Setting
Surah The Prophets [Al-Anbiya] in Dutch
ٱقْتَرَبَ لِلنَّاسِ حِسَابُهُمْ وَهُمْ فِى غَفْلَةٍۢ مُّعْرِضُونَ ﴿١﴾
Dichter bij voor de mensen is hun afrekening gekomen, terwijl zij zich in onachtzaamheid afwenden.
مَا يَأْتِيهِم مِّن ذِكْرٍۢ مِّن رَّبِّهِم مُّحْدَثٍ إِلَّا ٱسْتَمَعُوهُ وَهُمْ يَلْعَبُونَ ﴿٢﴾
En er komt geen nieuwe Vermaning van hun Heer tot hen, of zij luisteren ernaar terwijl zij er de spot mee drijven.
لَاهِيَةًۭ قُلُوبُهُمْ ۗ وَأَسَرُّوا۟ ٱلنَّجْوَى ٱلَّذِينَ ظَلَمُوا۟ هَلْ هَٰذَآ إِلَّا بَشَرٌۭ مِّثْلُكُمْ ۖ أَفَتَأْتُونَ ٱلسِّحْرَ وَأَنتُمْ تُبْصِرُونَ ﴿٣﴾
Achteloos zijn hun harken. En degenen die onrechtvaardig zijn verbergen (hun onrecht) in heimelijk overleg (en zeggen:) \"Deze (Boodschapper) is niet anders dan een mens zoals jullie.\" Nemen jullie dan tovenarij aan, terwijl jullie het doorzien?
قَالَ رَبِّى يَعْلَمُ ٱلْقَوْلَ فِى ٱلسَّمَآءِ وَٱلْأَرْضِ ۖ وَهُوَ ٱلسَّمِيعُ ٱلْعَلِيمُ ﴿٤﴾
Hij (Moehammad) zei: \"Mijn Heer weet wat er in de hemelen en op de aarde gesproken wordt, en Hij is de Alhorende, de Alwetende.\"
بَلْ قَالُوٓا۟ أَضْغَٰثُ أَحْلَٰمٍۭ بَلِ ٱفْتَرَىٰهُ بَلْ هُوَ شَاعِرٌۭ فَلْيَأْتِنَا بِـَٔايَةٍۢ كَمَآ أُرْسِلَ ٱلْأَوَّلُونَ ﴿٥﴾
Zij (de ongelovigen) zeggen zelfs: \"Het verwardste gedroom is (deze Koran), hij verzon hem zelfs, hij is zelfs een dichter! Laat hem dan een Teken tot ons brengen zoals aan de voorafgaanden gezonden werd!\"'
مَآ ءَامَنَتْ قَبْلَهُم مِّن قَرْيَةٍ أَهْلَكْنَٰهَآ ۖ أَفَهُمْ يُؤْمِنُونَ ﴿٦﴾
Zij geloofden niet, degenen vóór hen uit de steden die Wü vernietigden: zullen zij dan geloven?
وَمَآ أَرْسَلْنَا قَبْلَكَ إِلَّا رِجَالًۭا نُّوحِىٓ إِلَيْهِمْ ۖ فَسْـَٔلُوٓا۟ أَهْلَ ٱلذِّكْرِ إِن كُنتُمْ لَا تَعْلَمُونَ ﴿٧﴾
En Wij hebben (niemnd) vóór jou gezonden of zij waren slechts mannen aan wie Wij openbaarden. Vraagt dan de bezitters van kennis, indien jullie het Riet weten.
وَمَا جَعَلْنَٰهُمْ جَسَدًۭا لَّا يَأْكُلُونَ ٱلطَّعَامَ وَمَا كَانُوا۟ خَٰلِدِينَ ﴿٨﴾
En Wij schiepen hen niet met lichamen die geen voedsel aten en zij leefden niet eeuwig.
ثُمَّ صَدَقْنَٰهُمُ ٱلْوَعْدَ فَأَنجَيْنَٰهُمْ وَمَن نَّشَآءُ وَأَهْلَكْنَا ٱلْمُسْرِفِينَ ﴿٩﴾
Dawop vervulden Wij voor ben de belofte en Wij redden ben en wie Wij wensten. En Wij vemietigden de buitensporigen.
لَقَدْ أَنزَلْنَآ إِلَيْكُمْ كِتَٰبًۭا فِيهِ ذِكْرُكُمْ ۖ أَفَلَا تَعْقِلُونَ ﴿١٠﴾
Voorzeker, Wij hebben aan jullie een Boek doen neerdalen met daarin jullie eer. Begrijpom jullie het niet?
وَكَمْ قَصَمْنَا مِن قَرْيَةٍۢ كَانَتْ ظَالِمَةًۭ وَأَنشَأْنَا بَعْدَهَا قَوْمًا ءَاخَرِينَ ﴿١١﴾
En hoevelen uit de steden vernietigden Wij niet die onrecht pleegden, na wie Wij een ander volk deden opstaan?
فَلَمَّآ أَحَسُّوا۟ بَأْسَنَآ إِذَا هُم مِّنْهَا يَرْكُضُونَ ﴿١٢﴾
En wanneef zij dan Onze besüafflng aan voelden komen, dan (probeerden) zij ervan weg te rennen.
لَا تَرْكُضُوا۟ وَٱرْجِعُوٓا۟ إِلَىٰ مَآ أُتْرِفْتُمْ فِيهِ وَمَسَٰكِنِكُمْ لَعَلَّكُمْ تُسْـَٔلُونَ ﴿١٣﴾
Rent niet weg, maar keert terug naar wat jullie van de goede dingen van het leven gegeven was en jullie huizen, opdat jullie ondervraagd zullen worden.
قَالُوا۟ يَٰوَيْلَنَآ إِنَّا كُنَّا ظَٰلِمِينَ ﴿١٤﴾
Zij zeiden: \"Wee ons: voorwaar, wij waren onrechtvaardigen!\"
فَمَا زَالَت تِّلْكَ دَعْوَىٰهُمْ حَتَّىٰ جَعَلْنَٰهُمْ حَصِيدًا خَٰمِدِينَ ﴿١٥﴾
En die weeklacht van hen hield niet op voordat Wij hen als neergemaaid, uitgestorven maakten.
