Setting
Surah The Standard [Al-Furqan] in Dutch
تَبَارَكَ ٱلَّذِى نَزَّلَ ٱلْفُرْقَانَ عَلَىٰ عَبْدِهِۦ لِيَكُونَ لِلْعَٰلَمِينَ نَذِيرًا ﴿١﴾
Gezegend is Degene Die de Foerqân (de Koran) heeft neergezonden naar Zijn dienaar, opdat hij een waarschuwer voor de werelden zal zijn.
ٱلَّذِى لَهُۥ مُلْكُ ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ وَلَمْ يَتَّخِذْ وَلَدًۭا وَلَمْ يَكُن لَّهُۥ شَرِيكٌۭ فِى ٱلْمُلْكِ وَخَلَقَ كُلَّ شَىْءٍۢ فَقَدَّرَهُۥ تَقْدِيرًۭا ﴿٢﴾
Hij is Degene aan wie het koninkrijk van de hemelen en de aarde toebehoort. En Hij neemt Zich nooit een zoon en Hij heeft geen deelgenoot in het koninkrijk. En Hij schiep alles en Hij bepaalt alles nauwkeurig.
وَٱتَّخَذُوا۟ مِن دُونِهِۦٓ ءَالِهَةًۭ لَّا يَخْلُقُونَ شَيْـًۭٔا وَهُمْ يُخْلَقُونَ وَلَا يَمْلِكُونَ لِأَنفُسِهِمْ ضَرًّۭا وَلَا نَفْعًۭا وَلَا يَمْلِكُونَ مَوْتًۭا وَلَا حَيَوٰةًۭ وَلَا نُشُورًۭا ﴿٣﴾
Toch namen zij naast Hem goden die niets schiepen en die niet bij machte zijn zelf kwaad (af te wenden) en goed (te doen) en geen macht hebben over leven en niet over de dood en over het opwekken.
وَقَالَ ٱلَّذِينَ كَفَرُوٓا۟ إِنْ هَٰذَآ إِلَّآ إِفْكٌ ٱفْتَرَىٰهُ وَأَعَانَهُۥ عَلَيْهِ قَوْمٌ ءَاخَرُونَ ۖ فَقَدْ جَآءُو ظُلْمًۭا وَزُورًۭا ﴿٤﴾
En degenen die ongelovig zijn, zeggen: \"Dit is slechts een leugen die hij verzonnen heeft en waar een ander volk hem bij geholpen heeft.\" Waarlijk, zij kwamen met onrecht en leugens.
وَقَالُوٓا۟ أَسَٰطِيرُ ٱلْأَوَّلِينَ ٱكْتَتَبَهَا فَهِىَ تُمْلَىٰ عَلَيْهِ بُكْرَةًۭ وَأَصِيلًۭا ﴿٥﴾
En zij zeiden: \"(Dit zijn) fabels van de vroegeren die hij heeft laten opschrijven en zij worden hem 's morgens en 's avonds voorgelezen.
قُلْ أَنزَلَهُ ٱلَّذِى يَعْلَمُ ٱلسِّرَّ فِى ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ ۚ إِنَّهُۥ كَانَ غَفُورًۭا رَّحِيمًۭا ﴿٦﴾
Zeg (O Moehammad): \"Hij heeft hem (de Koran) neergezonden, Degene Die het geheim in de hemelen en op de aarde kent. Voorwaar, Hij is Vergevensgezind, Meest Barmhartig.\"
وَقَالُوا۟ مَالِ هَٰذَا ٱلرَّسُولِ يَأْكُلُ ٱلطَّعَامَ وَيَمْشِى فِى ٱلْأَسْوَاقِ ۙ لَوْلَآ أُنزِلَ إِلَيْهِ مَلَكٌۭ فَيَكُونَ مَعَهُۥ نَذِيرًا ﴿٧﴾
En zij zeiden: \"Wat is dat voor Boodschapper, die voedsel eet en op de markten rondgaat, waarom is hem geen Engel gezonden, zodat hij niet hem een waarschuwer is?
أَوْ يُلْقَىٰٓ إِلَيْهِ كَنزٌ أَوْ تَكُونُ لَهُۥ جَنَّةٌۭ يَأْكُلُ مِنْهَا ۚ وَقَالَ ٱلظَّٰلِمُونَ إِن تَتَّبِعُونَ إِلَّا رَجُلًۭا مَّسْحُورًا ﴿٨﴾
Of is hem geen schat geschonken of heeft hij geen tuin, waar hij van kan eten?\" En de onrechtvaardigen zeiden: \"Jullie volgen slechts een bezeten man.\"
ٱنظُرْ كَيْفَ ضَرَبُوا۟ لَكَ ٱلْأَمْثَٰلَ فَضَلُّوا۟ فَلَا يَسْتَطِيعُونَ سَبِيلًۭا ﴿٩﴾
Zie hoe zij niet jou vergelijkingen maken; zij dwalen en zijn niet in staat een weg (te vinden).
