wij hem daarmee (met Onze Verzen) hebben verheven, maar hij neigde naw de aarde en volgde zijn hegeerte. Zijn gelijkenis is als de gelijkenis van de hond; als je hem wegjaagt, dan hijgt bij, en als je hem met rust laat dan hijgt hij. Dat is de gelijkenis van het volk dat Onze Verzen loochent, vertel daarom de geschiedenissen. Hopelijk zullen zij nadenken.
En als Wij het hadden gewild, dan zouden Wij hem daarmee (met Onze Verzen) hebben verheven, maar hij neigde naw de aarde en volgde zijn hegeerte. Zijn gelijkenis is als de gelijkenis van de hond; als je hem wegjaagt, dan hijgt bij, en als je hem met rust laat dan hijgt hij. Dat is de gelijkenis van het volk dat Onze Verzen loochent, vertel daarom de geschiedenissen. Hopelijk zullen zij nadenken.
سَآءَ مَثَلًا ٱلْقَوْمُ ٱلَّذِينَ كَذَّبُوا۟ بِـَٔايَٰتِنَا وَأَنفُسَهُمْ كَانُوا۟ يَظْلِمُونَ ﴿١٧٧﴾
De overeenkomst is slecht van hen, die onze teekens van valschheid beschuldigen en hunne eigene zielen beleedigen.
Slecht is de gelijkenis van het volk dat Onze Verzen loochent en zij plachten zichzelf onrecht aan te doen.
Slecht is de gelijkenis van het volk dat Onze Verzen loochent en zij plachten zichzelf onrecht aan te doen.
مَن يَهْدِ ٱللَّهُ فَهُوَ ٱلْمُهْتَدِى ۖ وَمَن يُضْلِلْ فَأُو۟لَٰٓئِكَ هُمُ ٱلْخَٰسِرُونَ ﴿١٧٨﴾
Maar die door God geleid mocht worden, zal goed geleid zijn, en wien hij mocht afwenden zal verloren zijn.
Wie door Allah geleid wordt; die volgt de ware Leiding, en wie Hij doet dwalen: zij zijn degenen die de verliezers zijn.
Wie door Allah geleid wordt; die volgt de ware Leiding, en wie Hij doet dwalen: zij zijn degenen die de verliezers zijn.
وَلَقَدْ ذَرَأْنَا لِجَهَنَّمَ كَثِيرًۭا مِّنَ ٱلْجِنِّ وَٱلْإِنسِ ۖ لَهُمْ قُلُوبٌۭ لَّا يَفْقَهُونَ بِهَا وَلَهُمْ أَعْيُنٌۭ لَّا يُبْصِرُونَ بِهَا وَلَهُمْ ءَاذَانٌۭ لَّا يَسْمَعُونَ بِهَآ ۚ أُو۟لَٰٓئِكَ كَٱلْأَنْعَٰمِ بَلْ هُمْ أَضَلُّ ۚ أُو۟لَٰٓئِكَ هُمُ ٱلْغَٰفِلُونَ ﴿١٧٩﴾
Wij hebben voor de hel een groot aantal geniussen en menschen geschapen die harten hebben, waarmede zij niets verstaan; die oogen hebben, waarmede zij niets zien; die ooren hebben waarmede zij niets hooren. Deze zijn gelijk de redelooze dieren; zij dwalen zelfs meer dan de redelooze dieren. Dit zijn de achteloozen.
En voorzeker, Wij hebben velen van de Djinn's en de mensen voor de Hel geschapen. Zij bezitten harten waarmee zij niet begrijpen en zij bezitten ogen waarmee zij niet zien en zij bezitten oren waarmee zij niet horen, zij zijn degenen die als het vee zijn. Zij dwalen zelfs nog erger. Zij zijn degenen die de achtelozen zijn.
En voorzeker, Wij hebben velen van de Djinn's en de mensen voor de Hel geschapen. Zij bezitten harten waarmee zij niet begrijpen en zij bezitten ogen waarmee zij niet zien en zij bezitten oren waarmee zij niet horen, zij zijn degenen die als het vee zijn. Zij dwalen zelfs nog erger. Zij zijn degenen die de achtelozen zijn.