وَمَا خَلَقْنَا ٱلسَّمَآءَ وَٱلْأَرْضَ وَمَا بَيْنَهُمَا لَٰعِبِينَ ﴿١٦﴾
En Wij schiepen de hemelen en de aarde en wat tussen hen is niet als vermaak.
لَوْ أَرَدْنَآ أَن نَّتَّخِذَ لَهْوًۭا لَّٱتَّخَذْنَٰهُ مِن لَّدُنَّآ إِن كُنَّا فَٰعِلِينَ ﴿١٧﴾
Indien Wij gewild zouden hebben het als vermaak te nemen, dan zouden Wij het van Onze Zijde gernomen hebben, als Wij (zoiets al) gedaan zouden hebben.
بَلْ نَقْذِفُ بِٱلْحَقِّ عَلَى ٱلْبَٰطِلِ فَيَدْمَغُهُۥ فَإِذَا هُوَ زَاهِقٌۭ ۚ وَلَكُمُ ٱلْوَيْلُ مِمَّا تَصِفُونَ ﴿١٨﴾
Welnee, Wij werpen de Waarheid tegen het valse, waarop het vernietigd wordt en dan verdwijnt het. En wee jullie voor wat jullie toeschrijven (aan Allah).
وَلَهُۥ مَن فِى ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ ۚ وَمَنْ عِندَهُۥ لَا يَسْتَكْبِرُونَ عَنْ عِبَادَتِهِۦ وَلَا يَسْتَحْسِرُونَ ﴿١٩﴾
Aan Hem behoort wat in de hemelen en op de aarde is. En degenen die niet Hem zijn (de Engelen), zijn niet te hoogmoedig om Hem te dienen en zij worden er niet moe van.
يُسَبِّحُونَ ٱلَّيْلَ وَٱلنَّهَارَ لَا يَفْتُرُونَ ﴿٢٠﴾
Zij prijzen Zijn Glorie tijdens de nacht en de dag en versagen niet.
أَمِ ٱتَّخَذُوٓا۟ ءَالِهَةًۭ مِّنَ ٱلْأَرْضِ هُمْ يُنشِرُونَ ﴿٢١﴾
Of hebben zij (de ongelovigen) goden uit de aarde genomen die (de doden kunnen) opwekken?
لَوْ كَانَ فِيهِمَآ ءَالِهَةٌ إِلَّا ٱللَّهُ لَفَسَدَتَا ۚ فَسُبْحَٰنَ ٱللَّهِ رَبِّ ٱلْعَرْشِ عَمَّا يَصِفُونَ ﴿٢٢﴾
Als er andere goden dan Allah in zouden zijn, dan zou zij (de hemelen en de aarde) zeker vergaan: maar Heilig is Allah, Heer van de Troon, boven wat zij Hem toeschrijven!
لَا يُسْـَٔلُ عَمَّا يَفْعَلُ وَهُمْ يُسْـَٔلُونَ ﴿٢٣﴾
Hij kan niet over Zijn handelen ondervraagd worden, terwijt zij wel ondervraagd worden.
أَمِ ٱتَّخَذُوا۟ مِن دُونِهِۦٓ ءَالِهَةًۭ ۖ قُلْ هَاتُوا۟ بُرْهَٰنَكُمْ ۖ هَٰذَا ذِكْرُ مَن مَّعِىَ وَذِكْرُ مَن قَبْلِى ۗ بَلْ أَكْثَرُهُمْ لَا يَعْلَمُونَ ٱلْحَقَّ ۖ فَهُم مُّعْرِضُونَ ﴿٢٤﴾
Of hebben zij naast Hem goden genomen? Zeg (O Moehammad): \"Brengt jullie bewijs, dit is de Varmaning van degenen met mij en vóór mij.\" Maar de meesten van hen kennen de Waarheid niet, daarom keren zij zich af.
وَمَآ أَرْسَلْنَا مِن قَبْلِكَ مِن رَّسُولٍ إِلَّا نُوحِىٓ إِلَيْهِ أَنَّهُۥ لَآ إِلَٰهَ إِلَّآ أَنَا۠ فَٱعْبُدُونِ ﴿٢٥﴾
En Wij stuurden niet één van de Boodschappers vóór jou, of Wij openbaarden aan hem dat er geen andere god dan Ik is, aanbidt Mij daarom.
وَقَالُوا۟ ٱتَّخَذَ ٱلرَّحْمَٰنُ وَلَدًۭا ۗ سُبْحَٰنَهُۥ ۚ بَلْ عِبَادٌۭ مُّكْرَمُونَ ﴿٢٦﴾
En zij zeiden: \"De Bamhartige heeft Zich een zoon genomen.\" Heilig is Hij! Zij (de Engelen) zijn slechts geëerde dienaren!
لَا يَسْبِقُونَهُۥ بِٱلْقَوْلِ وَهُم بِأَمْرِهِۦ يَعْمَلُونَ ﴿٢٧﴾
Zij nemen het wooird niet vóór Hem en zij handelen op Zijn bevel.
يَعْلَمُ مَا بَيْنَ أَيْدِيهِمْ وَمَا خَلْفَهُمْ وَلَا يَشْفَعُونَ إِلَّا لِمَنِ ٱرْتَضَىٰ وَهُم مِّنْ خَشْيَتِهِۦ مُشْفِقُونَ ﴿٢٨﴾
Hij weet wat vóór hen is en wat achter hen is en zij zijn niet van voorspraak, behalve voor wie Hem welgevallig zijn. En uit ontzag voor Hem vrezen zij (Allah).
۞ وَمَن يَقُلْ مِنْهُمْ إِنِّىٓ إِلَٰهٌۭ مِّن دُونِهِۦ فَذَٰلِكَ نَجْزِيهِ جَهَنَّمَ ۚ كَذَٰلِكَ نَجْزِى ٱلظَّٰلِمِينَ ﴿٢٩﴾
En wie van hen zegt: \"Voorwaar, ik ben een god naast Hem,\" die vergelden Wij daarop niet de Het, zo vergelden Wij de onrechtplegers.
