Setting
Surah The Event, The Inevitable [Al-Waqia] in Dutch
إِذَا وَقَعَتِ ٱلْوَاقِعَةُ ﴿١﴾
Als de onvermijdelijke dag des oordeels plotseling zal komen.
Wanneer de Dag der Opstanding plaatsvindt.
Wanneer de Dag der Opstanding plaatsvindt.
لَيْسَ لِوَقْعَتِهَا كَاذِبَةٌ ﴿٢﴾
Zal geene ziel de voorspelling zijner komst van valschheid beschuldigen.
(Dan) kent de gebeurtenis ervan geen loochening.
(Dan) kent de gebeurtenis ervan geen loochening.
خَافِضَةٌۭ رَّافِعَةٌ ﴿٣﴾
Sommigen zullen daardoor vernederd, en anderen verheven worden.
Verlagend (voor de één), verheffend (voor de ander).
Verlagend (voor de één), verheffend (voor de ander).
إِذَا رُجَّتِ ٱلْأَرْضُ رَجًّۭا ﴿٤﴾
Als de aarde door een hevigen schok zal geschud worden.
Wanneer de aarde hevig geschud wordt.
Wanneer de aarde hevig geschud wordt.
وَبُسَّتِ ٱلْجِبَالُ بَسًّۭا ﴿٥﴾
En de bergen in stukken zullen springen.
En de bergen volledig vernietigd worden.
En de bergen volledig vernietigd worden.
فَكَانَتْ هَبَآءًۭ مُّنۢبَثًّۭا ﴿٦﴾
En als weggeblazen stof zullen worden.
Zodat deze tot rondvliegend stof worden.
Zodat deze tot rondvliegend stof worden.
وَكُنتُمْ أَزْوَٰجًۭا ثَلَٰثَةًۭ ﴿٧﴾
En gij, menschen, in drie duidelijke klassen zult verdeeld worden.
En jullie in drie groepen verdeeld zijn.
En jullie in drie groepen verdeeld zijn.
فَأَصْحَٰبُ ٱلْمَيْمَنَةِ مَآ أَصْحَٰبُ ٱلْمَيْمَنَةِ ﴿٨﴾
De makkers van de rechterhand (hoe gelukkig zullen de makkers der rechterhand wezen).
De mensen van de rechterzijde, (wat een voorspoed voor) de mensen van de rechterzijde!
De mensen van de rechterzijde, (wat een voorspoed voor) de mensen van de rechterzijde!
وَأَصْحَٰبُ ٱلْمَشْـَٔمَةِ مَآ أَصْحَٰبُ ٱلْمَشْـَٔمَةِ ﴿٩﴾
En de makkers der linkerhand, (hoe ellendig zullen de makkers der linkerhand zijn);
En de mensen van de linkerzijde, (wat een tegenspoed voor) de mensen van de linkerzijde!
En de mensen van de linkerzijde, (wat een tegenspoed voor) de mensen van de linkerzijde!
وَٱلسَّٰبِقُونَ ٱلسَّٰبِقُونَ ﴿١٠﴾
En zij, die anderen in het geloof zijn voorgegaan, zullen hen in het paradijs voorafgaan.
En de eersten (de derde groep) zijn de eersten.
En de eersten (de derde groep) zijn de eersten.
أُو۟لَٰٓئِكَ ٱلْمُقَرَّبُونَ ﴿١١﴾
Dat zijn zij, die God zullen naderen.
Dat zijn degenen die nabij zijn gebracht.
Dat zijn degenen die nabij zijn gebracht.
فِى جَنَّٰتِ ٱلنَّعِيمِ ﴿١٢﴾
Zij zullen in tuinen van vermaak wonen.
In de Tuinen van gelukzaligheid (het Paradijs).
In de Tuinen van gelukzaligheid (het Paradijs).
ثُلَّةٌۭ مِّنَ ٱلْأَوَّلِينَ ﴿١٣﴾
Daar zullen velen van de vroegere godsdiensten.