تَبَارَكَ ٱلَّذِىٓ إِن شَآءَ جَعَلَ لَكَ خَيْرًۭا مِّن ذَٰلِكَ جَنَّٰتٍۢ تَجْرِى مِن تَحْتِهَا ٱلْأَنْهَٰرُ وَيَجْعَل لَّكَ قُصُورًۢا ﴿١٠﴾
Gezegend is Degene Die, als Hij dat wil, jou beter dan dat schenkt: tuinen waar onder door de rivieren stromen en Hij schenkt jou paleizen.
بَلْ كَذَّبُوا۟ بِٱلسَّاعَةِ ۖ وَأَعْتَدْنَا لِمَن كَذَّبَ بِٱلسَّاعَةِ سَعِيرًا ﴿١١﴾
Maar nee, zij loochenen het Uur. En Wij hebben voor wie het Uur loochent een laaiend vuur (de Hel) gereedgemaakt.
إِذَا رَأَتْهُم مِّن مَّكَانٍۭ بَعِيدٍۢ سَمِعُوا۟ لَهَا تَغَيُّظًۭا وَزَفِيرًۭا ﴿١٢﴾
Wanneer dat (vuur) hen van een verre plaats ziet horen zij haar gesteun en gekrijs.
وَإِذَآ أُلْقُوا۟ مِنْهَا مَكَانًۭا ضَيِّقًۭا مُّقَرَّنِينَ دَعَوْا۟ هُنَالِكَ ثُبُورًۭا ﴿١٣﴾
En wanneer zij er gebonden uitgeworpen werden naar een enge plaats, dan smeken zij daar om vernietiging.
لَّا تَدْعُوا۟ ٱلْيَوْمَ ثُبُورًۭا وَٰحِدًۭا وَٱدْعُوا۟ ثُبُورًۭا كَثِيرًۭا ﴿١٤﴾
Smeekt op die Dag niet om één vernietiging, smeekt om vele vernietigingen!
قُلْ أَذَٰلِكَ خَيْرٌ أَمْ جَنَّةُ ٱلْخُلْدِ ٱلَّتِى وُعِدَ ٱلْمُتَّقُونَ ۚ كَانَتْ لَهُمْ جَزَآءًۭ وَمَصِيرًۭا ﴿١٥﴾
Zeg: \"Is dat beter of de eeuwige tuin (het Paradijs) die aan de Moettaqôen beloofd is? Het is voor hen een beloning en een eindbestemming.\"
لَّهُمْ فِيهَا مَا يَشَآءُونَ خَٰلِدِينَ ۚ كَانَ عَلَىٰ رَبِّكَ وَعْدًۭا مَّسْـُٔولًۭا ﴿١٦﴾
Voor hen is daarin alles wat zij wensen; eeuwig levend (daarin): het is een belofte van jouw Heer, waarnaar gevraagd mag worden.