أَوَلَمْ يَرَ ٱلَّذِينَ كَفَرُوٓا۟ أَنَّ ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضَ كَانَتَا رَتْقًۭا فَفَتَقْنَٰهُمَا ۖ وَجَعَلْنَا مِنَ ٱلْمَآءِ كُلَّ شَىْءٍ حَىٍّ ۖ أَفَلَا يُؤْمِنُونَ ﴿٣٠﴾
Weten degenen die ongelovig zijn niet dat de hemelen en de aarde als een gemengde massa waren en dat Wij hen beide daarop splitsten en dat Wij alle levende dingen uit het water maakten? Geloven zij niet?
وَجَعَلْنَا فِى ٱلْأَرْضِ رَوَٰسِىَ أَن تَمِيدَ بِهِمْ وَجَعَلْنَا فِيهَا فِجَاجًۭا سُبُلًۭا لَّعَلَّهُمْ يَهْتَدُونَ ﴿٣١﴾
En Wij maakten stevige bergen op de aarde, zodat zij niet met hen schudt. En Wij maakten daarin brede passen als wegen. Hopelijk zullen zij Leiding volgen.
وَجَعَلْنَا ٱلسَّمَآءَ سَقْفًۭا مَّحْفُوظًۭا ۖ وَهُمْ عَنْ ءَايَٰتِهَا مُعْرِضُونَ ﴿٣٢﴾
En Wij maakten de hemel als een beschermende kap, maar zij wendden zich af van zijn Tekenen.
وَهُوَ ٱلَّذِى خَلَقَ ٱلَّيْلَ وَٱلنَّهَارَ وَٱلشَّمْسَ وَٱلْقَمَرَ ۖ كُلٌّۭ فِى فَلَكٍۢ يَسْبَحُونَ ﴿٣٣﴾
En Hij is Degene Die de nacht en de dag geschapen heeft, en de zon en de maan, allen bewegen in een baan.
وَمَا جَعَلْنَا لِبَشَرٍۢ مِّن قَبْلِكَ ٱلْخُلْدَ ۖ أَفَإِي۟ن مِّتَّ فَهُمُ ٱلْخَٰلِدُونَ ﴿٣٤﴾
En Wij hebben geen mens vóór jou onsterfelijkheid gegeven. Als jij zou sterven; zouden zij dan eeuwig leven?
كُلُّ نَفْسٍۢ ذَآئِقَةُ ٱلْمَوْتِ ۗ وَنَبْلُوكُم بِٱلشَّرِّ وَٱلْخَيْرِ فِتْنَةًۭ ۖ وَإِلَيْنَا تُرْجَعُونَ ﴿٣٥﴾
Iedere ziel zal de dood ervaren en Wij stellen jullie op de proef met het slechte en het goede, als een beproeving, en tot Ons worden jullie teruggkeerd.
وَإِذَا رَءَاكَ ٱلَّذِينَ كَفَرُوٓا۟ إِن يَتَّخِذُونَكَ إِلَّا هُزُوًا أَهَٰذَا ٱلَّذِى يَذْكُرُ ءَالِهَتَكُمْ وَهُم بِذِكْرِ ٱلرَّحْمَٰنِ هُمْ كَٰفِرُونَ ﴿٣٦﴾
En als degenen die ongelovig zijn jou zien, zullen zij jou slechts spottend behandelen: \"Is dit degene die jullie goden verwijten maakt?\" En in het gedenken van de Barmhartige geloven zij niet.
خُلِقَ ٱلْإِنسَٰنُ مِنْ عَجَلٍۢ ۚ سَأُو۟رِيكُمْ ءَايَٰتِى فَلَا تَسْتَعْجِلُونِ ﴿٣٧﴾
De mens is haastig (van aard) geschapen. Spoedig zal ik jullie mijn Tekenen laten zien, vraagt daarom geen verhaasting (ervan).
وَيَقُولُونَ مَتَىٰ هَٰذَا ٱلْوَعْدُ إِن كُنتُمْ صَٰدِقِينَ ﴿٣٨﴾
Zij zeggen: \"Wanneer vindt (de vervulling van) deze belofte plaats als jullie waarachtigen zijn?\"
لَوْ يَعْلَمُ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ حِينَ لَا يَكُفُّونَ عَن وُجُوهِهِمُ ٱلنَّارَ وَلَا عَن ظُهُورِهِمْ وَلَا هُمْ يُنصَرُونَ ﴿٣٩﴾
Als degenen die ongelovig zijn maar het moment gekend hadden waarop zij de Hel niet van hun gezichten kunnen afhouden, en niet van hun ruggen. En zij worden niet geholpen!
بَلْ تَأْتِيهِم بَغْتَةًۭ فَتَبْهَتُهُمْ فَلَا يَسْتَطِيعُونَ رَدَّهَا وَلَا هُمْ يُنظَرُونَ ﴿٤٠﴾
Integendeel, het zal hen onverwachts overvallen en hen verbijsteren. Daarom zijn zij niet in staat het tegen te houden. En hun (bestraffing) zal niet uitgesteld worden.
وَلَقَدِ ٱسْتُهْزِئَ بِرُسُلٍۢ مِّن قَبْلِكَ فَحَاقَ بِٱلَّذِينَ سَخِرُوا۟ مِنْهُم مَّا كَانُوا۟ بِهِۦ يَسْتَهْزِءُونَ ﴿٤١﴾
En voorzeker, er word vóór jou al de spot met de Boodschappers gedreven maar degenen die hen belachelijk maakten, werden omsingeld door hetgeen waarmee zij de spot plachten te drijven.
قُلْ مَن يَكْلَؤُكُم بِٱلَّيْلِ وَٱلنَّهَارِ مِنَ ٱلرَّحْمَٰنِ ۗ بَلْ هُمْ عَن ذِكْرِ رَبِّهِم مُّعْرِضُونَ ﴿٤٢﴾
Zeg: \"Wie kan jullie 's nacht en overdag veiligheid bieden tegen de Barmhartige?\" Nee, zij keren zich af van de Vermaning van kun Heer.
