Setting
Surah Mary [Maryam] in Dutch
كٓهيعٓصٓ ﴿١﴾
Kâf Ha Ya 'Ain Shâd,
ذِكْرُ رَحْمَتِ رَبِّكَ عَبْدَهُۥ زَكَرِيَّآ ﴿٢﴾
(Dit is) een vermelding van Barmhartigheid van jouw Heer aan Zijn dienaar Zakariyyâ.
إِذْ نَادَىٰ رَبَّهُۥ نِدَآءً خَفِيًّۭا ﴿٣﴾
(Gedenkt) toen hij zachtjes zijn smeekbeden tot zijn Heer richtte.
قَالَ رَبِّ إِنِّى وَهَنَ ٱلْعَظْمُ مِنِّى وَٱشْتَعَلَ ٱلرَّأْسُ شَيْبًۭا وَلَمْ أَكُنۢ بِدُعَآئِكَ رَبِّ شَقِيًّۭا ﴿٤﴾
Hij (Zakariyyâ) zei: \"O mijn Heer, voorwaar, mijn botten zijn zwak en mijn haar is grijs glanzend, nooit ben ik, O Heer, teleurgesteld geraakt in mijn smeekbeden tot U.
وَإِنِّى خِفْتُ ٱلْمَوَٰلِىَ مِن وَرَآءِى وَكَانَتِ ٱمْرَأَتِى عَاقِرًۭا فَهَبْ لِى مِن لَّدُنكَ وَلِيًّۭا ﴿٥﴾
En ik bein bang voor (het ontbreken van) mijn nakomelingen na mij, want mijn vrouw is onvruchtbaar. Dus schenk mij van Uw Zijde een nakomeling.
يَرِثُنِى وَيَرِثُ مِنْ ءَالِ يَعْقُوبَ ۖ وَٱجْعَلْهُ رَبِّ رَضِيًّۭا ﴿٦﴾
Die van mij zal erven en van de familie van Ya'qôeb. Mijn Heer, maak hem U welgevallig.\"
يَٰزَكَرِيَّآ إِنَّا نُبَشِّرُكَ بِغُلَٰمٍ ٱسْمُهُۥ يَحْيَىٰ لَمْ نَجْعَل لَّهُۥ مِن قَبْلُ سَمِيًّۭا ﴿٧﴾
(Allah zei:) \"O Zakariyyâ, Wij brengen jou de verbeugende tijding van een jongen, Yahya genaamd. Wij gaven niemand eerder deze naam.\"
قَالَ رَبِّ أَنَّىٰ يَكُونُ لِى غُلَٰمٌۭ وَكَانَتِ ٱمْرَأَتِى عَاقِرًۭا وَقَدْ بَلَغْتُ مِنَ ٱلْكِبَرِ عِتِيًّۭا ﴿٨﴾
Hij (Zakariyyâ) zei: \"O mijn Heer, voorwaar, hoe kan ik een jongen krijgen terwijl mijn vrouw onvruchtbaar is? En waarlijk, ik heb een hoge leeftijd bereikt.\"
قَالَ كَذَٰلِكَ قَالَ رَبُّكَ هُوَ عَلَىَّ هَيِّنٌۭ وَقَدْ خَلَقْتُكَ مِن قَبْلُ وَلَمْ تَكُ شَيْـًۭٔا ﴿٩﴾
Hij (Allah) zei: \"Zo zal het zijn, jouw Heer zegt: het is makkelijk voor Mij. En voorwaar. Ik heb jou hiervoor geschapen toen jij niets was.\"
قَالَ رَبِّ ٱجْعَل لِّىٓ ءَايَةًۭ ۚ قَالَ ءَايَتُكَ أَلَّا تُكَلِّمَ ٱلنَّاسَ ثَلَٰثَ لَيَالٍۢ سَوِيًّۭا ﴿١٠﴾
Hij zei: \"O mijn Heer, geef mij een Teken.\" Hij (Allah) zei: \"Jouw Teken is dat jij gedurende drie nachten niet zult spreken met de mensen, hoewel jij gezond bent.\"
فَخَرَجَ عَلَىٰ قَوْمِهِۦ مِنَ ٱلْمِحْرَابِ فَأَوْحَىٰٓ إِلَيْهِمْ أَن سَبِّحُوا۟ بُكْرَةًۭ وَعَشِيًّۭا ﴿١١﴾
Toen kwam hij van de plaats van gebed naar zijn volk, en gebaarde hen: \"Looft (Allah's) glorie in de ochtend en de avond.\"
يَٰيَحْيَىٰ خُذِ ٱلْكِتَٰبَ بِقُوَّةٍۢ ۖ وَءَاتَيْنَٰهُ ٱلْحُكْمَ صَبِيًّۭا ﴿١٢﴾
(Allah zei:) \"O Yahya, neem de Schrift stevig aan.\" En Wij gaven de Wijsheid aan hem, terwijl hij jong was.