وَيَوْمَ يَحْشُرُهُمْ وَمَا يَعْبُدُونَ مِن دُونِ ٱللَّهِ فَيَقُولُ ءَأَنتُمْ أَضْلَلْتُمْ عِبَادِى هَٰٓؤُلَآءِ أَمْ هُمْ ضَلُّوا۟ ٱلسَّبِيلَ ﴿١٧﴾
En op de Dag waarop Hij hen en wat zij naast Allah aanbidden zal verzamelen, zal Hij zeggen: jullie het, die Mijn dienaren deden dwalen, of zijn zij zelf van de Weg gedwaald?\"
قَالُوا۟ سُبْحَٰنَكَ مَا كَانَ يَنۢبَغِى لَنَآ أَن نَّتَّخِذَ مِن دُونِكَ مِنْ أَوْلِيَآءَ وَلَٰكِن مَّتَّعْتَهُمْ وَءَابَآءَهُمْ حَتَّىٰ نَسُوا۟ ٱلذِّكْرَ وَكَانُوا۟ قَوْمًۢا بُورًۭا ﴿١٨﴾
Zij zullen zeggen: \"Heilig bent U, het past ons niet dat wij buiten U beschermers genomen hebben, maar U hebt hen en hun vaderen laten genieten totdat zij de vermaning vergaten en een vernietigd volk geworden waren.\"
فَقَدْ كَذَّبُوكُم بِمَا تَقُولُونَ فَمَا تَسْتَطِيعُونَ صَرْفًۭا وَلَا نَصْرًۭا ۚ وَمَن يَظْلِم مِّنكُمْ نُذِقْهُ عَذَابًۭا كَبِيرًۭا ﴿١٩﴾
(Allah zal zeggen:) \"Zij hebben jullie van leugens beticht over wat jullie zeiden. Jullie zijn niet in staat (de bestraffing) af te wenden en (er is) geen hulp. En wie van jullie onrecht pleegt: hem doen Wij de grootste bestraffing proeven.\"
وَمَآ أَرْسَلْنَا قَبْلَكَ مِنَ ٱلْمُرْسَلِينَ إِلَّآ إِنَّهُمْ لَيَأْكُلُونَ ٱلطَّعَامَ وَيَمْشُونَ فِى ٱلْأَسْوَاقِ ۗ وَجَعَلْنَا بَعْضَكُمْ لِبَعْضٍۢ فِتْنَةً أَتَصْبِرُونَ ۗ وَكَانَ رَبُّكَ بَصِيرًۭا ﴿٢٠﴾
En Wij zonden geen Boodschappers vóór jou, of zij aten voedsel en zij gingen op de markten rond. En Wij hebben sommigen van jullie tot een beproeving voor anderen gemaakt: zullen jullie geduld hebben? En jouw Heer is Alziende.
۞ وَقَالَ ٱلَّذِينَ لَا يَرْجُونَ لِقَآءَنَا لَوْلَآ أُنزِلَ عَلَيْنَا ٱلْمَلَٰٓئِكَةُ أَوْ نَرَىٰ رَبَّنَا ۗ لَقَدِ ٱسْتَكْبَرُوا۟ فِىٓ أَنفُسِهِمْ وَعَتَوْ عُتُوًّۭا كَبِيرًۭا ﴿٢١﴾
En degenen die niet op de ontmoeting met Ons hopen, zeiden: \"Waren de Engelen maar tot ons neergezonden of zagen wij onze Heer maar!\" Voorzeker, zij zijn arrogant over zichzelf en zij overtreden met een grote overtreding.
يَوْمَ يَرَوْنَ ٱلْمَلَٰٓئِكَةَ لَا بُشْرَىٰ يَوْمَئِذٍۢ لِّلْمُجْرِمِينَ وَيَقُولُونَ حِجْرًۭا مَّحْجُورًۭا ﴿٢٢﴾
Op de Dag waarop zij de Engelen zullen zien, op die Dag zal er geen verheugende tijding voor de misdadigers zijn, en zij zullen zeggen: \"(Weest) ver verwijderd!\"
وَقَدِمْنَآ إِلَىٰ مَا عَمِلُوا۟ مِنْ عَمَلٍۢ فَجَعَلْنَٰهُ هَبَآءًۭ مَّنثُورًا ﴿٢٣﴾
En Wij wenden Ons tot de daden die zij hebben verricht en Wij maken die tot verstrooid stof.
أَصْحَٰبُ ٱلْجَنَّةِ يَوْمَئِذٍ خَيْرٌۭ مُّسْتَقَرًّۭا وَأَحْسَنُ مَقِيلًۭا ﴿٢٤﴾
De bewoners van het Paradijs zullen op die Dag, een goede verblijfplaats hebben en een betere rustplaats.
وَيَوْمَ تَشَقَّقُ ٱلسَّمَآءُ بِٱلْغَمَٰمِ وَنُزِّلَ ٱلْمَلَٰٓئِكَةُ تَنزِيلًا ﴿٢٥﴾
En (gedenkt) de Dag waarop de hemel met de wolken uiteen zal splijten en de Engelen neerdalen.
ٱلْمُلْكُ يَوْمَئِذٍ ٱلْحَقُّ لِلرَّحْمَٰنِ ۚ وَكَانَ يَوْمًا عَلَى ٱلْكَٰفِرِينَ عَسِيرًۭا ﴿٢٦﴾
De ware heerschappij zal op die Dag toebehoren aan de Barmhartige en het zal een moeilijke Dag zijn voor de ongelovigen.
وَيَوْمَ يَعَضُّ ٱلظَّالِمُ عَلَىٰ يَدَيْهِ يَقُولُ يَٰلَيْتَنِى ٱتَّخَذْتُ مَعَ ٱلرَّسُولِ سَبِيلًۭا ﴿٢٧﴾
En (gedenkt) de Dag waarop de onrechtvaardige op zijn handen bijt, terwijl hij zegt: \"Had ik maar een Weg genomen met de Boodschapper!