أَمْ لَهُمْ ءَالِهَةٌۭ تَمْنَعُهُم مِّن دُونِنَا ۚ لَا يَسْتَطِيعُونَ نَصْرَ أَنفُسِهِمْ وَلَا هُم مِّنَّا يُصْحَبُونَ ﴿٤٣﴾
Of hebben zij goden, die hen verdedigen tegen Ons? Zij zijn niet in staat zichzelf te helpen en zij worden niet tegen Ons bijgestaan.
بَلْ مَتَّعْنَا هَٰٓؤُلَآءِ وَءَابَآءَهُمْ حَتَّىٰ طَالَ عَلَيْهِمُ ٱلْعُمُرُ ۗ أَفَلَا يَرَوْنَ أَنَّا نَأْتِى ٱلْأَرْضَ نَنقُصُهَا مِنْ أَطْرَافِهَآ ۚ أَفَهُمُ ٱلْغَٰلِبُونَ ﴿٤٤﴾
Maar Wij hebben hun en hun vaderen genietingen geschonken, totdat de leeftijden voor hen veriengd werden. Zien zij dan niet dat Wij het land (onder hun macht) doen verminderen vanaf haar buitengronzen? Zijn zij dan de overwinnaars?
قُلْ إِنَّمَآ أُنذِرُكُم بِٱلْوَحْىِ ۚ وَلَا يَسْمَعُ ٱلصُّمُّ ٱلدُّعَآءَ إِذَا مَا يُنذَرُونَ ﴿٤٥﴾
Zeg: \"Voorwaar, ik waarschuw jullie slechts met de Openbaring.\" Maar de doven luisteren niet naar de oproep, zelfs (niet) wanneer zij gewaarschuwd worden.
وَلَئِن مَّسَّتْهُمْ نَفْحَةٌۭ مِّنْ عَذَابِ رَبِّكَ لَيَقُولُنَّ يَٰوَيْلَنَآ إِنَّا كُنَّا ظَٰلِمِينَ ﴿٤٦﴾
En als ook maar een adem van de bestraffing van jouw Heer ben trek zeggen zij zeker: \"Wee ons! Voorwaar, wij waren onrechtvaardigen!\"
وَنَضَعُ ٱلْمَوَٰزِينَ ٱلْقِسْطَ لِيَوْمِ ٱلْقِيَٰمَةِ فَلَا تُظْلَمُ نَفْسٌۭ شَيْـًۭٔا ۖ وَإِن كَانَ مِثْقَالَ حَبَّةٍۢ مِّنْ خَرْدَلٍ أَتَيْنَا بِهَا ۗ وَكَفَىٰ بِنَا حَٰسِبِينَ ﴿٤٧﴾
En Wij zullen betrouwbare weegschalen opstellen op de Dag der Opstanding, zodat geen ziet iets van onrecht aangedaan wordt. En al gaat het om het gewicht van een mosterdzaadje: Wij zullen het naar voren brengen. En Wij zijn voldoende als Berekenaars.
وَلَقَدْ ءَاتَيْنَا مُوسَىٰ وَهَٰرُونَ ٱلْفُرْقَانَ وَضِيَآءًۭ وَذِكْرًۭا لِّلْمُتَّقِينَ ﴿٤٨﴾
En voorzeker hebben Wij aan Môesa en Hârôen een Foerqân gegeven, als een verheidering en een Vemaning voor de Moettaqôen.
ٱلَّذِينَ يَخْشَوْنَ رَبَّهُم بِٱلْغَيْبِ وَهُم مِّنَ ٱلسَّاعَةِ مُشْفِقُونَ ﴿٤٩﴾
Degenen die voor kun Heer vrezen in het verborgene. En zij zijn bang voor het Uur.
وَهَٰذَا ذِكْرٌۭ مُّبَارَكٌ أَنزَلْنَٰهُ ۚ أَفَأَنتُمْ لَهُۥ مُنكِرُونَ ﴿٥٠﴾
En dit is een gezegende Vermaning, die Wij neerzonden. Zullen jullie haar dan verwerpen?
۞ وَلَقَدْ ءَاتَيْنَآ إِبْرَٰهِيمَ رُشْدَهُۥ مِن قَبْلُ وَكُنَّا بِهِۦ عَٰلِمِينَ ﴿٥١﴾
En voorzeker gaven Wij vroeger Ibrâhîm zijn rechtgeleidheid en Wij waren bekend met hem.
إِذْ قَالَ لِأَبِيهِ وَقَوْمِهِۦ مَا هَٰذِهِ ٱلتَّمَاثِيلُ ٱلَّتِىٓ أَنتُمْ لَهَا عَٰكِفُونَ ﴿٥٢﴾
(Gedenkt) toen hij tegen zijn vader en zijn voik zei: \"Wat zijn dat voor beelden, die jullie aanbidden?\"
قَالُوا۟ وَجَدْنَآ ءَابَآءَنَا لَهَا عَٰبِدِينَ ﴿٥٣﴾
Zij zeiden: \"Wij vonden dat onze vaderen hen aanbaden.\"
قَالَ لَقَدْ كُنتُمْ أَنتُمْ وَءَابَآؤُكُمْ فِى ضَلَٰلٍۢ مُّبِينٍۢ ﴿٥٤﴾
Hij zei: \"Voorzeker, jullie en jullie vaderen verkeren in duidelijke dwaling.\"
قَالُوٓا۟ أَجِئْتَنَا بِٱلْحَقِّ أَمْ أَنتَ مِنَ ٱللَّٰعِبِينَ ﴿٥٥﴾
Zij zeiden: \"Ben jij naar ons gekomen met de Waarheid, of behoor jij tot hen die spotten?\"
قَالَ بَل رَّبُّكُمْ رَبُّ ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ ٱلَّذِى فَطَرَهُنَّ وَأَنَا۠ عَلَىٰ ذَٰلِكُم مِّنَ ٱلشَّٰهِدِينَ ﴿٥٦﴾
Hij zei \"Integendeel, jullie Heer is de Heer van de hemelen en de aarde, die Hij geschapen heeft. En ik behoor tot degenen die daarvan getuigen.