وَحَنَانًۭا مِّن لَّدُنَّا وَزَكَوٰةًۭ ۖ وَكَانَ تَقِيًّۭا ﴿١٣﴾
Als genegenbeid van Onze Zijde en reiniging. En hij vreesde (Allah).
وَبَرًّۢا بِوَٰلِدَيْهِ وَلَمْ يَكُن جَبَّارًا عَصِيًّۭا ﴿١٤﴾
En hij was goed voor zijn ouders en hij was niet arrogant en ongehoorzaam.
وَسَلَٰمٌ عَلَيْهِ يَوْمَ وُلِدَ وَيَوْمَ يَمُوتُ وَيَوْمَ يُبْعَثُ حَيًّۭا ﴿١٥﴾
Vrede zij met hem op de dag dat hij geboren werd en de dag dat hij sterft en op de dag dat hij tot leven wordt opgewekt.
وَٱذْكُرْ فِى ٱلْكِتَٰبِ مَرْيَمَ إِذِ ٱنتَبَذَتْ مِنْ أَهْلِهَا مَكَانًۭا شَرْقِيًّۭا ﴿١٦﴾
En noem in het boek (de Koran) Maryam, toen zij zich terugtrok van haar familie naar een oostelijke plaats (in de tempel).
فَٱتَّخَذَتْ مِن دُونِهِمْ حِجَابًۭا فَأَرْسَلْنَآ إِلَيْهَا رُوحَنَا فَتَمَثَّلَ لَهَا بَشَرًۭا سَوِيًّۭا ﴿١٧﴾
En zich van hen afzonderde achter een scherm. Vervolgens zonden Wij haar Onze Geest (Djibrîl) en hij verscheen aan haar als een volmaakt mens.
قَالَتْ إِنِّىٓ أَعُوذُ بِٱلرَّحْمَٰنِ مِنكَ إِن كُنتَ تَقِيًّۭا ﴿١٨﴾
Zij zei: \"Ik zoek mijn bescherming bij de Barmhartige tegen jou, als jij (Allah) vreest.\"
قَالَ إِنَّمَآ أَنَا۠ رَسُولُ رَبِّكِ لِأَهَبَ لَكِ غُلَٰمًۭا زَكِيًّۭا ﴿١٩﴾
Hij zei: \"Voorwaar, ik ben slechts een gezant van jouw Heer, om jou een reine jongen te schenken.\"
قَالَتْ أَنَّىٰ يَكُونُ لِى غُلَٰمٌۭ وَلَمْ يَمْسَسْنِى بَشَرٌۭ وَلَمْ أَكُ بَغِيًّۭا ﴿٢٠﴾
Zij zei: \"Hoe kan ik een jongen krijgen terwijl geen man mij heeft aangeraakt, ik ben geen onzedelijke vrouw.\"
قَالَ كَذَٰلِكِ قَالَ رَبُّكِ هُوَ عَلَىَّ هَيِّنٌۭ ۖ وَلِنَجْعَلَهُۥٓ ءَايَةًۭ لِّلنَّاسِ وَرَحْمَةًۭ مِّنَّا ۚ وَكَانَ أَمْرًۭا مَّقْضِيًّۭا ﴿٢١﴾
Hij zei: \"Zo is het, jouw Heer heeft gezegd: 'Dit is makkelijk voor Mij. En opdat Wij hem tot een Teken voor de mensen maken en als Barmhartigheid van Ons. En het is een vastgestelde zaak.\"
۞ فَحَمَلَتْهُ فَٱنتَبَذَتْ بِهِۦ مَكَانًۭا قَصِيًّۭا ﴿٢٢﴾
En zo droeg zij hem en trok zich niet hem terug op een verre plek.
فَأَجَآءَهَا ٱلْمَخَاضُ إِلَىٰ جِذْعِ ٱلنَّخْلَةِ قَالَتْ يَٰلَيْتَنِى مِتُّ قَبْلَ هَٰذَا وَكُنتُ نَسْيًۭا مَّنسِيًّۭا ﴿٢٣﴾
En de geboorteweeën dwongen haar naar de stam van een palmboom te gaan. Zij zei: \"Was ik maar hiervoor gestorven en volledig vergeten geweest.\"
فَنَادَىٰهَا مِن تَحْتِهَآ أَلَّا تَحْزَنِى قَدْ جَعَلَ رَبُّكِ تَحْتَكِ سَرِيًّۭا ﴿٢٤﴾
Toen riep hij (Djibrîl) haar van beneden de palmboom: \"Treur niet, want jouw Heer heeft een boekje beneden jou verschaft.
وَهُزِّىٓ إِلَيْكِ بِجِذْعِ ٱلنَّخْلَةِ تُسَٰقِطْ عَلَيْكِ رُطَبًۭا جَنِيًّۭا ﴿٢٥﴾
En schud de stam van de palmboom naar jou toe, dan zullen er rijpe dadels op jou vallen.