Een aantal van de vroegeren.
Een aantal van de vroegeren.
وَقَلِيلٌۭ مِّنَ ٱلْءَاخِرِينَ ﴿١٤﴾
En enkelen van den lateren zijn.
En weinig van de lateren.
En weinig van de lateren.
عَلَىٰ سُرُرٍۢ مَّوْضُونَةٍۢ ﴿١٥﴾
Rustende op zetels met goud en edelgesteenten versierd.
Op (met goud) geborduurde rustbanken.
Op (met goud) geborduurde rustbanken.
مُّتَّكِـِٔينَ عَلَيْهَا مُتَقَٰبِلِينَ ﴿١٦﴾
En tegenover elkander daarop zittende.
Daarop leunend, tegenover elkaar zittend.
Daarop leunend, tegenover elkaar zittend.
يَطُوفُ عَلَيْهِمْ وِلْدَٰنٌۭ مُّخَلَّدُونَ ﴿١٧﴾
Jonge lieden, die eeuwig jong zullen blijven, zullen om hen heen gaan, om hen te bedienen.
Onder hen gaan eeuwig jeugdigen rond.
Onder hen gaan eeuwig jeugdigen rond.
بِأَكْوَابٍۢ وَأَبَارِيقَ وَكَأْسٍۢ مِّن مَّعِينٍۢ ﴿١٨﴾
Met bekers, kroezen en schalen met vloeienden wijn.
Met bokalen en kannen en glazen, gevuld aan een stromende bron.
Met bokalen en kannen en glazen, gevuld aan een stromende bron.
لَّا يُصَدَّعُونَ عَنْهَا وَلَا يُنزِفُونَ ﴿١٩﴾
Hunne hoofden zullen geen pijn gevoelen, door dien te drinken, en hun verstand zal niet beneveld worden.
Waarvan zij geen hoofdpijn krijgen en niet dronken worden.
Waarvan zij geen hoofdpijn krijgen en niet dronken worden.
وَفَٰكِهَةٍۢ مِّمَّا يَتَخَيَّرُونَ ﴿٢٠﴾
En met vruchten, van de soorten, welke zij zullen kiezen.
En vruchten waaruit zij kunnen kiezen.
En vruchten waaruit zij kunnen kiezen.
وَلَحْمِ طَيْرٍۢ مِّمَّا يَشْتَهُونَ ﴿٢١﴾
En het vleesch van de vogelsoort, welke zij zullen begeeren.
En vlees van gevogelte, wat zij maar verlangen.
En vlees van gevogelte, wat zij maar verlangen.
وَحُورٌ عِينٌۭ ﴿٢٢﴾
Daar zullen zij door schoone maagden worden vergezeld,
En schonen met schitterende ogen.
En schonen met schitterende ogen.
كَأَمْثَٰلِ ٱللُّؤْلُؤِ ٱلْمَكْنُونِ ﴿٢٣﴾
Met groote, zwarte oogen, gelijkende op paarlen, die in hare schelpen verborgen zijn.
Gelijk welbewaarde parels.
Gelijk welbewaarde parels.
جَزَآءًۢ بِمَا كَانُوا۟ يَعْمَلُونَ ﴿٢٤﴾
Dit zal een belooning wezen, voor hetgeen zij zullen hebben verricht.
Als een beloning voor wat zij plachten te doen.
Als een beloning voor wat zij plachten te doen.
لَا يَسْمَعُونَ فِيهَا لَغْوًۭا وَلَا تَأْثِيمًا ﴿٢٥﴾
Daar zullen zij geene ijdele gesprekken hooren of eenige aansporing tot zonde.
Zij horen daarin geen onzin en geen zondigheid.
Zij horen daarin geen onzin en geen zondigheid.
إِلَّا قِيلًۭا سَلَٰمًۭا سَلَٰمًۭا ﴿٢٦﴾
Maar alleen de begroeting: Vrede! vrede!