وَلِلَّهِ ٱلْأَسْمَآءُ ٱلْحُسْنَىٰ فَٱدْعُوهُ بِهَا ۖ وَذَرُوا۟ ٱلَّذِينَ يُلْحِدُونَ فِىٓ أَسْمَٰٓئِهِۦ ۚ سَيُجْزَوْنَ مَا كَانُوا۟ يَعْمَلُونَ ﴿١٨٠﴾
De schoonste namen komen God toe; noem hem dus daarbij en verwijder u van hen, die deze zondig mochten gebruiken. Zij zullen het loon ontvangen voor hetgeen zij hebben bedreven.
En aan Allah behoren de Schone Namen, roept Hem daarmee aan en verlaat degenen die misbruik van Zijn Namen maken; zij zullen worden vergolden vooir wat zij plachten te doen.
En aan Allah behoren de Schone Namen, roept Hem daarmee aan en verlaat degenen die misbruik van Zijn Namen maken; zij zullen worden vergolden vooir wat zij plachten te doen.
وَمِمَّنْ خَلَقْنَآ أُمَّةٌۭ يَهْدُونَ بِٱلْحَقِّ وَبِهِۦ يَعْدِلُونَ ﴿١٨١﴾
En onder hen die wij hebben geschapen, is een volk, dat anderen met waarheid leidt en rechtvaardig is.
En onder hen die Wij hebben geschapen bevindt zich een gemeenschap die leidt volgens de Waarheid en daarmee handelen zij rechtvaardig.
En onder hen die Wij hebben geschapen bevindt zich een gemeenschap die leidt volgens de Waarheid en daarmee handelen zij rechtvaardig.
وَٱلَّذِينَ كَذَّبُوا۟ بِـَٔايَٰتِنَا سَنَسْتَدْرِجُهُم مِّنْ حَيْثُ لَا يَعْلَمُونَ ﴿١٨٢﴾
Maar hen, die onze teekens van leugens beschuldigen, zullen wij trapsgewijze verdelgen, op eene wijze die zij niet kennen.
En degenen die Onze Verzen loochenden, die zullen Wij geleidelijk naar de vernietiging voeren, ze dat zij het niet weten.
En degenen die Onze Verzen loochenden, die zullen Wij geleidelijk naar de vernietiging voeren, ze dat zij het niet weten.
وَأُمْلِى لَهُمْ ۚ إِنَّ كَيْدِى مَتِينٌ ﴿١٨٣﴾
En ik zal hun toestaan een lang en voorspoedig leven te genieten; want mijne list is onfeilbaar.
En Ik geef hen uitstel, Voorwaar, Mijn plan is sterk.
En Ik geef hen uitstel, Voorwaar, Mijn plan is sterk.
أَوَلَمْ يَتَفَكَّرُوا۟ ۗ مَا بِصَاحِبِهِم مِّن جِنَّةٍ ۚ إِنْ هُوَ إِلَّا نَذِيرٌۭ مُّبِينٌ ﴿١٨٤﴾
Begrijpen zij niet, dat er geen duivel in hun metgezel (Mahomet) is. Hij is niets dan een openbaar prediker.
En denken zij niet na? Hun stamgenoot (Moehammad) is niet bezeten. Hij is slechts een duidelijke waarschuwer.
En denken zij niet na? Hun stamgenoot (Moehammad) is niet bezeten. Hij is slechts een duidelijke waarschuwer.
أَوَلَمْ يَنظُرُوا۟ فِى مَلَكُوتِ ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ وَمَا خَلَقَ ٱللَّهُ مِن شَىْءٍۢ وَأَنْ عَسَىٰٓ أَن يَكُونَ قَدِ ٱقْتَرَبَ أَجَلُهُمْ ۖ فَبِأَىِّ حَدِيثٍۭ بَعْدَهُۥ يُؤْمِنُونَ ﴿١٨٥﴾
Of beschouwen zij het koninkrijk des hemels en der aarde niet, en de dingen die God heeft geschapen; en denken zij er niet aan, dat hun einde misschien nabij is? En in welke nieuwe verklaring zullen zij na deze gelooven?
En kijken zij niet naar het Koninkrijk van de hemelen en de aarde en naar alle dingen die Allah heeft geschapen? En mogelijk is hun termijn waarlijk reeds nabij. In welk woord buiten dit Woord zullen zij dan geloven?