وَتَٱللَّهِ لَأَكِيدَنَّ أَصْنَٰمَكُم بَعْدَ أَن تُوَلُّوا۟ مُدْبِرِينَ ﴿٥٧﴾
Bij Allah, ik zal zeker een plan beramen tegen jullie afgoden, nadat jullie weggaan, jullie ruggen toekerend.\"
فَجَعَلَهُمْ جُذَٰذًا إِلَّا كَبِيرًۭا لَّهُمْ لَعَلَّهُمْ إِلَيْهِ يَرْجِعُونَ ﴿٥٨﴾
Toen sloeg hij hen allemaal in stukken, behalve de grootste van hen, misschien zouden zij tot bem terugkeren.
قَالُوا۟ مَن فَعَلَ هَٰذَا بِـَٔالِهَتِنَآ إِنَّهُۥ لَمِنَ ٱلظَّٰلِمِينَ ﴿٥٩﴾
Zij zeiden: \"Wie heeft dat met onze afgoden gedaan? Voorwaar, hij behoort tot de onrechtplegers!\"
قَالُوا۟ سَمِعْنَا فَتًۭى يَذْكُرُهُمْ يُقَالُ لَهُۥٓ إِبْرَٰهِيمُ ﴿٦٠﴾
Zij zeiden: \"Wij hebben een jongeman over hen boren spreken, Ibrâhîm wordt hij genoemd.\"
قَالُوا۟ فَأْتُوا۟ بِهِۦ عَلَىٰٓ أَعْيُنِ ٱلنَّاسِ لَعَلَّهُمْ يَشْهَدُونَ ﴿٦١﴾
Zij zeiden: \"Brengt hem dan onder de ogen van de mensen, hopelijk zullen zij getuigen.\"
قَالُوٓا۟ ءَأَنتَ فَعَلْتَ هَٰذَا بِـَٔالِهَتِنَا يَٰٓإِبْرَٰهِيمُ ﴿٦٢﴾
Zij zeiden: \"Heb jij dit met onze goden gedaan, O Ibrâhîm?\"
قَالَ بَلْ فَعَلَهُۥ كَبِيرُهُمْ هَٰذَا فَسْـَٔلُوهُمْ إِن كَانُوا۟ يَنطِقُونَ ﴿٦٣﴾
Hij zei: \"Nee, de grootste van hen heeft het gedaan. Dus ondervraagt hen maar, als zij kunnen spreken.\"
فَرَجَعُوٓا۟ إِلَىٰٓ أَنفُسِهِمْ فَقَالُوٓا۟ إِنَّكُمْ أَنتُمُ ٱلظَّٰلِمُونَ ﴿٦٤﴾
Toen kwamen zij tot zichzelf, en zeiden (tegen elkaar): \"Voorwaar, jullie zijn zelf de onrechtplegers.\"
ثُمَّ نُكِسُوا۟ عَلَىٰ رُءُوسِهِمْ لَقَدْ عَلِمْتَ مَا هَٰٓؤُلَآءِ يَنطِقُونَ ﴿٦٥﴾
Toen bogen zij hun hoofden (en zeiden:) \"Voorzeker, jij weet dat zij niet kunnen spreken.\"
قَالَ أَفَتَعْبُدُونَ مِن دُونِ ٱللَّهِ مَا لَا يَنفَعُكُمْ شَيْـًۭٔا وَلَا يَضُرُّكُمْ ﴿٦٦﴾
Hij (Ibrâhîm) zei: \"Aanbidden jullie dan (een god) naast Allah, die jullie in niets baat en niet schaadt?
أُفٍّۢ لَّكُمْ وَلِمَا تَعْبُدُونَ مِن دُونِ ٱللَّهِ ۖ أَفَلَا تَعْقِلُونَ ﴿٦٧﴾
Foei jullie een wat jullie naast Allah aanbidden. Begrijpen jullie dan niet?\"
قَالُوا۟ حَرِّقُوهُ وَٱنصُرُوٓا۟ ءَالِهَتَكُمْ إِن كُنتُمْ فَٰعِلِينَ ﴿٦٨﴾
Zij (de ongelovigen) zeiden: \"Verbrandt hem en helpt jullie goden, als jullie (iets willen) doen.\"
قُلْنَا يَٰنَارُ كُونِى بَرْدًۭا وَسَلَٰمًا عَلَىٰٓ إِبْرَٰهِيمَ ﴿٦٩﴾
Wij (Allah) zeiden: \"O vuur, wees koud en veilig voor Ibrâhîm.
وَأَرَادُوا۟ بِهِۦ كَيْدًۭا فَجَعَلْنَٰهُمُ ٱلْأَخْسَرِينَ ﴿٧٠﴾
En zij wilden een list tegen hem beramen, maar Wij maakten hen tot de grootste verliezers.
وَنَجَّيْنَٰهُ وَلُوطًا إِلَى ٱلْأَرْضِ ٱلَّتِى بَٰرَكْنَا فِيهَا لِلْعَٰلَمِينَ ﴿٧١﴾
En Wij redden hem en Lôeth naar het land dat Wij gezegend hebben voor de wereldbewoners.
وَوَهَبْنَا لَهُۥٓ إِسْحَٰقَ وَيَعْقُوبَ نَافِلَةًۭ ۖ وَكُلًّۭا جَعَلْنَا صَٰلِحِينَ ﴿٧٢﴾
En Wij schonken hem Ishâq en Ya'qôeb als een geschenk. En Wij maakten ieder van hen tot oprechten.
وَجَعَلْنَٰهُمْ أَئِمَّةًۭ يَهْدُونَ بِأَمْرِنَا وَأَوْحَيْنَآ إِلَيْهِمْ فِعْلَ ٱلْخَيْرَٰتِ وَإِقَامَ ٱلصَّلَوٰةِ وَإِيتَآءَ ٱلزَّكَوٰةِ ۖ وَكَانُوا۟ لَنَا عَٰبِدِينَ ﴿٧٣﴾
En Wij maakten hen tot leiders, die leiding gaven volgens Ons bevel. En Wij openbaarden aan hen goede daden te verrichten en de shalât te onderhouden en de zakât te geven. En zij waren aanbidders van Ons.