Slechts het zeggen van: \"Vrede! Vrede!\"
Slechts het zeggen van: \"Vrede! Vrede!\"
وَأَصْحَٰبُ ٱلْيَمِينِ مَآ أَصْحَٰبُ ٱلْيَمِينِ ﴿٢٧﴾
En de makkers der rechterhand (hoe gelukkig zullen de makkers der rechterhand wezen!)
En de mensen van de rechterzijde, (wat een voorspoed voor) de mensen van de rechterzijde!
En de mensen van de rechterzijde, (wat een voorspoed voor) de mensen van de rechterzijde!
فِى سِدْرٍۢ مَّخْضُودٍۢ ﴿٢٨﴾
Zullen hun verblijf houden onder lotusboomen, vrij van doornen.
Temidden van lotusbomen zonder doornen.
Temidden van lotusbomen zonder doornen.
وَطَلْحٍۢ مَّنضُودٍۢ ﴿٢٩﴾
En banaan-boomen, geregeld beladen met hunne voortbrengselen, van den top tot den stam.
En bananenbomen vol met vruchten.
En bananenbomen vol met vruchten.
وَظِلٍّۢ مَّمْدُودٍۢ ﴿٣٠﴾
In de uitgebreide schaduw.
En langdurige schaduw.
En langdurige schaduw.
وَمَآءٍۢ مَّسْكُوبٍۢ ﴿٣١﴾
Nabij een stroomend water.
En stromend water.
En stromend water.
وَفَٰكِهَةٍۢ كَثِيرَةٍۢ ﴿٣٢﴾
En te midden van een overvloed van vruchten.
En fruit in overvloed.
En fruit in overvloed.
لَّا مَقْطُوعَةٍۢ وَلَا مَمْنُوعَةٍۢ ﴿٣٣﴾
Welke niemand zal afsnijden, en waarvan de inzameling niet zal verboden zijn.
Niet onderbroken en niet verboden.
Niet onderbroken en niet verboden.
وَفُرُشٍۢ مَّرْفُوعَةٍ ﴿٣٤﴾
En zij zullen op verheven bedden uitrusten.
Op verhoogde rustbedden.
Op verhoogde rustbedden.
إِنَّآ أَنشَأْنَٰهُنَّ إِنشَآءًۭ ﴿٣٥﴾
Waarlijk, wij hebben de maagden van het paradijs door eene bijzondere schepping gevormd;
Voorwaar, Wij hebben hen (de vrouwen in het Paradijs) opnieuw geschapen.
Voorwaar, Wij hebben hen (de vrouwen in het Paradijs) opnieuw geschapen.
فَجَعَلْنَٰهُنَّ أَبْكَارًا ﴿٣٦﴾
En wij hebben haar tot maagden gemaakt.
En Wij hebben hen maagdelijk gemaakt.
En Wij hebben hen maagdelijk gemaakt.
عُرُبًا أَتْرَابًۭا ﴿٣٧﴾
Bemind door hare echtgenooten, die van gelijken ouderdom met haar zijn.
Liefdevol en gelijk in leeftijd.
Liefdevol en gelijk in leeftijd.
لِّأَصْحَٰبِ ٱلْيَمِينِ ﴿٣٨﴾
Tot de geneugten der makkers van de rechterhand.
Voor de mensen aan de rechterzijde.
Voor de mensen aan de rechterzijde.
ثُلَّةٌۭ مِّنَ ٱلْأَوَّلِينَ ﴿٣٩﴾
Daar zullen velen van de vroegere godsdiensten.
Een aantal van de vroegeren (groepen).
Een aantal van de vroegeren (groepen).
وَثُلَّةٌۭ مِّنَ ٱلْءَاخِرِينَ ﴿٤٠﴾
En velen van den lateren zijn.
En een aantal van de lateren.
En een aantal van de lateren.
وَأَصْحَٰبُ ٱلشِّمَالِ مَآ أَصْحَٰبُ ٱلشِّمَالِ ﴿٤١﴾
En de makkers van de linkerhand (hoe ellendig zullen de makkers der linkerhand zijn).