فَكُلِى وَٱشْرَبِى وَقَرِّى عَيْنًۭا ۖ فَإِمَّا تَرَيِنَّ مِنَ ٱلْبَشَرِ أَحَدًۭا فَقُولِىٓ إِنِّى نَذَرْتُ لِلرَّحْمَٰنِ صَوْمًۭا فَلَنْ أُكَلِّمَ ٱلْيَوْمَ إِنسِيًّۭا ﴿٢٦﴾
Dus eet en drink en verkoel jouw ogen. Maar als jij iemand ziet, zeg dan: \"Voorwaar, ik heb de Barmhartige belooft te vasten, dus zal ik vandaag tot geen mens spreken.\"
فَأَتَتْ بِهِۦ قَوْمَهَا تَحْمِلُهُۥ ۖ قَالُوا۟ يَٰمَرْيَمُ لَقَدْ جِئْتِ شَيْـًۭٔا فَرِيًّۭا ﴿٢٧﴾
Toen ging zij naar haar volk, hem ('Îsa) dragend. Zij zeiden: \"O Maryam, jij hebt iets vreemds gedaan.
يَٰٓأُخْتَ هَٰرُونَ مَا كَانَ أَبُوكِ ٱمْرَأَ سَوْءٍۢ وَمَا كَانَتْ أُمُّكِ بَغِيًّۭا ﴿٢٨﴾
O zuster van Hârôen, jouw vader was geen slechte man en jouw moeder was geen onzedelijke vrouw.\"
فَأَشَارَتْ إِلَيْهِ ۖ قَالُوا۟ كَيْفَ نُكَلِّمُ مَن كَانَ فِى ٱلْمَهْدِ صَبِيًّۭا ﴿٢٩﴾
Daarop wees zij naar hem. Zij zeiden: \"Hoe kunnen wij spreken met een baby, die nog als kind in de wieg ligt?\"
قَالَ إِنِّى عَبْدُ ٱللَّهِ ءَاتَىٰنِىَ ٱلْكِتَٰبَ وَجَعَلَنِى نَبِيًّۭا ﴿٣٠﴾
Hij ('Îsa) zei: \"Voorwaar, ik ben een dienaar van Allah. Hij heeft mij de Schrift gegeven en mij tot een Profeet gemaakt.
وَجَعَلَنِى مُبَارَكًا أَيْنَ مَا كُنتُ وَأَوْصَٰنِى بِٱلصَّلَوٰةِ وَٱلزَّكَوٰةِ مَا دُمْتُ حَيًّۭا ﴿٣١﴾
En Hij heeft mij gezegend waar ik ook ben en Hij heeft mij bevolen de shalât te verrichten en de zamt (te betalen), zolang ik leef.
وَبَرًّۢا بِوَٰلِدَتِى وَلَمْ يَجْعَلْنِى جَبَّارًۭا شَقِيًّۭا ﴿٣٢﴾
En om goed te zijn voor mijn moeder. En Hij heeft mij niet als een arrogante ongehoorzame gemaakt.
وَٱلسَّلَٰمُ عَلَىَّ يَوْمَ وُلِدتُّ وَيَوْمَ أَمُوتُ وَيَوْمَ أُبْعَثُ حَيًّۭا ﴿٣٣﴾
Vrede zij met mij op de dag dat ik geboren werd en op de dag dat ik sterf en op de dag dat ik tot leven word opgewekt.\"
ذَٰلِكَ عِيسَى ٱبْنُ مَرْيَمَ ۚ قَوْلَ ٱلْحَقِّ ٱلَّذِى فِيهِ يَمْتَرُونَ ﴿٣٤﴾
Dat is 'Îsa, zoon van Maryam, het Woord van Waarheid waaraan zij twijfelen.
مَا كَانَ لِلَّهِ أَن يَتَّخِذَ مِن وَلَدٍۢ ۖ سُبْحَٰنَهُۥٓ ۚ إِذَا قَضَىٰٓ أَمْرًۭا فَإِنَّمَا يَقُولُ لَهُۥ كُن فَيَكُونُ ﴿٣٥﴾
Het is niet passend voor Allah om een zoon te hebben, Heilig is Hij, als Hij iets bepaalt, zegt Hij er slechts tegen: \"Wees,\" en het is.
وَإِنَّ ٱللَّهَ رَبِّى وَرَبُّكُمْ فَٱعْبُدُوهُ ۚ هَٰذَا صِرَٰطٌۭ مُّسْتَقِيمٌۭ ﴿٣٦﴾
(Zeg:) \"En voorwaar, Allah is mijn Heer en jullie Heer: dus aanbidt Hem, dit is het rechte Pad.\"
فَٱخْتَلَفَ ٱلْأَحْزَابُ مِنۢ بَيْنِهِمْ ۖ فَوَيْلٌۭ لِّلَّذِينَ كَفَرُوا۟ مِن مَّشْهَدِ يَوْمٍ عَظِيمٍ ﴿٣٧﴾
Maar de groepen verschilden onderling van mening; dus wee hen die niet geloven getuige te zijn van de geweldige Dag.