وَلُوطًا ءَاتَيْنَٰهُ حُكْمًۭا وَعِلْمًۭا وَنَجَّيْنَٰهُ مِنَ ٱلْقَرْيَةِ ٱلَّتِى كَانَت تَّعْمَلُ ٱلْخَبَٰٓئِثَ ۗ إِنَّهُمْ كَانُوا۟ قَوْمَ سَوْءٍۢ فَٰسِقِينَ ﴿٧٤﴾
En aan Lôeth schonken Wij wijsheid en kennis en Wij redden hem uit de stad waarvan (de bevolking) vuiligheid placht te bedrijven. Voorwaar, zij waren een slecht volk, zwaar zondigen.
وَأَدْخَلْنَٰهُ فِى رَحْمَتِنَآ ۖ إِنَّهُۥ مِنَ ٱلصَّٰلِحِينَ ﴿٧٥﴾
En Wij deden hem in Onze Barmhartigheid binnengaan: voorwaar, hij behoorde tot de oprechten.
وَنُوحًا إِذْ نَادَىٰ مِن قَبْلُ فَٱسْتَجَبْنَا لَهُۥ فَنَجَّيْنَٰهُ وَأَهْلَهُۥ مِنَ ٱلْكَرْبِ ٱلْعَظِيمِ ﴿٧٦﴾
En (gedenkt) Nôeh, toen bij Ons vroeger aanriep en Wij hem daarop verhoorden: Wij redden hem en zijn familie van een geweldige ramp.
وَنَصَرْنَٰهُ مِنَ ٱلْقَوْمِ ٱلَّذِينَ كَذَّبُوا۟ بِـَٔايَٰتِنَآ ۚ إِنَّهُمْ كَانُوا۟ قَوْمَ سَوْءٍۢ فَأَغْرَقْنَٰهُمْ أَجْمَعِينَ ﴿٧٧﴾
En Wij hielpen hem tegen het volk dat Onze Tekorten loochende. Voorwaar, zij waren een slecht volk. Toen deden Wij hen allen verdrinken.
وَدَاوُۥدَ وَسُلَيْمَٰنَ إِذْ يَحْكُمَانِ فِى ٱلْحَرْثِ إِذْ نَفَشَتْ فِيهِ غَنَمُ ٱلْقَوْمِ وَكُنَّا لِحُكْمِهِمْ شَٰهِدِينَ ﴿٧٨﴾
En (gedenkt) Dâwôcd en Soelaimân toen zij een oordeel gaven over het akkerland, waarop de schapen van het volk grazend rondgelopen hadden. En Wij waren getuigen van hun oordeel.\"'
فَفَهَّمْنَٰهَا سُلَيْمَٰنَ ۚ وَكُلًّا ءَاتَيْنَا حُكْمًۭا وَعِلْمًۭا ۚ وَسَخَّرْنَا مَعَ دَاوُۥدَ ٱلْجِبَالَ يُسَبِّحْنَ وَٱلطَّيْرَ ۚ وَكُنَّا فَٰعِلِينَ ﴿٧٩﴾
En Wij deden Soelaimân (de zaak) begrijpen. En aan ieder van hen gaven Wij wijsheid en kennis. En Wij maakten Dâwôcd met de bergen en de vogels dienstbaar om (Allah's) Glorie te prijzen, Eii Wij waren het Die dat deden.
وَعَلَّمْنَٰهُ صَنْعَةَ لَبُوسٍۢ لَّكُمْ لِتُحْصِنَكُم مِّنۢ بَأْسِكُمْ ۖ فَهَلْ أَنتُمْ شَٰكِرُونَ ﴿٨٠﴾
En Wij leerden hem kleding (maliënkolders) te maken om jullie te beschermen in jullie oorlog. Zullen jullie dan dankbaren zijn?
وَلِسُلَيْمَٰنَ ٱلرِّيحَ عَاصِفَةًۭ تَجْرِى بِأَمْرِهِۦٓ إِلَى ٱلْأَرْضِ ٱلَّتِى بَٰرَكْنَا فِيهَا ۚ وَكُنَّا بِكُلِّ شَىْءٍ عَٰلِمِينَ ﴿٨١﴾
En aait Soelaimin (onderwierpen Wij) de stormachtige wind, die met Zijn verlof naar het land bewoog dat Wij gezegend hadden. En Wij zijn Alwetend over alle zaken.
وَمِنَ ٱلشَّيَٰطِينِ مَن يَغُوصُونَ لَهُۥ وَيَعْمَلُونَ عَمَلًۭا دُونَ ذَٰلِكَ ۖ وَكُنَّا لَهُمْ حَٰفِظِينَ ﴿٨٢﴾
En van de Satans doken er voor hem en zij verrichtten daarnaast ander werk. En Wij waren Wakers over hen.
۞ وَأَيُّوبَ إِذْ نَادَىٰ رَبَّهُۥٓ أَنِّى مَسَّنِىَ ٱلضُّرُّ وَأَنتَ أَرْحَمُ ٱلرَّٰحِمِينَ ﴿٨٣﴾
En (gedenkt) Ayyôeb toen hij zijn Heer aanriep (en zei:) \"Voorwaar, tegenspoed heeft mij getroffen en U bent de Bamhartigste der Barmhartigen.\"
فَٱسْتَجَبْنَا لَهُۥ فَكَشَفْنَا مَا بِهِۦ مِن ضُرٍّۢ ۖ وَءَاتَيْنَٰهُ أَهْلَهُۥ وَمِثْلَهُم مَّعَهُمْ رَحْمَةًۭ مِّنْ عِندِنَا وَذِكْرَىٰ لِلْعَٰبِدِينَ ﴿٨٤﴾
Toen verhoorden Wij hem en hieven de tegenspoed voor hem op. En Wij gaven hem zijn familie en het daaraan gelijke aan hem (erbij), als een Barmhartigheid van Ons en als een vermaning voor de aanbidders.