En de mensen van de linkerzijde, (wat een tegenspoed voor) de mensen aan de linkerzijde!
En de mensen van de linkerzijde, (wat een tegenspoed voor) de mensen aan de linkerzijde!
فِى سَمُومٍۢ وَحَمِيمٍۢ ﴿٤٢﴾
Zullen wonen te midden van brandende, verpestende winden en kokend water.
(Zij verkeren) in een verzengende wind en kokend water.
(Zij verkeren) in een verzengende wind en kokend water.
وَظِلٍّۢ مِّن يَحْمُومٍۢ ﴿٤٣﴾
Onder de schaduw van zwarten rook.
En schaduwen van zwarte rook.
En schaduwen van zwarte rook.
لَّا بَارِدٍۢ وَلَا كَرِيمٍ ﴿٤٤﴾
Die noch koel, noch aangenaam zal wezen.
Niet koel en niet weldadig.
Niet koel en niet weldadig.
إِنَّهُمْ كَانُوا۟ قَبْلَ ذَٰلِكَ مُتْرَفِينَ ﴿٤٥﴾
Want zij genoten de genoegens van het leven, vóór dit, terwijl zij op de aarde waren.
Voorwaar, zij plachten voorheen in weelde te leven.
Voorwaar, zij plachten voorheen in weelde te leven.
وَكَانُوا۟ يُصِرُّونَ عَلَى ٱلْحِنثِ ٱلْعَظِيمِ ﴿٤٦﴾
En zij volhardden stijfhoofdig in eene hatelijke zondigheid.
En zij volhardden in geweldige zondigheid.
En zij volhardden in geweldige zondigheid.
وَكَانُوا۟ يَقُولُونَ أَئِذَا مِتْنَا وَكُنَّا تُرَابًۭا وَعِظَٰمًا أَءِنَّا لَمَبْعُوثُونَ ﴿٤٧﴾
En zij zeiden: Nadat wij zullen gestorven, en tot stof en beenderen geworden zijn, zullen wij dan zekerlijk tot het leven worden opgewekt?
Zij plachten te zeggen: \"Als wij gestorven zijn en tot stof en botten zijn geworden, zullen wij dan zeker opgewekt worden?
Zij plachten te zeggen: \"Als wij gestorven zijn en tot stof en botten zijn geworden, zullen wij dan zeker opgewekt worden?
أَوَءَابَآؤُنَا ٱلْأَوَّلُونَ ﴿٤٨﴾
Zullen onze vaderen ook met ons worden opgewekt?
En ook onze voorvaderen?\"
En ook onze voorvaderen?\"
قُلْ إِنَّ ٱلْأَوَّلِينَ وَٱلْءَاخِرِينَ ﴿٤٩﴾
Zeg: waarlijk, zoowel de vroegeren als de lateren.
Zeg: \"Voorwaar, de vroegeren en de lateren.\"
Zeg: \"Voorwaar, de vroegeren en de lateren.\"
لَمَجْمُوعُونَ إِلَىٰ مِيقَٰتِ يَوْمٍۢ مَّعْلُومٍۢ ﴿٥٠﴾
Zullen zekerlijk op den vooraf bepaalden tijd van een bekenden dag worden bijeen verzameld, om geoordeeld te worden.
Zij zullen zeker bijeengebracht worden op het bepaalde tijdstip van een bekende Dag.
Zij zullen zeker bijeengebracht worden op het bepaalde tijdstip van een bekende Dag.
ثُمَّ إِنَّكُمْ أَيُّهَا ٱلضَّآلُّونَ ٱلْمُكَذِّبُونَ ﴿٥١﴾
En gij, o menschen! die gedwaald, en de opstanding als eene valschheid geloochend hebt.
Daarna zullen jullie, O dwalende, loochenaars.
Daarna zullen jullie, O dwalende, loochenaars.
لَءَاكِلُونَ مِن شَجَرٍۢ مِّن زَقُّومٍۢ ﴿٥٢﴾
Gij zult zekerlijk eten van de vrucht des booms van al Zakkoem.