أَسْمِعْ بِهِمْ وَأَبْصِرْ يَوْمَ يَأْتُونَنَا ۖ لَٰكِنِ ٱلظَّٰلِمُونَ ٱلْيَوْمَ فِى ضَلَٰلٍۢ مُّبِينٍۢ ﴿٣٨﴾
Hoeveel beter zullen zij luisteren en hoeveel scherper zullen zij zien op de Dag dat zij tot Ons zullen komen! Maar de onrechtvaardigen verkeren in duidelijke dwaling.
وَأَنذِرْهُمْ يَوْمَ ٱلْحَسْرَةِ إِذْ قُضِىَ ٱلْأَمْرُ وَهُمْ فِى غَفْلَةٍۢ وَهُمْ لَا يُؤْمِنُونَ ﴿٣٩﴾
En waarschuw hen voor de Dag van spijt, wanneer de zaak bepaald is; zij zijn onachtzaam en zij geloven niet.
إِنَّا نَحْنُ نَرِثُ ٱلْأَرْضَ وَمَنْ عَلَيْهَا وَإِلَيْنَا يُرْجَعُونَ ﴿٤٠﴾
Voorwaar, Wij erven de aarde en een ieder die zich daarop bevindt. En tot Ons zullen zij weerkeren.
وَٱذْكُرْ فِى ٱلْكِتَٰبِ إِبْرَٰهِيمَ ۚ إِنَّهُۥ كَانَ صِدِّيقًۭا نَّبِيًّا ﴿٤١﴾
En vertel (O Moehammad) in het Boek over lbrâhîm: hij was waarheidsgetrouw, een Profeet.
إِذْ قَالَ لِأَبِيهِ يَٰٓأَبَتِ لِمَ تَعْبُدُ مَا لَا يَسْمَعُ وَلَا يُبْصِرُ وَلَا يُغْنِى عَنكَ شَيْـًۭٔا ﴿٤٢﴾
(Gedenk) toen hij tot zijn vader zei: \"O mijn vader, waarom aanbidt u iets dat niet hoort, niet ziet en u niets baat?
يَٰٓأَبَتِ إِنِّى قَدْ جَآءَنِى مِنَ ٱلْعِلْمِ مَا لَمْ يَأْتِكَ فَٱتَّبِعْنِىٓ أَهْدِكَ صِرَٰطًۭا سَوِيًّۭا ﴿٤٣﴾
O mijn vader, er is waarlijk kennis tot mij gekomen, die niet tot u kwam. Dus volg mij, dan leid ik u op het rechte Pad.
يَٰٓأَبَتِ لَا تَعْبُدِ ٱلشَّيْطَٰنَ ۖ إِنَّ ٱلشَّيْطَٰنَ كَانَ لِلرَّحْمَٰنِ عَصِيًّۭا ﴿٤٤﴾
O mijn vader, gehoorzaam de Satan niet: voorwaar, de Satan is opstandig tegen de Barmhartige.
يَٰٓأَبَتِ إِنِّىٓ أَخَافُ أَن يَمَسَّكَ عَذَابٌۭ مِّنَ ٱلرَّحْمَٰنِ فَتَكُونَ لِلشَّيْطَٰنِ وَلِيًّۭا ﴿٤٥﴾
O mijn vader, ik ben bang dat een bestraffing van de Barmhartige u zig treffen, dan zal u een helper van de Satan worden.\"
قَالَ أَرَاغِبٌ أَنتَ عَنْ ءَالِهَتِى يَٰٓإِبْرَٰهِيمُ ۖ لَئِن لَّمْ تَنتَهِ لَأَرْجُمَنَّكَ ۖ وَٱهْجُرْنِى مَلِيًّۭا ﴿٤٦﴾
Hij zei: \"Haatjij mijn poden. O (Ibrâhîm? Als jij niet ophoudt, zal ik jou zeker stenigen. Ga bij mij vandaan voor een lange tijd.\"
قَالَ سَلَٰمٌ عَلَيْكَ ۖ سَأَسْتَغْفِرُ لَكَ رَبِّىٓ ۖ إِنَّهُۥ كَانَ بِى حَفِيًّۭا ﴿٤٧﴾
Hij (Ibrâhîm) zei: \"Vrede zij met u, ik zal vergeving voor u vragen bij mijn Heer: voorwaar, Hij is altijd mild voor mij.