En kijken zij niet naar het Koninkrijk van de hemelen en de aarde en naar alle dingen die Allah heeft geschapen? En mogelijk is hun termijn waarlijk reeds nabij. In welk woord buiten dit Woord zullen zij dan geloven?
مَن يُضْلِلِ ٱللَّهُ فَلَا هَادِىَ لَهُۥ ۚ وَيَذَرُهُمْ فِى طُغْيَٰنِهِمْ يَعْمَهُونَ ﴿١٨٦﴾
Hij wien God zal doen dwalen, zal geen gids hebben, en hij zal hen in hunne goddeloosheid verlaten, zonder kennis dwalende.
En wie door Allah tot dwaling gebracht wordt: voor hem is er geen leider en Hij laat hen onrustig in hun overtreding verkeren.
En wie door Allah tot dwaling gebracht wordt: voor hem is er geen leider en Hij laat hen onrustig in hun overtreding verkeren.
يَسْـَٔلُونَكَ عَنِ ٱلسَّاعَةِ أَيَّانَ مُرْسَىٰهَا ۖ قُلْ إِنَّمَا عِلْمُهَا عِندَ رَبِّى ۖ لَا يُجَلِّيهَا لِوَقْتِهَآ إِلَّا هُوَ ۚ ثَقُلَتْ فِى ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ ۚ لَا تَأْتِيكُمْ إِلَّا بَغْتَةًۭ ۗ يَسْـَٔلُونَكَ كَأَنَّكَ حَفِىٌّ عَنْهَا ۖ قُلْ إِنَّمَا عِلْمُهَا عِندَ ٱللَّهِ وَلَٰكِنَّ أَكْثَرَ ٱلنَّاسِ لَا يَعْلَمُونَ ﴿١٨٧﴾
Zij zullen u ondervragen nopens het laatste uur; op welk tijdstip de komst daarvan is bepaald? Antwoord: Waarlijk, de wetenschap daarvan behoort mijn Heer; niemand zal den bepaalden tijd daarvan verklaren, behalve hij. De verwachting daarvan is smartelijk in den hemel en op aarde; hij zal niet dan onverwachts tot u komen. Zij zullen u ondervragen, als waart gij daarmede goed bekend. Antwoord: Waarlijk, de kennis daarvan, behoort alleen aan God, maar het grootste deel der menschen weet het niet.
Zij vragen jou (O Moehammad) over het Uur: \"Wanneer zal het plaatsvinden?\" zeg: \"Voorwaar, de kennis daarover is slechts bij mijn Heer, niemand kan over de tijd ervan duidelijkheid geven dan Hij. Zwaar (is deze kwestie) in de hemelen en op de aarde. Het zal slechts plotseling tot jullie komen.\" Zij vragen jou als of jij daarvan op de hoogte bent. Zeg: \"Voorwaar, de kennis daarover is slechts bij Allah, maar de meeste mensen weten het niet.
Zij vragen jou (O Moehammad) over het Uur: \"Wanneer zal het plaatsvinden?\" zeg: \"Voorwaar, de kennis daarover is slechts bij mijn Heer, niemand kan over de tijd ervan duidelijkheid geven dan Hij. Zwaar (is deze kwestie) in de hemelen en op de aarde. Het zal slechts plotseling tot jullie komen.\" Zij vragen jou als of jij daarvan op de hoogte bent. Zeg: \"Voorwaar, de kennis daarover is slechts bij Allah, maar de meeste mensen weten het niet.
قُل لَّآ أَمْلِكُ لِنَفْسِى نَفْعًۭا وَلَا ضَرًّا إِلَّا مَا شَآءَ ٱللَّهُ ۚ وَلَوْ كُنتُ أَعْلَمُ ٱلْغَيْبَ لَٱسْتَكْثَرْتُ مِنَ ٱلْخَيْرِ وَمَا مَسَّنِىَ ٱلسُّوٓءُ ۚ إِنْ أَنَا۠ إِلَّا نَذِيرٌۭ وَبَشِيرٌۭ لِّقَوْمٍۢ يُؤْمِنُونَ ﴿١٨٨﴾
Zeg: Ik heb geen macht om mij te verschaffen wat mij nuttig is, noch om te vermijden wat mij nadeelig is, tenzij God het wil. Indien ik Gods geheimen kende, zou ik zekerlijk overvloed van goederen bezitten; nimmer zou mij kwaad treffen. Waarlijk, ik ben slechts een aankondiger van beloften en een boodschapper van goede tijdingen voor hen die gelooven.