Zeker van de Zaqqôem-boom eten.
Zeker van de Zaqqôem-boom eten.
فَمَالِـُٔونَ مِنْهَا ٱلْبُطُونَ ﴿٥٣﴾
Gij zult uwen buik daarmede vullen.
Dan zullen jullie daarmee de buiken vullen.
Dan zullen jullie daarmee de buiken vullen.
فَشَٰرِبُونَ عَلَيْهِ مِنَ ٱلْحَمِيمِ ﴿٥٤﴾
En gij zult daar kokend water drinken.
Daarna zullen jullie er (kokend water) van drinken.
Daarna zullen jullie er (kokend water) van drinken.
فَشَٰرِبُونَ شُرْبَ ٱلْهِيمِ ﴿٥٥﴾
Gij zult drinken, zooals een dorstige kameel drinkt.
Jullie zullen dan drinken als smachtende kamelen.
Jullie zullen dan drinken als smachtende kamelen.
هَٰذَا نُزُلُهُمْ يَوْمَ ٱلدِّينِ ﴿٥٦﴾
Dit zal hunne uitspanning op den dag des oordeels zijn.
Dit is hun onthaal op de Dag des Oordeels.
Dit is hun onthaal op de Dag des Oordeels.
نَحْنُ خَلَقْنَٰكُمْ فَلَوْلَا تُصَدِّقُونَ ﴿٥٧﴾
Wij hebben u geschapen; wilt gij dus niet gelooven, dat wij u van den dood kunnen opwekken? Wat denkt gij?
Wij hebben jullie geschapen, waren jullie maar overtuigd geweest!
Wij hebben jullie geschapen, waren jullie maar overtuigd geweest!
أَفَرَءَيْتُم مَّا تُمْنُونَ ﴿٥٨﴾
Het zaad dat gij uitwerpt.
Hoe denken jullie dan over dat (zaad) wat jullie uitstorten?
Hoe denken jullie dan over dat (zaad) wat jullie uitstorten?
ءَأَنتُمْ تَخْلُقُونَهُۥٓ أَمْ نَحْنُ ٱلْخَٰلِقُونَ ﴿٥٩﴾
Schept gij dat, of zijn wij er de schepper van?
Hebben jullie dat geschapen of zijn Wij de Scheppers?
Hebben jullie dat geschapen of zijn Wij de Scheppers?
نَحْنُ قَدَّرْنَا بَيْنَكُمُ ٱلْمَوْتَ وَمَا نَحْنُ بِمَسْبُوقِينَ ﴿٦٠﴾
Wij hebben voor u allen den dood bepaald, en wij zullen daarin door niemand worden belet.
Wij hebben de dood onder jullie bepaald, en Wij zijn niet zwak.
Wij hebben de dood onder jullie bepaald, en Wij zijn niet zwak.
عَلَىٰٓ أَن نُّبَدِّلَ أَمْثَٰلَكُمْ وَنُنشِئَكُمْ فِى مَا لَا تَعْلَمُونَ ﴿٦١﴾
Wij zijn in staat anderen, gelijk gij in uw plaats te stellen, en u terug te brengen in den toestand of den vorm, dien gij niet kent.
Om schepselen zoals jullie te scheppen en om jullie opnieuw tot leven te brengen in (een schepping) waarvan jullie niet weten.
Om schepselen zoals jullie te scheppen en om jullie opnieuw tot leven te brengen in (een schepping) waarvan jullie niet weten.
وَلَقَدْ عَلِمْتُمُ ٱلنَّشْأَةَ ٱلْأُولَىٰ فَلَوْلَا تَذَكَّرُونَ ﴿٦٢﴾
Gij kent de schepping; wilt gij dus niet overwegen, dat wij u, door u op te wekken, weder kunnen voortbrengen?
En voorzeker, jullie hebben kennis over de eerste schepping, hadden jullie er maar lering uit getrokken!