وَأَعْتَزِلُكُمْ وَمَا تَدْعُونَ مِن دُونِ ٱللَّهِ وَأَدْعُوا۟ رَبِّى عَسَىٰٓ أَلَّآ أَكُونَ بِدُعَآءِ رَبِّى شَقِيًّۭا ﴿٤٨﴾
En ik zal weggaan van jullie en van wat jullie naast Allah aanbidden. En ik zal bij mijn Heer smeken, moge ik niet teleurgesteld zijn in mijn smeekbeden aan mijn Heer.\"
فَلَمَّا ٱعْتَزَلَهُمْ وَمَا يَعْبُدُونَ مِن دُونِ ٱللَّهِ وَهَبْنَا لَهُۥٓ إِسْحَٰقَ وَيَعْقُوبَ ۖ وَكُلًّۭا جَعَلْنَا نَبِيًّۭا ﴿٤٩﴾
En toen hij van hen wegging en van wat zij naast Allah aanbaden, schonken Wij hem Ishâq en Ya'qôeb en Wij maakten leder van hen een Profeet.
وَوَهَبْنَا لَهُم مِّن رَّحْمَتِنَا وَجَعَلْنَا لَهُمْ لِسَانَ صِدْقٍ عَلِيًّۭا ﴿٥٠﴾
En Wij schonken hun van Onze Barmhartigheid en Wij maakten hen geëerd, verheven.
وَٱذْكُرْ فِى ٱلْكِتَٰبِ مُوسَىٰٓ ۚ إِنَّهُۥ كَانَ مُخْلَصًۭا وَكَانَ رَسُولًۭا نَّبِيًّۭا ﴿٥١﴾
En vertel (O Moehammad) in het Boek over Môesa: hij was een uitverkorene en hij was een Boodschapper, een Profeet.
وَنَٰدَيْنَٰهُ مِن جَانِبِ ٱلطُّورِ ٱلْأَيْمَنِ وَقَرَّبْنَٰهُ نَجِيًّۭا ﴿٥٢﴾
En Wij riepen hem van de rechterzijde van (de berg) Thôer en Wij brachten hem dichterbij Ons, zachtjes smekend.
وَوَهَبْنَا لَهُۥ مِن رَّحْمَتِنَآ أَخَاهُ هَٰرُونَ نَبِيًّۭا ﴿٥٣﴾
En Wij schonken hem van Onze Barnhartigheid zijn broeder Hârôen, een Profeet.
وَٱذْكُرْ فِى ٱلْكِتَٰبِ إِسْمَٰعِيلَ ۚ إِنَّهُۥ كَانَ صَادِقَ ٱلْوَعْدِ وَكَانَ رَسُولًۭا نَّبِيًّۭا ﴿٥٤﴾
En vertel in het Boek over Ismâ'îl: hij was trouw aan zijn beloften en hij was een Boodschapper, een Profeet.
وَكَانَ يَأْمُرُ أَهْلَهُۥ بِٱلصَّلَوٰةِ وَٱلزَّكَوٰةِ وَكَانَ عِندَ رَبِّهِۦ مَرْضِيًّۭا ﴿٥٥﴾
En hij placht zijn familie de shalât en de zakât te bevelen en hij vond welbehagen bij zijn Heer.
وَٱذْكُرْ فِى ٱلْكِتَٰبِ إِدْرِيسَ ۚ إِنَّهُۥ كَانَ صِدِّيقًۭا نَّبِيًّۭا ﴿٥٦﴾
En vertel in het Boek over Isrîs: hij was een oprechte, een Profeet.
وَرَفَعْنَٰهُ مَكَانًا عَلِيًّا ﴿٥٧﴾
En Wij verhieven hem in een verheven positie.
أُو۟لَٰٓئِكَ ٱلَّذِينَ أَنْعَمَ ٱللَّهُ عَلَيْهِم مِّنَ ٱلنَّبِيِّۦنَ مِن ذُرِّيَّةِ ءَادَمَ وَمِمَّنْ حَمَلْنَا مَعَ نُوحٍۢ وَمِن ذُرِّيَّةِ إِبْرَٰهِيمَ وَإِسْرَٰٓءِيلَ وَمِمَّنْ هَدَيْنَا وَٱجْتَبَيْنَآ ۚ إِذَا تُتْلَىٰ عَلَيْهِمْ ءَايَٰتُ ٱلرَّحْمَٰنِ خَرُّوا۟ سُجَّدًۭا وَبُكِيًّۭا ۩ ﴿٥٨﴾
Zij zijn degenen die Allah begenadigd heeft onder de Profeten van de nakomelingen van Adam en degenen die Wij met Nôeh (in de ark) droegen en onder de nakomelingen van Ibrâhîm en Isrâ'îl en onder hen die Wij geleid en uitgekozen hebben. Wanneer aan ben de Verzen van de Barmhartige worden voorgedragen, buigen zij knielend neer en huilen.
۞ فَخَلَفَ مِنۢ بَعْدِهِمْ خَلْفٌ أَضَاعُوا۟ ٱلصَّلَوٰةَ وَٱتَّبَعُوا۟ ٱلشَّهَوَٰتِ ۖ فَسَوْفَ يَلْقَوْنَ غَيًّا ﴿٥٩﴾
Maar na ben volgden andere generaties, die de shalât achterwege lieten en de begeerten volgden. Daarom zullen zij verlies tegemoet zien.