يَٰوَيْلَتَىٰ لَيْتَنِى لَمْ أَتَّخِذْ فُلَانًا خَلِيلًۭا ﴿٢٨﴾
Wee mij! Had ik maar niet zo'n ongelovige als boezemvriend genomen.
لَّقَدْ أَضَلَّنِى عَنِ ٱلذِّكْرِ بَعْدَ إِذْ جَآءَنِى ۗ وَكَانَ ٱلشَّيْطَٰنُ لِلْإِنسَٰنِ خَذُولًۭا ﴿٢٩﴾
Voorzeker, hij heeft mij doen afdwalen van de Vermaning nadat die tot mij gekomen was: en de Satan is de mensen ontrouw!\"
وَقَالَ ٱلرَّسُولُ يَٰرَبِّ إِنَّ قَوْمِى ٱتَّخَذُوا۟ هَٰذَا ٱلْقُرْءَانَ مَهْجُورًۭا ﴿٣٠﴾
En de Boodschapper zei: \"O mijn Heer, voorwaar, mijn volk heefl deze Koran achtergelaten.
وَكَذَٰلِكَ جَعَلْنَا لِكُلِّ نَبِىٍّ عَدُوًّۭا مِّنَ ٱلْمُجْرِمِينَ ۗ وَكَفَىٰ بِرَبِّكَ هَادِيًۭا وَنَصِيرًۭا ﴿٣١﴾
En zo hebben Wij voor iedere Profeet een vijand gemaakt onder de misdadigers. Maar jouw Heer is voldoende als Leider en Helper.
وَقَالَ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ لَوْلَا نُزِّلَ عَلَيْهِ ٱلْقُرْءَانُ جُمْلَةًۭ وَٰحِدَةًۭ ۚ كَذَٰلِكَ لِنُثَبِّتَ بِهِۦ فُؤَادَكَ ۖ وَرَتَّلْنَٰهُ تَرْتِيلًۭا ﴿٣٢﴾
En degenen die ongelovig zijn, zeggen: \"Was de Koran maar in één keer volledig aan hem neergezonden..,\" (Maar) zo hebben Wij daarmee jouw hart versterkt (O Moehammad), en Wij hebben hem regelmatig doen voordragen.
وَلَا يَأْتُونَكَ بِمَثَلٍ إِلَّا جِئْنَٰكَ بِٱلْحَقِّ وَأَحْسَنَ تَفْسِيرًا ﴿٣٣﴾
En zij komen niet met een rare vraag tot jou, of Wij brengen jou de waarheid en een mooiere uitleg.
ٱلَّذِينَ يُحْشَرُونَ عَلَىٰ وُجُوهِهِمْ إِلَىٰ جَهَنَّمَ أُو۟لَٰٓئِكَ شَرٌّۭ مَّكَانًۭا وَأَضَلُّ سَبِيلًۭا ﴿٣٤﴾
Degenen die op hun gezichten bij de Hel verzameld zullen worden zijn degenen met de slechtste plaats en zijn het verst afgedwaald van de Weg.
وَلَقَدْ ءَاتَيْنَا مُوسَى ٱلْكِتَٰبَ وَجَعَلْنَا مَعَهُۥٓ أَخَاهُ هَٰرُونَ وَزِيرًۭا ﴿٣٥﴾
Voorzeker, Wij hebben aan Môesa de Schrift gegeven. En Wij hebben zijn broeder Hârôen aangewezen als rechterhand.
فَقُلْنَا ٱذْهَبَآ إِلَى ٱلْقَوْمِ ٱلَّذِينَ كَذَّبُوا۟ بِـَٔايَٰتِنَا فَدَمَّرْنَٰهُمْ تَدْمِيرًۭا ﴿٣٦﴾
Toen zelden Wij: \"Gaat naar het volk dat Onze Tekenen loochent,\" en Wij vernietigden hen met een volledige vernietiging.
وَقَوْمَ نُوحٍۢ لَّمَّا كَذَّبُوا۟ ٱلرُّسُلَ أَغْرَقْنَٰهُمْ وَجَعَلْنَٰهُمْ لِلنَّاسِ ءَايَةًۭ ۖ وَأَعْتَدْنَا لِلظَّٰلِمِينَ عَذَابًا أَلِيمًۭا ﴿٣٧﴾
En Wij verdronken het volk van Nôeh toen zij de Boodschappers loochenden. En Wij maakten hen tot een teken voor de mensheid. En Wij hebben voor de onrechtplegers een pijnlijke bestraffing voorbereid.