Zeg: \"Ik heb geen inacht om voor mijzelf iets van nut te verwerven of schade af te wenden, behalve wat Allah wil. En als ik het onwaarneembare kende, dan zou ik het goede vermeerderd hebben en zou het kwade mij niet hebben getroffen. Ik ben niets dan een waarschuwer en een verkondiger van verheugende tijdingen voor een gelovig volk.
Zeg: \"Ik heb geen inacht om voor mijzelf iets van nut te verwerven of schade af te wenden, behalve wat Allah wil. En als ik het onwaarneembare kende, dan zou ik het goede vermeerderd hebben en zou het kwade mij niet hebben getroffen. Ik ben niets dan een waarschuwer en een verkondiger van verheugende tijdingen voor een gelovig volk.
۞ هُوَ ٱلَّذِى خَلَقَكُم مِّن نَّفْسٍۢ وَٰحِدَةٍۢ وَجَعَلَ مِنْهَا زَوْجَهَا لِيَسْكُنَ إِلَيْهَا ۖ فَلَمَّا تَغَشَّىٰهَا حَمَلَتْ حَمْلًا خَفِيفًۭا فَمَرَّتْ بِهِۦ ۖ فَلَمَّآ أَثْقَلَت دَّعَوَا ٱللَّهَ رَبَّهُمَا لَئِنْ ءَاتَيْتَنَا صَٰلِحًۭا لَّنَكُونَنَّ مِنَ ٱلشَّٰكِرِينَ ﴿١٨٩﴾
Hij is het, die u uit één man geschapen en zijne vrouw uit hem voortgebracht heeft, opdat hij met haar mocht wonen; en nadat hij met haar geleefd had, droeg zij een lichten last, waarmede zij gemakkelijk wandelde. Maar toen het zwaarder werd, riep zij God haren Heer aan, zeggende: Indien gij ons een welgemaakt kind schenkt, zullen wij dankbaar zijn.
Hij is Degene Die jullie heeft geschapen uit één enkele ziel en Hij maakte daaruit zijn echtgenote, opdat bij bij haar rust zou vinden. En nadat hij bij haar gelegen had, droeg zij een lichte last waar zij toen met voortging. En toen zij zwaar werd, riepen zij Allah, hun Heer aan: \"Als U ons een rechtschapene schenkt, dan zullen wij tot de dankbaren horen.\"
Hij is Degene Die jullie heeft geschapen uit één enkele ziel en Hij maakte daaruit zijn echtgenote, opdat bij bij haar rust zou vinden. En nadat hij bij haar gelegen had, droeg zij een lichte last waar zij toen met voortging. En toen zij zwaar werd, riepen zij Allah, hun Heer aan: \"Als U ons een rechtschapene schenkt, dan zullen wij tot de dankbaren horen.\"
فَلَمَّآ ءَاتَىٰهُمَا صَٰلِحًۭا جَعَلَا لَهُۥ شُرَكَآءَ فِيمَآ ءَاتَىٰهُمَا ۚ فَتَعَٰلَى ٱللَّهُ عَمَّا يُشْرِكُونَ ﴿١٩٠﴾
Maar toen hij hun een welgeschapen kind had gegeven, plaatsten zij makkers naast hem, voor hetgeen hij hun had geschonken. Maar God is te verheven om anderen met hem te vereenigen.
Maar toen Hij hen een rechtschapene had geschonken, kenden zij naast Hem deelgenoten toe in wat Hij hun had geschonken. Verheven is dan Allah boven de deelgenoten die zij (aan Allah) toekennen.
Maar toen Hij hen een rechtschapene had geschonken, kenden zij naast Hem deelgenoten toe in wat Hij hun had geschonken. Verheven is dan Allah boven de deelgenoten die zij (aan Allah) toekennen.
أَيُشْرِكُونَ مَا لَا يَخْلُقُ شَيْـًۭٔا وَهُمْ يُخْلَقُونَ ﴿١٩١﴾
Willen zij valsche goden met hem vereenigen, die niets scheppen, maar die zelf geschapen zijn,
Maken zij (beelden tot) deelgenoten die niets (kunnen) scheppen en die (zelf) geschapen zijn?