إِلَّا مَن تَابَ وَءَامَنَ وَعَمِلَ صَٰلِحًۭا فَأُو۟لَٰٓئِكَ يَدْخُلُونَ ٱلْجَنَّةَ وَلَا يُظْلَمُونَ شَيْـًۭٔا ﴿٦٠﴾
Behalve wie berouw toont en gelooft en goede daden verricht. Zij zijn het die het Paradijs zullen binnentreden en hun zal geen onkel onrecht aangedaan worden.
جَنَّٰتِ عَدْنٍ ٱلَّتِى وَعَدَ ٱلرَّحْمَٰنُ عِبَادَهُۥ بِٱلْغَيْبِ ۚ إِنَّهُۥ كَانَ وَعْدُهُۥ مَأْتِيًّۭا ﴿٦١﴾
Tuinen van 'Adn (het Paradijs) die de Barmhartige aan zijn dienaren in het onwaarneembare beloofde. Voorwaar, (de vervulling van) Zijn belofse vindt zeker plaats.
لَّا يَسْمَعُونَ فِيهَا لَغْوًا إِلَّا سَلَٰمًۭا ۖ وَلَهُمْ رِزْقُهُمْ فِيهَا بُكْرَةًۭ وَعَشِيًّۭا ﴿٦٢﴾
Zij zullen daarin geen onzinnige gesprekken horen, maar slechts 'Vrede' en daarin is voor hen levensonderhoud, 's ochtends en 's avonds.
تِلْكَ ٱلْجَنَّةُ ٱلَّتِى نُورِثُ مِنْ عِبَادِنَا مَن كَانَ تَقِيًّۭا ﴿٦٣﴾
Dat is het Paradijs dat Wij Onze dienaren die (Allah) vrezen doen erven.
وَمَا نَتَنَزَّلُ إِلَّا بِأَمْرِ رَبِّكَ ۖ لَهُۥ مَا بَيْنَ أَيْدِينَا وَمَا خَلْفَنَا وَمَا بَيْنَ ذَٰلِكَ ۚ وَمَا كَانَ رَبُّكَ نَسِيًّۭا ﴿٦٤﴾
Wij (Engelen) dalen slechts op bevel van jouw Heer neer. Aan Hem behoort alles wat voor ons is en wat achter ons is en wat ertussen is. En jouw Heer is niet vergeetachtig.
رَّبُّ ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ وَمَا بَيْنَهُمَا فَٱعْبُدْهُ وَٱصْطَبِرْ لِعِبَٰدَتِهِۦ ۚ هَلْ تَعْلَمُ لَهُۥ سَمِيًّۭا ﴿٦٥﴾
(Hij is de) Heer van de hemelen en de aarde en wat ertussen is: aanbid Hem daarom, en wees geduldig in het aanbidden van Hem. Ken jij iemand die am Hem gelijkwandig is?\"
وَيَقُولُ ٱلْإِنسَٰنُ أَءِذَا مَا مِتُّ لَسَوْفَ أُخْرَجُ حَيًّا ﴿٦٦﴾
En de mens zegt: \"Is het waar dat als ik sterf, ik zeker tot leven zal worden opgewekt?\"
أَوَلَا يَذْكُرُ ٱلْإِنسَٰنُ أَنَّا خَلَقْنَٰهُ مِن قَبْلُ وَلَمْ يَكُ شَيْـًۭٔا ﴿٦٧﴾
Herinnert de mens zich niet dat Wij hem eerder geschapen hebben, toen hij niets was?
فَوَرَبِّكَ لَنَحْشُرَنَّهُمْ وَٱلشَّيَٰطِينَ ثُمَّ لَنُحْضِرَنَّهُمْ حَوْلَ جَهَنَّمَ جِثِيًّۭا ﴿٦٨﴾
Daarom, bij jouw Heer, Wij zullen hen en de Satans zeker verzamelen. Vervolgens zullen Wij ten zeker rondom de Het brengen, knielend.
ثُمَّ لَنَنزِعَنَّ مِن كُلِّ شِيعَةٍ أَيُّهُمْ أَشَدُّ عَلَى ٱلرَّحْمَٰنِ عِتِيًّۭا ﴿٦٩﴾
Dan zullen Wij uit elke groep degenen plukken, die het meest in opstand kwamen tegen de Barmhartige.
ثُمَّ لَنَحْنُ أَعْلَمُ بِٱلَّذِينَ هُمْ أَوْلَىٰ بِهَا صِلِيًّۭا ﴿٧٠﴾
Dan zullen Wij zeker degenen gekend doen worden, die het meest verdienen daarbinnen te gaan.