وَعَادًۭا وَثَمُودَا۟ وَأَصْحَٰبَ ٱلرَّسِّ وَقُرُونًۢا بَيْنَ ذَٰلِكَ كَثِيرًۭا ﴿٣٨﴾
En (Wij vernietigden de volken van de) 'Âd en Tsamôed en het volk van Rass en vele generaties daartussen.
وَكُلًّۭا ضَرَبْنَا لَهُ ٱلْأَمْثَٰلَ ۖ وَكُلًّۭا تَبَّرْنَا تَتْبِيرًۭا ﴿٣٩﴾
En voor ieder maakten Wij de gelijkenissen en eik vernietigden Wij met een volledige vernietiging.
وَلَقَدْ أَتَوْا۟ عَلَى ٱلْقَرْيَةِ ٱلَّتِىٓ أُمْطِرَتْ مَطَرَ ٱلسَّوْءِ ۚ أَفَلَمْ يَكُونُوا۟ يَرَوْنَهَا ۚ بَلْ كَانُوا۟ لَا يَرْجُونَ نُشُورًۭا ﴿٤٠﴾
En voorzeker, zij (de ongelovigen) kwamen voorbij de stad, waarop een slechte regen geregend had. Hebben zij dat dan niet gezien? Maar nee, zij hoopten niet tot leven gebracht te worden.
وَإِذَا رَأَوْكَ إِن يَتَّخِذُونَكَ إِلَّا هُزُوًا أَهَٰذَا ٱلَّذِى بَعَثَ ٱللَّهُ رَسُولًا ﴿٤١﴾
En wanneer Zij jou zien (O Moehammad), nemen zij jou slechts tot onderwerp van bespotting: \"Is die het die Allah als Boodschapper heeft gestuurd?
إِن كَادَ لَيُضِلُّنَا عَنْ ءَالِهَتِنَا لَوْلَآ أَن صَبَرْنَا عَلَيْهَا ۚ وَسَوْفَ يَعْلَمُونَ حِينَ يَرَوْنَ ٱلْعَذَابَ مَنْ أَضَلُّ سَبِيلًا ﴿٤٢﴾
Hij had ons bijna van onze goden doen afdwalen, als wij niet geduldig met hen gebleven waren.\" Maar zij zullen weten, wanneer zij de bestraffing zien, wie het verst van de Weg afgedwaald is.
أَرَءَيْتَ مَنِ ٱتَّخَذَ إِلَٰهَهُۥ هَوَىٰهُ أَفَأَنتَ تَكُونُ عَلَيْهِ وَكِيلًا ﴿٤٣﴾
Heb jij degene gezien, die zijn begeerten als zijn god neemt? Zou jij een beschermer voor hem zijn?
أَمْ تَحْسَبُ أَنَّ أَكْثَرَهُمْ يَسْمَعُونَ أَوْ يَعْقِلُونَ ۚ إِنْ هُمْ إِلَّا كَٱلْأَنْعَٰمِ ۖ بَلْ هُمْ أَضَلُّ سَبِيلًا ﴿٤٤﴾
Of denk jij dat de meesten van hen horen of begrijpen? Zij zijn slechts als vee, erger nog, zij zijn het verst afgedwaald van de Weg.
أَلَمْ تَرَ إِلَىٰ رَبِّكَ كَيْفَ مَدَّ ٱلظِّلَّ وَلَوْ شَآءَ لَجَعَلَهُۥ سَاكِنًۭا ثُمَّ جَعَلْنَا ٱلشَّمْسَ عَلَيْهِ دَلِيلًۭا ﴿٤٥﴾
Zie jij niet hoe jouw Heer de schaduwen verlengt? En als Hij het had gewild, had Hij die zeker kunnen doen stilstaan. Toen hebben Wij de zon tot een wijzer gemaakt.
ثُمَّ قَبَضْنَٰهُ إِلَيْنَا قَبْضًۭا يَسِيرًۭا ﴿٤٦﴾
Vervolgens trokken Wij haar (rond het middaguur) naar Ons toe, een geleidelijke terugtrekking.
وَهُوَ ٱلَّذِى جَعَلَ لَكُمُ ٱلَّيْلَ لِبَاسًۭا وَٱلنَّوْمَ سُبَاتًۭا وَجَعَلَ ٱلنَّهَارَ نُشُورًۭا ﴿٤٧﴾
En Hij is Degene Die de nacht als een kledingstuk voor jullie heeft gemaakt en de slaap om uit te rusten. En Hij heeft de dag gemaakt om wakker te zijn (om te werken).