Maken zij (beelden tot) deelgenoten die niets (kunnen) scheppen en die (zelf) geschapen zijn?
وَلَا يَسْتَطِيعُونَ لَهُمْ نَصْرًۭا وَلَآ أَنفُسَهُمْ يَنصُرُونَ ﴿١٩٢﴾
En hen nimmer ondersteunen noch zich zelven helpen kunnen?
En die hen niet kunnen helpen en die zichzelf niet (kunnen) helpen?
En die hen niet kunnen helpen en die zichzelf niet (kunnen) helpen?
وَإِن تَدْعُوهُمْ إِلَى ٱلْهُدَىٰ لَا يَتَّبِعُوكُمْ ۚ سَوَآءٌ عَلَيْكُمْ أَدَعَوْتُمُوهُمْ أَمْ أَنتُمْ صَٰمِتُونَ ﴿١٩٣﴾
En indien gij hen tot de ware richting uitnoodigt, zullen zij u niet volgen: het zal u gelijk zijn, of gij hen uitnoodigt, of dat gij rustig blijft.
En als jullie hen aanroepen om leiding (te verkrijgen), dan verhoren zij jullie niet. Het is voor jullie hetzelfde, of jullie hen aanroepen of dat jullie zwijgen.
En als jullie hen aanroepen om leiding (te verkrijgen), dan verhoren zij jullie niet. Het is voor jullie hetzelfde, of jullie hen aanroepen of dat jullie zwijgen.
إِنَّ ٱلَّذِينَ تَدْعُونَ مِن دُونِ ٱللَّهِ عِبَادٌ أَمْثَالُكُمْ ۖ فَٱدْعُوهُمْ فَلْيَسْتَجِيبُوا۟ لَكُمْ إِن كُنتُمْ صَٰدِقِينَ ﴿١٩٤﴾
Waarlijk, de valsche goden welke gij naast God aanroept, zijn dienaren, evenals gij. Roep hen dus aan, en laten zij u antwoord geven, indien gij waarheid spreekt.
Voorwaar, degenen die jullie buiten Allah aanroepen zijn schepselen zoals jullie zelf. Roept hen dan aan en laten zij jullie dan verhoren, als jullie waarachtigen zijn.
Voorwaar, degenen die jullie buiten Allah aanroepen zijn schepselen zoals jullie zelf. Roept hen dan aan en laten zij jullie dan verhoren, als jullie waarachtigen zijn.
أَلَهُمْ أَرْجُلٌۭ يَمْشُونَ بِهَآ ۖ أَمْ لَهُمْ أَيْدٍۢ يَبْطِشُونَ بِهَآ ۖ أَمْ لَهُمْ أَعْيُنٌۭ يُبْصِرُونَ بِهَآ ۖ أَمْ لَهُمْ ءَاذَانٌۭ يَسْمَعُونَ بِهَا ۗ قُلِ ٱدْعُوا۟ شُرَكَآءَكُمْ ثُمَّ كِيدُونِ فَلَا تُنظِرُونِ ﴿١٩٥﴾
Hebben zij voeten, om er mede te loopen? Of hebben zij handen, om iets aan te vatten? Of hebben zij oogen, om er mede te zien? Of hebben zij ooren, om er mede te hooren? Zeg: Roept uwe makkers; denkt eene list tegen mij uit en geeft mij geen uitstel. Ik vrees niets.
Hebben zij voeten waarmee zij lopen? Of hebben zij handen waarmee zij grijpen? Of hebben zij ogen waarmee zij zien? Of hebben zij oren waarmee zij horen? Zeg: \"Roept jullie afgoden aan en laat hen een list tegen mij uitvoeren, en geeft mij geen uitstel.
Hebben zij voeten waarmee zij lopen? Of hebben zij handen waarmee zij grijpen? Of hebben zij ogen waarmee zij zien? Of hebben zij oren waarmee zij horen? Zeg: \"Roept jullie afgoden aan en laat hen een list tegen mij uitvoeren, en geeft mij geen uitstel.
إِنَّ وَلِۦِّىَ ٱللَّهُ ٱلَّذِى نَزَّلَ ٱلْكِتَٰبَ ۖ وَهُوَ يَتَوَلَّى ٱلصَّٰلِحِينَ ﴿١٩٦﴾
Want mijn schuts is God, die het boek van den Koran nederzond, en hij ondersteunt den rechtvaardige.