وَإِن مِّنكُمْ إِلَّا وَارِدُهَا ۚ كَانَ عَلَىٰ رَبِّكَ حَتْمًۭا مَّقْضِيًّۭا ﴿٧١﴾
En er is niemand onder jullie of hij treedt daar binnen. Het is van jouw Heer een als onafwendbaar vastgesteld besluit.
ثُمَّ نُنَجِّى ٱلَّذِينَ ٱتَّقَوا۟ وَّنَذَرُ ٱلظَّٰلِمِينَ فِيهَا جِثِيًّۭا ﴿٧٢﴾
Dan zuilen Wij hen redden die (Allah) vreesden, en Wij laten de onrechtplegers er in achter, knielend.
وَإِذَا تُتْلَىٰ عَلَيْهِمْ ءَايَٰتُنَا بَيِّنَٰتٍۢ قَالَ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ لِلَّذِينَ ءَامَنُوٓا۟ أَىُّ ٱلْفَرِيقَيْنِ خَيْرٌۭ مَّقَامًۭا وَأَحْسَنُ نَدِيًّۭا ﴿٧٣﴾
En wanneer Onze duidelijke Verzen aan hen worden voorgedragen, zeggen degenen die ongelovig zijn tegen degenen die gelovig zijn: \"Welke van de twee groepen is op een betere plaats en in een beter gezelschap?\"
وَكَمْ أَهْلَكْنَا قَبْلَهُم مِّن قَرْنٍ هُمْ أَحْسَنُ أَثَٰثًۭا وَرِءْيًۭا ﴿٧٤﴾
En hoeveel generaties hebben Wij niet vóór hen vernietigd, die beter toegerust waren en (mooier in) verschijning.
قُلْ مَن كَانَ فِى ٱلضَّلَٰلَةِ فَلْيَمْدُدْ لَهُ ٱلرَّحْمَٰنُ مَدًّا ۚ حَتَّىٰٓ إِذَا رَأَوْا۟ مَا يُوعَدُونَ إِمَّا ٱلْعَذَابَ وَإِمَّا ٱلسَّاعَةَ فَسَيَعْلَمُونَ مَنْ هُوَ شَرٌّۭ مَّكَانًۭا وَأَضْعَفُ جُندًۭا ﴿٧٥﴾
Zeg (O Moehammad): \"Wie in dwaling verkeert: de Barmhartige laat voor hem de termijn verlengen, tot wanneer zij zien wat hun aangezegd was: òf de bestraffing, òf het Uur; dan zullen zij weten wie er slecht of is wat betreft plaats, en zwakker is wat betreft een helper.\"
وَيَزِيدُ ٱللَّهُ ٱلَّذِينَ ٱهْتَدَوْا۟ هُدًۭى ۗ وَٱلْبَٰقِيَٰتُ ٱلصَّٰلِحَٰتُ خَيْرٌ عِندَ رَبِّكَ ثَوَابًۭا وَخَيْرٌۭ مَّرَدًّا ﴿٧٦﴾
En Allah zal voor degenen die Leiding volgen dt Leiding vemeerderen; en de blijvende goede daden zijn heter bij jouw Heer wat betreft beloning en beter wat betreft de terugkeer.
أَفَرَءَيْتَ ٱلَّذِى كَفَرَ بِـَٔايَٰتِنَا وَقَالَ لَأُوتَيَنَّ مَالًۭا وَوَلَدًا ﴿٧٧﴾
Heb jij degene gezien, die niet in Onze Tekenen gelooft, en zegt: \"Aan mij zullen zeker bezit en zonen gegeven worden\"?
أَطَّلَعَ ٱلْغَيْبَ أَمِ ٱتَّخَذَ عِندَ ٱلرَّحْمَٰنِ عَهْدًۭا ﴿٧٨﴾
Heeft hij het onwaarneembare gezien of heeft hij een verbond gesloten met de Barmhartige?
كَلَّا ۚ سَنَكْتُبُ مَا يَقُولُ وَنَمُدُّ لَهُۥ مِنَ ٱلْعَذَابِ مَدًّۭا ﴿٧٩﴾
Welnee, Wij zullen opschrijven wat hij zeg en Wij verlengen de duur van de bestraffing voor hem.
وَنَرِثُهُۥ مَا يَقُولُ وَيَأْتِينَا فَرْدًۭا ﴿٨٠﴾
En Wij zullen erven wat hij opnoemt en hij zal alleen tol Ons komen.
وَٱتَّخَذُوا۟ مِن دُونِ ٱللَّهِ ءَالِهَةًۭ لِّيَكُونُوا۟ لَهُمْ عِزًّۭا ﴿٨١﴾
En zij hebben goden naast Allah genomen, opdat zij voor hen een medestander zijn.
كَلَّا ۚ سَيَكْفُرُونَ بِعِبَادَتِهِمْ وَيَكُونُونَ عَلَيْهِمْ ضِدًّا ﴿٨٢﴾
Zeker niet, zij zullen hun aanbidding verwerpen en tegenstanders van hun zijn.