وَإِسْمَٰعِيلَ وَإِدْرِيسَ وَذَا ٱلْكِفْلِ ۖ كُلٌّۭ مِّنَ ٱلصَّٰبِرِينَ ﴿٨٥﴾
En (gedenkt) Ismâ'îl, Idrîs en Dzôelkifl: allen behoorden tot de geduldigen.
وَأَدْخَلْنَٰهُمْ فِى رَحْمَتِنَآ ۖ إِنَّهُم مِّنَ ٱلصَّٰلِحِينَ ﴿٨٦﴾
En Wij deden ben in Onze Barmhartigheid binnengaan. Voorwaar, zij behoorden tot de oprechten.
وَذَا ٱلنُّونِ إِذ ذَّهَبَ مُغَٰضِبًۭا فَظَنَّ أَن لَّن نَّقْدِرَ عَلَيْهِ فَنَادَىٰ فِى ٱلظُّلُمَٰتِ أَن لَّآ إِلَٰهَ إِلَّآ أَنتَ سُبْحَٰنَكَ إِنِّى كُنتُ مِنَ ٱلظَّٰلِمِينَ ﴿٨٧﴾
En (gedenkt) Dzôennôen toen hij kwaad wegging en meende dat Wij geen macht over hem hadden. Toen riep hij uit in de duisternissen: \"Er is geen god dan U, Heilig bent U: voorwaar, ik behoorde tot de onrechtvaardigen.\"
فَٱسْتَجَبْنَا لَهُۥ وَنَجَّيْنَٰهُ مِنَ ٱلْغَمِّ ۚ وَكَذَٰلِكَ نُۨجِى ٱلْمُؤْمِنِينَ ﴿٨٨﴾
Toen verhoorden Wij hem en Wij redden hem iuit de nood. En zo redden Wij de gelovigen.
وَزَكَرِيَّآ إِذْ نَادَىٰ رَبَّهُۥ رَبِّ لَا تَذَرْنِى فَرْدًۭا وَأَنتَ خَيْرُ ٱلْوَٰرِثِينَ ﴿٨٩﴾
En (gedenkt) Zakariyyâ, toen hij zijn Heer aanriep: \"Mijn Heer, laat mij niet alleen (zonder nageslacht) en U bent de beste van de erfgenamen.\"
فَٱسْتَجَبْنَا لَهُۥ وَوَهَبْنَا لَهُۥ يَحْيَىٰ وَأَصْلَحْنَا لَهُۥ زَوْجَهُۥٓ ۚ إِنَّهُمْ كَانُوا۟ يُسَٰرِعُونَ فِى ٱلْخَيْرَٰتِ وَيَدْعُونَنَا رَغَبًۭا وَرَهَبًۭا ۖ وَكَانُوا۟ لَنَا خَٰشِعِينَ ﴿٩٠﴾
Toen verhoorden Wij hem en Wij schonken hem Yahya en Wij maakten zijn vrouw geschikt (om te baren). Voorwaar, zij wedijverden in goede daden en riepen Ons aan, verlangend (naar Onze Genade) en vol ontzag (voor Onze bestraffing). En zij waren nederig tegenover Ons.
وَٱلَّتِىٓ أَحْصَنَتْ فَرْجَهَا فَنَفَخْنَا فِيهَا مِن رُّوحِنَا وَجَعَلْنَٰهَا وَٱبْنَهَآ ءَايَةًۭ لِّلْعَٰلَمِينَ ﴿٩١﴾
En zij (Maryam) bewaarde haar eerbaarheid, toen bliezen Wij van Onze Geest in haar. En Wij maakten haar en haar zoon een Teken voor de werelden.
إِنَّ هَٰذِهِۦٓ أُمَّتُكُمْ أُمَّةًۭ وَٰحِدَةًۭ وَأَنَا۠ رَبُّكُمْ فَٱعْبُدُونِ ﴿٩٢﴾
Voorwar, deze godsdienst (Islam) is jullie godsdienst, de enigste. Ik ben jullie Heer, aanbidt Mij daarom.
وَتَقَطَّعُوٓا۟ أَمْرَهُم بَيْنَهُمْ ۖ كُلٌّ إِلَيْنَا رَٰجِعُونَ ﴿٩٣﴾
Maar zij raakten onderling verdeeld over hun zaak (van eenheid). Allen zulleit tot Ons terugkeren.
فَمَن يَعْمَلْ مِنَ ٱلصَّٰلِحَٰتِ وَهُوَ مُؤْمِنٌۭ فَلَا كُفْرَانَ لِسَعْيِهِۦ وَإِنَّا لَهُۥ كَٰتِبُونَ ﴿٩٤﴾
En wie goede daden verricht en een gelovige is: zijn streven zal niet ontkend worden. Voorwaar, Wij zullen het voor hem opschrijven.
وَحَرَٰمٌ عَلَىٰ قَرْيَةٍ أَهْلَكْنَٰهَآ أَنَّهُمْ لَا يَرْجِعُونَ ﴿٩٥﴾
En het is onmogelijk voor (de bewoners van) een stad die Wij vernietigd hebben dat zij terugkeren (cm zich te beteren).
حَتَّىٰٓ إِذَا فُتِحَتْ يَأْجُوجُ وَمَأْجُوجُ وَهُم مِّن كُلِّ حَدَبٍۢ يَنسِلُونَ ﴿٩٦﴾
Totdat voor Ya'djôedj en Ma'djôedj (de muur) geopend wordt en zij van iedere hoogte komen aansnellen.
وَٱقْتَرَبَ ٱلْوَعْدُ ٱلْحَقُّ فَإِذَا هِىَ شَٰخِصَةٌ أَبْصَٰرُ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ يَٰوَيْلَنَا قَدْ كُنَّا فِى غَفْلَةٍۢ مِّنْ هَٰذَا بَلْ كُنَّا ظَٰلِمِينَ ﴿٩٧﴾
En de ware belofte nabij komt. Dan zullen de blikken van degenen die ongelovig zijn verstarren: \"Wee ons, wij verkeerden in onachtzaamheid daaromtrent, wij waren zelfs onrechtvaardigen!\"
إِنَّكُمْ وَمَا تَعْبُدُونَ مِن دُونِ ٱللَّهِ حَصَبُ جَهَنَّمَ أَنتُمْ لَهَا وَٰرِدُونَ ﴿٩٨﴾
Voorwaar, jullie en wat jullie naast Allah aanbidden zal brandstof zijn voor de Hel, jullie zullen er binnengaan.