Voorwaar, mijn Beschermer is Allah, Die het Boek heeft neergezonden, en Hij beschermt de oprechten.
Voorwaar, mijn Beschermer is Allah, Die het Boek heeft neergezonden, en Hij beschermt de oprechten.
وَٱلَّذِينَ تَدْعُونَ مِن دُونِهِۦ لَا يَسْتَطِيعُونَ نَصْرَكُمْ وَلَآ أَنفُسَهُمْ يَنصُرُونَ ﴿١٩٧﴾
Maar zij die gij naast God aanroept, kunnen noch u bijstaan, noch zich zelven helpen.
En zij (de afgoden) die zij buiten Hem aanroepen, zijn niet in staat jullie te helpen, noch (kunnen) zij zichzelf helpen.\"
En zij (de afgoden) die zij buiten Hem aanroepen, zijn niet in staat jullie te helpen, noch (kunnen) zij zichzelf helpen.\"
وَإِن تَدْعُوهُمْ إِلَى ٱلْهُدَىٰ لَا يَسْمَعُوا۟ ۖ وَتَرَىٰهُمْ يَنظُرُونَ إِلَيْكَ وَهُمْ لَا يُبْصِرُونَ ﴿١٩٨﴾
En indien gij hen aanroept om u te leiden, zullen zij u niet hooren. Gij ziet hen naar u blikken, maar zij zien niet.
En wanneer jullie ben aanroepen om leiding (te verkrijgen) dan horen zij niet. En jij ziet hen naar jou kijken, terwijl zij niet zien.
En wanneer jullie ben aanroepen om leiding (te verkrijgen) dan horen zij niet. En jij ziet hen naar jou kijken, terwijl zij niet zien.
خُذِ ٱلْعَفْوَ وَأْمُرْ بِٱلْعُرْفِ وَأَعْرِضْ عَنِ ٱلْجَٰهِلِينَ ﴿١٩٩﴾
Gebruik toegevendheid, beveel het goede en blijf ver van den onwetende.
Aanvaard de verontschuldiging en roep op tot het behoorlijke en wend je af van de onwetenden.
Aanvaard de verontschuldiging en roep op tot het behoorlijke en wend je af van de onwetenden.
وَإِمَّا يَنزَغَنَّكَ مِنَ ٱلشَّيْطَٰنِ نَزْغٌۭ فَٱسْتَعِذْ بِٱللَّهِ ۚ إِنَّهُۥ سَمِيعٌ عَلِيمٌ ﴿٢٠٠﴾
En indien satan u iets slechts ingeeft, zoek dan eene toevlucht bij God; want hij hoort en ziet.
En wanneer een influistering van de Satan jou ingefluisterd wordt, zoek dan je toevlucht bij Allah. Voorwaar, Hij is Alhorend, Alwetend.
En wanneer een influistering van de Satan jou ingefluisterd wordt, zoek dan je toevlucht bij Allah. Voorwaar, Hij is Alhorend, Alwetend.
إِنَّ ٱلَّذِينَ ٱتَّقَوْا۟ إِذَا مَسَّهُمْ طَٰٓئِفٌۭ مِّنَ ٱلشَّيْطَٰنِ تَذَكَّرُوا۟ فَإِذَا هُم مُّبْصِرُونَ ﴿٢٠١﴾
Waarlijk, zij die God vragen, indien eene verzoeking van satan tot hen komt, gedenken de goddelijke bevelen en, onthoud het, zij zien duidelijk het gevaar der zonde.
Voorwaar, wanneer degenen die (Allah) vrezen door een influiskring van de Satan getroffen worden, gedenken zij (Allah). En dan zien zij (de Waarheid) in.
Voorwaar, wanneer degenen die (Allah) vrezen door een influiskring van de Satan getroffen worden, gedenken zij (Allah). En dan zien zij (de Waarheid) in.
وَإِخْوَٰنُهُمْ يَمُدُّونَهُمْ فِى ٱلْغَىِّ ثُمَّ لَا يُقْصِرُونَ ﴿٢٠٢﴾
De broederen der duivels zullen hen slechts verder in dwaling brengen, en later zullen zij zich daarvoor niet behoeden.