أَلَمْ تَرَ أَنَّآ أَرْسَلْنَا ٱلشَّيَٰطِينَ عَلَى ٱلْكَٰفِرِينَ تَؤُزُّهُمْ أَزًّۭا ﴿٨٣﴾
Zie jij niet dat Wij de Satans gestuurd hebben naar de ongelovigen om hen tot wanorde op te stoken?
فَلَا تَعْجَلْ عَلَيْهِمْ ۖ إِنَّمَا نَعُدُّ لَهُمْ عَدًّۭا ﴿٨٤﴾
Vraag daarom niet (O Moehammad) om bespoediging voor hen: voorwaar, Wij stellen voor ben hun tijd nauwkeurig vast.
يَوْمَ نَحْشُرُ ٱلْمُتَّقِينَ إِلَى ٱلرَّحْمَٰنِ وَفْدًۭا ﴿٨٥﴾
Op die Dag zullen Wij de Moeftaqôen voor de Barmhartige verzamelen als afgevaardigen.
وَنَسُوقُ ٱلْمُجْرِمِينَ إِلَىٰ جَهَنَّمَ وِرْدًۭا ﴿٨٦﴾
En Wij zullen de misdadigers naar de Hel drijven, opgedreven (als vee).
لَّا يَمْلِكُونَ ٱلشَّفَٰعَةَ إِلَّا مَنِ ٱتَّخَذَ عِندَ ٱلرَّحْمَٰنِ عَهْدًۭا ﴿٨٧﴾
Zij hebben geen macht tot voorspraak, behalve wie iuet de Barmhartige een verbond heeft gesloten.
وَقَالُوا۟ ٱتَّخَذَ ٱلرَّحْمَٰنُ وَلَدًۭا ﴿٨٨﴾
En zij zeiden: \"De Barmhartige heeft Zich een zoon genomen.\"
لَّقَدْ جِئْتُمْ شَيْـًٔا إِدًّۭا ﴿٨٩﴾
Voorzeker, jullie zijn met iets verwerpelijks gekomen.
تَكَادُ ٱلسَّمَٰوَٰتُ يَتَفَطَّرْنَ مِنْهُ وَتَنشَقُّ ٱلْأَرْضُ وَتَخِرُّ ٱلْجِبَالُ هَدًّا ﴿٩٠﴾
De hemelen staan daardoor op het punt om open te barsten en de aarde om open te splijten en de bergen om uiteen te vallen!
أَن دَعَوْا۟ لِلرَّحْمَٰنِ وَلَدًۭا ﴿٩١﴾
Omdat zij een zoon toeschrijven aan de Barmhartige.
وَمَا يَنۢبَغِى لِلرَّحْمَٰنِ أَن يَتَّخِذَ وَلَدًا ﴿٩٢﴾
Het is niet passend voor de Barmhartige om Zich een zoon te nemen.
إِن كُلُّ مَن فِى ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ إِلَّآ ءَاتِى ٱلرَّحْمَٰنِ عَبْدًۭا ﴿٩٣﴾
En er is niemand in de hemelen of (op) de aarde of bij zal als een dienaar naar de Barmhartige komen.
لَّقَدْ أَحْصَىٰهُمْ وَعَدَّهُمْ عَدًّۭا ﴿٩٤﴾
Voorzeker, Hij heeft hun aantal het beste berekend en Hij heeft hun aantal nauwkeurig vastgesteld.
وَكُلُّهُمْ ءَاتِيهِ يَوْمَ ٱلْقِيَٰمَةِ فَرْدًا ﴿٩٥﴾
leder van ben zal op de Dag der Opstanding alleen tot Hem komen.
إِنَّ ٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ وَعَمِلُوا۟ ٱلصَّٰلِحَٰتِ سَيَجْعَلُ لَهُمُ ٱلرَّحْمَٰنُ وُدًّۭا ﴿٩٦﴾
Voorwaar, degenen die geloven en goede werken verrichten: de Barmhartige zal hen liefde schenken.
فَإِنَّمَا يَسَّرْنَٰهُ بِلِسَانِكَ لِتُبَشِّرَ بِهِ ٱلْمُتَّقِينَ وَتُنذِرَ بِهِۦ قَوْمًۭا لُّدًّۭا ﴿٩٧﴾
Voorwar, Wij hebben hem gemakkelijk in jouw taal (O Moehammad) gemaakt opdat jij er goede tijdingen mee brengt aan de Moettaqôen en liet twistende volk er mee waarschuwt.
وَكَمْ أَهْلَكْنَا قَبْلَهُم مِّن قَرْنٍ هَلْ تُحِسُّ مِنْهُم مِّنْ أَحَدٍ أَوْ تَسْمَعُ لَهُمْ رِكْزًۢا ﴿٩٨﴾
En hoeveel generaties vóór hen hebben Wij niet vernietigd? Zie jij ook maar één van hen of hoor je hun zacht gefluister?