وَهُوَ ٱلَّذِىٓ أَرْسَلَ ٱلرِّيَٰحَ بُشْرًۢا بَيْنَ يَدَىْ رَحْمَتِهِۦ ۚ وَأَنزَلْنَا مِنَ ٱلسَّمَآءِ مَآءًۭ طَهُورًۭا ﴿٤٨﴾
En Hij is Degene Die de winden, als brengers van verheugende tijdingen voor Zijn Barmhartigheid uit heeft gestuurd. En Wij doen puur water uit hemel neerdalen.
لِّنُحْۦِىَ بِهِۦ بَلْدَةًۭ مَّيْتًۭا وَنُسْقِيَهُۥ مِمَّا خَلَقْنَآ أَنْعَٰمًۭا وَأَنَاسِىَّ كَثِيرًۭا ﴿٤٩﴾
Opdat Wij hiermee droog land vruchtbaar maken en om water te geven aan wat Wij geschapen hebben: vee en veel mensen.
وَلَقَدْ صَرَّفْنَٰهُ بَيْنَهُمْ لِيَذَّكَّرُوا۟ فَأَبَىٰٓ أَكْثَرُ ٱلنَّاسِ إِلَّا كُفُورًۭا ﴿٥٠﴾
En voorzeker, Wij hebben dit (geven van water) onder hen afgewisseld, opdat zij er een lering uit trekken. Maar de meeste mensen weigeren, behalve ondankbaarheid.
وَلَوْ شِئْنَا لَبَعَثْنَا فِى كُلِّ قَرْيَةٍۢ نَّذِيرًۭا ﴿٥١﴾
En als Wij het gewild hadden, dan hadden Wij zeker naar iedere stad een waarschuwer gestuurd.
فَلَا تُطِعِ ٱلْكَٰفِرِينَ وَجَٰهِدْهُم بِهِۦ جِهَادًۭا كَبِيرًۭا ﴿٥٢﴾
Gehoorzaarn daarom de ongelovigen niet en vecht tegen hen met een grote strijd.
۞ وَهُوَ ٱلَّذِى مَرَجَ ٱلْبَحْرَيْنِ هَٰذَا عَذْبٌۭ فُرَاتٌۭ وَهَٰذَا مِلْحٌ أُجَاجٌۭ وَجَعَلَ بَيْنَهُمَا بَرْزَخًۭا وَحِجْرًۭا مَّحْجُورًۭا ﴿٥٣﴾
Hij is Degem Die de twee zeeën naast elkaar doet stromen, de een zoet en fris van smaak, de ander zout en bitter. En Hij heeft een afscheiding tussen hen geplaatst, en (die is) als een onverbrugbare afscheiding.
وَهُوَ ٱلَّذِى خَلَقَ مِنَ ٱلْمَآءِ بَشَرًۭا فَجَعَلَهُۥ نَسَبًۭا وَصِهْرًۭا ۗ وَكَانَ رَبُّكَ قَدِيرًۭا ﴿٥٤﴾
En Hij is Degene Die de mens heeft geschapen uit water en vervolgens heeft Hij hem nageslacht en aangetrouwdheid gegeven. En jouw Heer is Almachtig.
وَيَعْبُدُونَ مِن دُونِ ٱللَّهِ مَا لَا يَنفَعُهُمْ وَلَا يَضُرُّهُمْ ۗ وَكَانَ ٱلْكَافِرُ عَلَىٰ رَبِّهِۦ ظَهِيرًۭا ﴿٥٥﴾
En zij aanbidden dat naast Allah wat hen niet kan baten en niet kan schaden. En de ongelovige is een helper (van de Satan) tegen zijn Heer.
وَمَآ أَرْسَلْنَٰكَ إِلَّا مُبَشِّرًۭا وَنَذِيرًۭا ﴿٥٦﴾
En Wij hebben jou slechts gestuurd als een brenger van verbeugende tijdingen en als een waarschuwer.
قُلْ مَآ أَسْـَٔلُكُمْ عَلَيْهِ مِنْ أَجْرٍ إِلَّا مَن شَآءَ أَن يَتَّخِذَ إِلَىٰ رَبِّهِۦ سَبِيلًۭا ﴿٥٧﴾
Zeg (O Moehammad): \"Ik vraag van jullie hiervoor geen beloning anders dan dat men de Weg tot zijn Heer wil nemen.