لَوْ كَانَ هَٰٓؤُلَآءِ ءَالِهَةًۭ مَّا وَرَدُوهَا ۖ وَكُلٌّۭ فِيهَا خَٰلِدُونَ ﴿٩٩﴾
En als diegenen goden waren, dan zouden zij er niet binnengaan. En allen zullen daarin eeuwig levenden zijn.
لَهُمْ فِيهَا زَفِيرٌۭ وَهُمْ فِيهَا لَا يَسْمَعُونَ ﴿١٠٠﴾
Zij zullen het daarin uitgillen en zij horen daarin niets.
إِنَّ ٱلَّذِينَ سَبَقَتْ لَهُم مِّنَّا ٱلْحُسْنَىٰٓ أُو۟لَٰٓئِكَ عَنْهَا مُبْعَدُونَ ﴿١٠١﴾
Voorwaar, degenen aan wie het goede van Ons voorafgegaan is: zij zijn degenen die daar ver van gehouden worden.
لَا يَسْمَعُونَ حَسِيسَهَا ۖ وَهُمْ فِى مَا ٱشْتَهَتْ أَنفُسُهُمْ خَٰلِدُونَ ﴿١٠٢﴾
Zij zullen er geen geluid van horen. En in wat hun zielen verlangen zullen zij eeuwig levenden zijn.
لَا يَحْزُنُهُمُ ٱلْفَزَعُ ٱلْأَكْبَرُ وَتَتَلَقَّىٰهُمُ ٱلْمَلَٰٓئِكَةُ هَٰذَا يَوْمُكُمُ ٱلَّذِى كُنتُمْ تُوعَدُونَ ﴿١٠٣﴾
De grote verschrikking bedroeft hen niet en de Engelen zullen hun ontvangen (en zeggen:) \"Dit is jullie dag, die jullie beloofd was.
يَوْمَ نَطْوِى ٱلسَّمَآءَ كَطَىِّ ٱلسِّجِلِّ لِلْكُتُبِ ۚ كَمَا بَدَأْنَآ أَوَّلَ خَلْقٍۢ نُّعِيدُهُۥ ۚ وَعْدًا عَلَيْنَآ ۚ إِنَّا كُنَّا فَٰعِلِينَ ﴿١٠٤﴾
(Gedenk) de Dag waarop Wij de hemelen oprollen, zoals het oprollen van het perkament om op te schrijven: net zoals Wij de eerste schepping begonnen zullen Wij haar herhalen, als een belofte die Wij op Ons namen. Voorwaar, Wij zullen het doen.
وَلَقَدْ كَتَبْنَا فِى ٱلزَّبُورِ مِنۢ بَعْدِ ٱلذِّكْرِ أَنَّ ٱلْأَرْضَ يَرِثُهَا عِبَادِىَ ٱلصَّٰلِحُونَ ﴿١٠٥﴾
En voorzeker hebben Wij in de Zabôer geschreven, na de vermelding (in de Lauhoelmahfôezh), dat de aarde geërfd zal worden door Mijn rechtschapen dienaren.
إِنَّ فِى هَٰذَا لَبَلَٰغًۭا لِّقَوْمٍ عَٰبِدِينَ ﴿١٠٦﴾
Voorwaar, in deze (Koran) is zeker een Boodschap voor een volk van aanbidders.
وَمَآ أَرْسَلْنَٰكَ إِلَّا رَحْمَةًۭ لِّلْعَٰلَمِينَ ﴿١٠٧﴾
En Wij hebben jou (O Moehammad) slechts gezonden als een barmhartigheid voor de werelden.
قُلْ إِنَّمَا يُوحَىٰٓ إِلَىَّ أَنَّمَآ إِلَٰهُكُمْ إِلَٰهٌۭ وَٰحِدٌۭ ۖ فَهَلْ أَنتُم مُّسْلِمُونَ ﴿١٠٨﴾
Zeg: \"Voorwaar, wat aan mij geopenbaard is, is dat jullie god één God is, zullen jullie je dan aan Hem onderwerpen?\"
فَإِن تَوَلَّوْا۟ فَقُلْ ءَاذَنتُكُمْ عَلَىٰ سَوَآءٍۢ ۖ وَإِنْ أَدْرِىٓ أَقَرِيبٌ أَم بَعِيدٌۭ مَّا تُوعَدُونَ ﴿١٠٩﴾
Maar als zij zich afwenden, zeg dan: \"Ik heb jullie opgeroepen tot hetzelfde en ik weet niet of wat jullie aangezegd is dichtbij of ver weg is.
إِنَّهُۥ يَعْلَمُ ٱلْجَهْرَ مِنَ ٱلْقَوْلِ وَيَعْلَمُ مَا تَكْتُمُونَ ﴿١١٠﴾
Voorwaar, Hij weet aat openlijk besproken wordt en Hij weet wat jullie verbergen.
وَإِنْ أَدْرِى لَعَلَّهُۥ فِتْنَةٌۭ لَّكُمْ وَمَتَٰعٌ إِلَىٰ حِينٍۢ ﴿١١١﴾
En ik wed niet of dit een beproeving voor jullie is en een tijdelijk genot.\"
قَٰلَ رَبِّ ٱحْكُم بِٱلْحَقِّ ۗ وَرَبُّنَا ٱلرَّحْمَٰنُ ٱلْمُسْتَعَانُ عَلَىٰ مَا تَصِفُونَ ﴿١١٢﴾
Zeg: \"Mijn Heer, oordeel naar de Waarheid. En onze Heer, de Barmhartige, is Degene wiens hulp gevraagd wordt tegen wat jullie (Hem) toeschrijven.\"