En voorzeker, jullie hebben kennis over de eerste schepping, hadden jullie er maar lering uit getrokken!
أَفَرَءَيْتُم مَّا تَحْرُثُونَ ﴿٦٣﴾
Wat denkt gij? Het graan dat gij zaait.
Hoe denken jullie dan over wat jullie zaaien?
Hoe denken jullie dan over wat jullie zaaien?
ءَأَنتُمْ تَزْرَعُونَهُۥٓ أَمْ نَحْنُ ٱلزَّٰرِعُونَ ﴿٦٤﴾
Doet gij dat uitbotten, of doen wij dat voortspruiten?
Zijn jullie het die het doen groeien of zijn Wij het Die doen groeien?
Zijn jullie het die het doen groeien of zijn Wij het Die doen groeien?
لَوْ نَشَآءُ لَجَعَلْنَٰهُ حُطَٰمًۭا فَظَلْتُمْ تَفَكَّهُونَ ﴿٦٥﴾
Indien het ons behaagde, waarlijk, wij konden het droog en onvruchtbaar maken, zoodat gij niet zoudt ophouden u te verwonderen, zeggende:
Als Wij zouden willen, dan zouden Wij het laten verdorren, zodat jullie het zouden blijven betreuren.
Als Wij zouden willen, dan zouden Wij het laten verdorren, zodat jullie het zouden blijven betreuren.
إِنَّا لَمُغْرَمُونَ ﴿٦٦﴾
Waarlijk, wij hebben verbintenissen aangegaan voor zaad en arbeid,
(En zeiden:) \"Voorwaar, wij zijn zeker met schuld beladen.
(En zeiden:) \"Voorwaar, wij zijn zeker met schuld beladen.
بَلْ نَحْنُ مَحْرُومُونَ ﴿٦٧﴾
Maar het is ons niet geoorloofd, de vruchten daarvan te oogsten.
Wij zijn zelfs beroofd.\"
Wij zijn zelfs beroofd.\"
أَفَرَءَيْتُمُ ٱلْمَآءَ ٱلَّذِى تَشْرَبُونَ ﴿٦٨﴾
Wat denkt gij? Het water dat gij drinkt.
Hoe denken jullie dan over het water dat jullie drinken?
Hoe denken jullie dan over het water dat jullie drinken?
ءَأَنتُمْ أَنزَلْتُمُوهُ مِنَ ٱلْمُزْنِ أَمْ نَحْنُ ٱلْمُنزِلُونَ ﴿٦٩﴾
Zendt gij dat uit de wolken neder, of zenden wij het?
Zijn jullie het die het uit de wolken doen neerkomen of zijn Wij de neerzenders?
Zijn jullie het die het uit de wolken doen neerkomen of zijn Wij de neerzenders?
لَوْ نَشَآءُ جَعَلْنَٰهُ أُجَاجًۭا فَلَوْلَا تَشْكُرُونَ ﴿٧٠﴾
Indien het ons behaagde, zouden wij het brak kunnen maken. Zult gij dus niet dankbaar wezen?
Als Wij zouden willen, dan zouden Wij het tot zout water maken. Waren jullie maar dankbaar!
Als Wij zouden willen, dan zouden Wij het tot zout water maken. Waren jullie maar dankbaar!
أَفَرَءَيْتُمُ ٱلنَّارَ ٱلَّتِى تُورُونَ ﴿٧١﴾
Wat denkt gij? Het vuur, dat gij door wrijving verkrijgt,
Hoe denken jullie dan over het vuur dat jullie ontsteken?
Hoe denken jullie dan over het vuur dat jullie ontsteken?
ءَأَنتُمْ أَنشَأْتُمْ شَجَرَتَهَآ أَمْ نَحْنُ ٱلْمُنشِـُٔونَ ﴿٧٢﴾
Brengt gij den boom voort, waardoor gij dat doet ontstaan? Of brengen wij dien voort?
Hebben jullie de boom daarvoor voortgebracht, of zijn Wij de voortbrengers?