وَتَوَكَّلْ عَلَى ٱلْحَىِّ ٱلَّذِى لَا يَمُوتُ وَسَبِّحْ بِحَمْدِهِۦ ۚ وَكَفَىٰ بِهِۦ بِذُنُوبِ عِبَادِهِۦ خَبِيرًا ﴿٥٨﴾
En vertrouw op de Levende, Die niet sterft en prijs Zijn lof. En Hij is voldoende als Alwetende over de zonden van Zijn dieneren.
ٱلَّذِى خَلَقَ ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضَ وَمَا بَيْنَهُمَا فِى سِتَّةِ أَيَّامٍۢ ثُمَّ ٱسْتَوَىٰ عَلَى ٱلْعَرْشِ ۚ ٱلرَّحْمَٰنُ فَسْـَٔلْ بِهِۦ خَبِيرًۭا ﴿٥٩﴾
Diegene Die de hemel en de aarde en alles wat daartussen is geschapen heeft in zes dagen. Vervolgens zetelde Hij zich op de Troon, Hij is de Erbarmer, vraag over Hem aan degene die daarover het meeste weet.
وَإِذَا قِيلَ لَهُمُ ٱسْجُدُوا۟ لِلرَّحْمَٰنِ قَالُوا۟ وَمَا ٱلرَّحْمَٰنُ أَنَسْجُدُ لِمَا تَأْمُرُنَا وَزَادَهُمْ نُفُورًۭا ۩ ﴿٦٠﴾
En als er tot hun gezegd wordt: \"Kniel voor de Erbarmer,\" zeggen zij: \"Wie is de Erbarmer, zouden wij knielen voor wat jij ons beveelt?\" En het doet hun afkeer toenemen.
تَبَارَكَ ٱلَّذِى جَعَلَ فِى ٱلسَّمَآءِ بُرُوجًۭا وَجَعَلَ فِيهَا سِرَٰجًۭا وَقَمَرًۭا مُّنِيرًۭا ﴿٦١﴾
Gezegend is Degene Die de sterrenstelsels in de hemel heeft gemaakt en daarin een lamp (de zon) en een verlichtende maan heeft geplaatst.
وَهُوَ ٱلَّذِى جَعَلَ ٱلَّيْلَ وَٱلنَّهَارَ خِلْفَةًۭ لِّمَنْ أَرَادَ أَن يَذَّكَّرَ أَوْ أَرَادَ شُكُورًۭا ﴿٦٢﴾
En Hij is Degene Die de nacht en de dag doet afwisselen voor wie er een lering uit wil trekken of dankbaar wil zijn.
وَعِبَادُ ٱلرَّحْمَٰنِ ٱلَّذِينَ يَمْشُونَ عَلَى ٱلْأَرْضِ هَوْنًۭا وَإِذَا خَاطَبَهُمُ ٱلْجَٰهِلُونَ قَالُوا۟ سَلَٰمًۭا ﴿٦٣﴾
En de dienaren van de Erbarmer zijn degenen die bescheiden op aarde rondgaan. En als onwetenden hen aanspreken, zeggen zij: \"Salâm!\" (Vrede)
وَٱلَّذِينَ يَبِيتُونَ لِرَبِّهِمْ سُجَّدًۭا وَقِيَٰمًۭا ﴿٦٤﴾
En degenen die de nacht doorbrengen, terwijl zij voor hun Heer knielen en staan (in hun shalât).
وَٱلَّذِينَ يَقُولُونَ رَبَّنَا ٱصْرِفْ عَنَّا عَذَابَ جَهَنَّمَ ۖ إِنَّ عَذَابَهَا كَانَ غَرَامًا ﴿٦٥﴾
En degenen die zeggen: \"Onze Heer, wend de bestraffing van de Hel van ons af. Voorwaar, haar bestraffing is een voortdurende kwelling.
إِنَّهَا سَآءَتْ مُسْتَقَرًّۭا وَمُقَامًۭا ﴿٦٦﴾
Voorwaar, het is een zeer slechte vestiging en verblijfplaats.\"
وَٱلَّذِينَ إِذَآ أَنفَقُوا۟ لَمْ يُسْرِفُوا۟ وَلَمْ يَقْتُرُوا۟ وَكَانَ بَيْنَ ذَٰلِكَ قَوَامًۭا ﴿٦٧﴾
En degenen die, wanneer zij besteden, niet overdrijven en niet gierig zijn, maar het midden daartussen houden.