En hun (slechte) broeders doen hen nog verder afdwalen en zij houden daama niet op (te dwalen).
En hun (slechte) broeders doen hen nog verder afdwalen en zij houden daama niet op (te dwalen).
وَإِذَا لَمْ تَأْتِهِم بِـَٔايَةٍۢ قَالُوا۟ لَوْلَا ٱجْتَبَيْتَهَا ۚ قُلْ إِنَّمَآ أَتَّبِعُ مَا يُوحَىٰٓ إِلَىَّ مِن رَّبِّى ۚ هَٰذَا بَصَآئِرُ مِن رَّبِّكُمْ وَهُدًۭى وَرَحْمَةٌۭ لِّقَوْمٍۢ يُؤْمِنُونَ ﴿٢٠٣﴾
En indien gij hun geen vers van den Koran brengt, zeggen zij: Hebt gij het nog niet samengesteld? Antwoord: Ik volg alleen datgene wat mij van mijnen Heer werd geopenbaard. Dit boek bevat duidelijke bewijzen van uwen Heer, en is eene leiding van barmhartigheid voor hen die gelooven.
En wanneer jij niet met een Vers tot hen komt, dan zeggen zij: \"Had je er zelf niet een kunnen maken?\" Zeg: \"Ik volg alleen dat wat aan Mij is geopenbaard van mijn Heer. Dit zijn de heldere bewijzen van jullie Heer en Leiding en Bamhartigheid voor een gelovig volk.\"
En wanneer jij niet met een Vers tot hen komt, dan zeggen zij: \"Had je er zelf niet een kunnen maken?\" Zeg: \"Ik volg alleen dat wat aan Mij is geopenbaard van mijn Heer. Dit zijn de heldere bewijzen van jullie Heer en Leiding en Bamhartigheid voor een gelovig volk.\"
وَإِذَا قُرِئَ ٱلْقُرْءَانُ فَٱسْتَمِعُوا۟ لَهُۥ وَأَنصِتُوا۟ لَعَلَّكُمْ تُرْحَمُونَ ﴿٢٠٤﴾
En als de Koran wordt voorgelezen, luistert dan, en bewaart het stilzwijgen, opdat gij genade moogt verwerven.
En als de Koran wordt voorgedragen, luistert er dan naar en zwijgt hopelijk zullen jullie begenadigd worden.
En als de Koran wordt voorgedragen, luistert er dan naar en zwijgt hopelijk zullen jullie begenadigd worden.
وَٱذْكُر رَّبَّكَ فِى نَفْسِكَ تَضَرُّعًۭا وَخِيفَةًۭ وَدُونَ ٱلْجَهْرِ مِنَ ٱلْقَوْلِ بِٱلْغُدُوِّ وَٱلْءَاصَالِ وَلَا تَكُن مِّنَ ٱلْغَٰفِلِينَ ﴿٢٠٥﴾
En peinst nopens uwen Heer in uw eigen hart, met nederigheid en vrees, en zonder luid te spreken, zoowel des avonds als des ochtends, en weest niet onachtzaam.
En noem (de Namen van) jouw Heer in jezelf met nederigheid en vrees, en zonder luidruchtigheid van woorden, in de ochtend en in de avond en behoor niet tot de achtelozen.
En noem (de Namen van) jouw Heer in jezelf met nederigheid en vrees, en zonder luidruchtigheid van woorden, in de ochtend en in de avond en behoor niet tot de achtelozen.
إِنَّ ٱلَّذِينَ عِندَ رَبِّكَ لَا يَسْتَكْبِرُونَ عَنْ عِبَادَتِهِۦ وَيُسَبِّحُونَهُۥ وَلَهُۥ يَسْجُدُونَ ۩ ﴿٢٠٦﴾
De engelen, die met mijn Heer zijn, versmaden zijnen dienst niet trotsch, maar zij vieren zijn lof en bidden hem aan.
Voorwaar, degenen die bij jouw Heer zijn (de Engelen), zijn niet te hoogmoedig voor de aanbidding van Hem, en zij prijzen Zijn Glorie en voor Hem werpen zij zich neer.
Voorwaar, degenen die bij jouw Heer zijn (de Engelen), zijn niet te hoogmoedig voor de aanbidding van Hem, en zij prijzen Zijn Glorie en voor Hem werpen zij zich neer.