Hebben jullie de boom daarvoor voortgebracht, of zijn Wij de voortbrengers?
نَحْنُ جَعَلْنَٰهَا تَذْكِرَةًۭ وَمَتَٰعًۭا لِّلْمُقْوِينَ ﴿٧٣﴾
Wij hebben dit als eene vermaning bevolen en tot een voordeel voor hen, die door de woestijnen reizen.
Wij hebben het (vuur) gemaakt ter herinnering en tot nut voor de reizigers.
Wij hebben het (vuur) gemaakt ter herinnering en tot nut voor de reizigers.
فَسَبِّحْ بِٱسْمِ رَبِّكَ ٱلْعَظِيمِ ﴿٧٤﴾
Prijst dus den naam van uwen Heer, den grooten God.
Prijst daarom de Naam van jouw Heer, de Geweldige.
Prijst daarom de Naam van jouw Heer, de Geweldige.
۞ فَلَآ أُقْسِمُ بِمَوَٰقِعِ ٱلنُّجُومِ ﴿٧٥﴾
Ik zweer echter, bij het ondergaan der sterren.
Ik zweer bij het vallen van de sterren.
Ik zweer bij het vallen van de sterren.
وَإِنَّهُۥ لَقَسَمٌۭ لَّوْ تَعْلَمُونَ عَظِيمٌ ﴿٧٦﴾
(En waarlijk, dit is een groote eed, indien gij het slechts wist!)
En voorwaar, dat is zeker een geweldige eed, als jullie dat begrepen!
En voorwaar, dat is zeker een geweldige eed, als jullie dat begrepen!
إِنَّهُۥ لَقُرْءَانٌۭ كَرِيمٌۭ ﴿٧٧﴾
Dat dit de uitmuntende Koran is.
En voorwaar, dit is zeker de nobele Koran.
En voorwaar, dit is zeker de nobele Koran.
فِى كِتَٰبٍۢ مَّكْنُونٍۢ ﴿٧٨﴾
Waarvan het oorspronkelijke in het welbewaarde boek is geschreven.
In een welbewaard Boek.
In een welbewaard Boek.
لَّا يَمَسُّهُۥٓ إِلَّا ٱلْمُطَهَّرُونَ ﴿٧٩﴾
Niemand zal het aanraken, behalve zij, die rein zijn.
Dat niemand aanraakt dan de gereinigden.
Dat niemand aanraakt dan de gereinigden.
تَنزِيلٌۭ مِّن رَّبِّ ٱلْعَٰلَمِينَ ﴿٨٠﴾
Het is eene openbaring van den Heer van alle schepselen.
Een neerzending van de Heer der Werelden.
Een neerzending van de Heer der Werelden.
أَفَبِهَٰذَا ٱلْحَدِيثِ أَنتُم مُّدْهِنُونَ ﴿٨١﴾
Zult gij dus deze nieuwe openbaring verachten?
Onderschatten jullie deze Koran dan?
Onderschatten jullie deze Koran dan?
وَتَجْعَلُونَ رِزْقَكُمْ أَنَّكُمْ تُكَذِّبُونَ ﴿٨٢﴾
En is dit uwe vergelding voor uw voedsel, hetwelk gij van God ontvangt, dat gij u zelven loochent, hem daarvoor verplicht te zijn?
En nemen jullie het loochenen (als dankbetuiging voor) jullie levensvoorziening?
En nemen jullie het loochenen (als dankbetuiging voor) jullie levensvoorziening?
فَلَوْلَآ إِذَا بَلَغَتِ ٱلْحُلْقُومَ ﴿٨٣﴾
Als de ziel van een stervend mensch tot zijne keel opstijgt.
Waren jullie maar, toen (de ziel) de keel bereikte.
Waren jullie maar, toen (de ziel) de keel bereikte.
وَأَنتُمْ حِينَئِذٍۢ تَنظُرُونَ ﴿٨٤﴾
En gij op hetzelfde oogenblik rond ziet.