وَٱلَّذِينَ لَا يَدْعُونَ مَعَ ٱللَّهِ إِلَٰهًا ءَاخَرَ وَلَا يَقْتُلُونَ ٱلنَّفْسَ ٱلَّتِى حَرَّمَ ٱللَّهُ إِلَّا بِٱلْحَقِّ وَلَا يَزْنُونَ ۚ وَمَن يَفْعَلْ ذَٰلِكَ يَلْقَ أَثَامًۭا ﴿٦٨﴾
En degenen die niet naast Allah een andere god aanroepen en die niemand doden, waarvan (het doden) door Allah verboden is, behalve volgens het recht. En die geen ontucht plegen, want wie dat doet zal een bestraffing ontmoeten.
يُضَٰعَفْ لَهُ ٱلْعَذَابُ يَوْمَ ٱلْقِيَٰمَةِ وَيَخْلُدْ فِيهِۦ مُهَانًا ﴿٦٩﴾
Voor hem zal de bestraffing vermenigvuldigd worden op de Dag der Opstanding en vernederd zal hij daarin eeuwig leven.
إِلَّا مَن تَابَ وَءَامَنَ وَعَمِلَ عَمَلًۭا صَٰلِحًۭا فَأُو۟لَٰٓئِكَ يُبَدِّلُ ٱللَّهُ سَيِّـَٔاتِهِمْ حَسَنَٰتٍۢ ۗ وَكَانَ ٱللَّهُ غَفُورًۭا رَّحِيمًۭا ﴿٧٠﴾
Behalve degene die berouw toont en gelooft en goede daden verricht. Voor diegenen wisselt Allah hun zonden in voor goede daden. En Allah is Vergevensgezind, Meest Barmhartig.
وَمَن تَابَ وَعَمِلَ صَٰلِحًۭا فَإِنَّهُۥ يَتُوبُ إِلَى ٱللَّهِ مَتَابًۭا ﴿٧١﴾
En wie berouw toont en goede daden verricht: voorwaar, hij wendt zich berouwvol tot Allah.
وَٱلَّذِينَ لَا يَشْهَدُونَ ٱلزُّورَ وَإِذَا مَرُّوا۟ بِٱللَّغْوِ مَرُّوا۟ كِرَامًۭا ﴿٧٢﴾
En (ook) degenen die geen valse getuigenis afleggen. En wanneer zij voorbijkomen aan onzinnig gepraat, gaan zij den waardig aan voorbij.
وَٱلَّذِينَ إِذَا ذُكِّرُوا۟ بِـَٔايَٰتِ رَبِّهِمْ لَمْ يَخِرُّوا۟ عَلَيْهَا صُمًّۭا وَعُمْيَانًۭا ﴿٧٣﴾
En (ook) degenen die, waaneer zij met de Verzen van hun Heer vermaand worden, daarbij niet doof en blind neervallen.
وَٱلَّذِينَ يَقُولُونَ رَبَّنَا هَبْ لَنَا مِنْ أَزْوَٰجِنَا وَذُرِّيَّٰتِنَا قُرَّةَ أَعْيُنٍۢ وَٱجْعَلْنَا لِلْمُتَّقِينَ إِمَامًا ﴿٧٤﴾
En (ook) degenen die zeggen: \"Onze Heer, voor ons onze echtgenotes en onze nakomelingen een verkoeling voor de ogen en maak ons leiders voor de Moettaqôen.
أُو۟لَٰٓئِكَ يُجْزَوْنَ ٱلْغُرْفَةَ بِمَا صَبَرُوا۟ وَيُلَقَّوْنَ فِيهَا تَحِيَّةًۭ وَسَلَٰمًا ﴿٧٥﴾
Zij zijn degenen die beloond zullen worden met een ereplaats (in het Paradijs) en zij zullen daarin ontvangen worden met om begroeting en vrede.
خَٰلِدِينَ فِيهَا ۚ حَسُنَتْ مُسْتَقَرًّۭا وَمُقَامًۭا ﴿٧٦﴾
Zij leven daarin eeuwig, een goede vestiging en verblijfplaats.
قُلْ مَا يَعْبَؤُا۟ بِكُمْ رَبِّى لَوْلَا دُعَآؤُكُمْ ۖ فَقَدْ كَذَّبْتُمْ فَسَوْفَ يَكُونُ لِزَامًۢا ﴿٧٧﴾
Zeg: \"Mijn Heer zal zich niet om jullie bekommeren, indien jullie Hem niet aanroepen; waarlijk, jullie hebben (Hem) geloochend, dus is er spoedig de onvermijdbare (bestraffing).\"