En jullie op dat moment toezagen.
En jullie op dat moment toezagen.
وَنَحْنُ أَقْرَبُ إِلَيْهِ مِنكُمْ وَلَٰكِن لَّا تُبْصِرُونَ ﴿٨٥﴾
(En wij zijn hem nader dan gij; maar gij ziet zijn waren toestand niet).
En Wij dichter bij hem waren dan jullie - maar jullie zagen het niet.
En Wij dichter bij hem waren dan jullie - maar jullie zagen het niet.
فَلَوْلَآ إِن كُنتُمْ غَيْرَ مَدِينِينَ ﴿٨٦﴾
Zoudt gij dan niet, indien gij hier namaals niet voor uwe daden werdt vergolden.
Waren jullie toen maar niet verantwoordelijk geweest.
Waren jullie toen maar niet verantwoordelijk geweest.
تَرْجِعُونَهَآ إِن كُنتُمْ صَٰدِقِينَ ﴿٨٧﴾
Die in het lichaam doen terugkeeren, indien gij de waarheid spreekt?
Dan zouden jullie haar (de ziel) terugbrengen, als jullie waarachtig geweest waren.
Dan zouden jullie haar (de ziel) terugbrengen, als jullie waarachtig geweest waren.
فَأَمَّآ إِن كَانَ مِنَ ٱلْمُقَرَّبِينَ ﴿٨٨﴾
En voor hem die tot degenen behoort, welke God zullen naderen.
Als hij (de ziel) tot de nabijgebrachten behoort.
Als hij (de ziel) tot de nabijgebrachten behoort.
فَرَوْحٌۭ وَرَيْحَانٌۭ وَجَنَّتُ نَعِيمٍۢ ﴿٨٩﴾
Zal de belooning zijn, rust, genade en een tuin van vermaak.
(Dan zijn er voor de ziel) rust en voorzieningen en de Tuinen van gelukzaligheid (het Paradijs).
(Dan zijn er voor de ziel) rust en voorzieningen en de Tuinen van gelukzaligheid (het Paradijs).
وَأَمَّآ إِن كَانَ مِنْ أَصْحَٰبِ ٱلْيَمِينِ ﴿٩٠﴾
En behoort hij tot de makkers der rechterhand.
Als hij tot de mensen aan de rechterzijde behoort.
Als hij tot de mensen aan de rechterzijde behoort.
فَسَلَٰمٌۭ لَّكَ مِنْ أَصْحَٰبِ ٱلْيَمِينِ ﴿٩١﴾
Dan zal hij gegroet worden met de begroeting: Vrede zij over u! door de makkers der rechterhand, zijne broeders.
(Luidt de begroeting.) \"Vrede zij met jou,\" van de mensen van de rechterzijde.
(Luidt de begroeting.) \"Vrede zij met jou,\" van de mensen van de rechterzijde.
وَأَمَّآ إِن كَانَ مِنَ ٱلْمُكَذِّبِينَ ٱلضَّآلِّينَ ﴿٩٢﴾
Of, indien hij tot hen behoort, die het ware geloof (den profeet) verworpen hebben. En afgedwaald zijn.
En als hij tot de dwalende loochenaars behoort.
En als hij tot de dwalende loochenaars behoort.
فَنُزُلٌۭ مِّنْ حَمِيمٍۢ ﴿٩٣﴾
Zijn voedsel zal kokend water wezen.
Dan is er een onthaal van kokend water.
Dan is er een onthaal van kokend water.
وَتَصْلِيَةُ جَحِيمٍ ﴿٩٤﴾
En de verbranding door het hellevuur.
En roostering in Djahîm (de Hel).
En roostering in Djahîm (de Hel).
إِنَّ هَٰذَا لَهُوَ حَقُّ ٱلْيَقِينِ ﴿٩٥﴾
Waarlijk, dit is een zekere waarheid.
Voorwaar, dit is zeker de stellige Waarheid.
Voorwaar, dit is zeker de stellige Waarheid.