Setting
Surah The Spider [Al-Ankaboot] in Dutch
الٓمٓ ﴿١﴾
Alif Lâm Mîm.
أَحَسِبَ ٱلنَّاسُ أَن يُتْرَكُوٓا۟ أَن يَقُولُوٓا۟ ءَامَنَّا وَهُمْ لَا يُفْتَنُونَ ﴿٢﴾
Dachten de mensen dat zij met rust gelaten worden, als zij zeggen: \"Wij geloven,\" en dat zij niet op de proef gesteld worden?
وَلَقَدْ فَتَنَّا ٱلَّذِينَ مِن قَبْلِهِمْ ۖ فَلَيَعْلَمَنَّ ٱللَّهُ ٱلَّذِينَ صَدَقُوا۟ وَلَيَعْلَمَنَّ ٱلْكَٰذِبِينَ ﴿٣﴾
En voorzeker, Wij hebben degenen vóór hen op de proef gesteld. Allah kent zeker degenen die de oprecht spreken en Hij kent zeker de leugenaars.
أَمْ حَسِبَ ٱلَّذِينَ يَعْمَلُونَ ٱلسَّيِّـَٔاتِ أَن يَسْبِقُونَا ۚ سَآءَ مَا يَحْكُمُونَ ﴿٤﴾
Of dachten degenen die slechte daden verrichten dat zij aan Ons kunnen ontvluchten? Slecht is het wat zij veronderstellen!
مَن كَانَ يَرْجُوا۟ لِقَآءَ ٱللَّهِ فَإِنَّ أَجَلَ ٱللَّهِ لَءَاتٍۢ ۚ وَهُوَ ٱلسَّمِيعُ ٱلْعَلِيمُ ﴿٥﴾
Wie hoopt op de ontmoeting met Allah: voorwaar, het door Allah vastgestelde tijdstip komt zeker en Hij is de Alhorende, de Alwetende.
وَمَن جَٰهَدَ فَإِنَّمَا يُجَٰهِدُ لِنَفْسِهِۦٓ ۚ إِنَّ ٱللَّهَ لَغَنِىٌّ عَنِ ٱلْعَٰلَمِينَ ﴿٦﴾
En wie (voor Allah) strijdt, strijdt slechts voor zichzelf. Voorwaar, Allah is zeker vrij van de behoeften van de werelden.
وَٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ وَعَمِلُوا۟ ٱلصَّٰلِحَٰتِ لَنُكَفِّرَنَّ عَنْهُمْ سَيِّـَٔاتِهِمْ وَلَنَجْزِيَنَّهُمْ أَحْسَنَ ٱلَّذِى كَانُوا۟ يَعْمَلُونَ ﴿٧﴾
En degenen die geloven en goede daden verrichtten zullen Wij zeker hun slechte daden kwijtschelden en Wij zullen hun zeker belonen voor het beste van wat zij plachten te doen.
وَوَصَّيْنَا ٱلْإِنسَٰنَ بِوَٰلِدَيْهِ حُسْنًۭا ۖ وَإِن جَٰهَدَاكَ لِتُشْرِكَ بِى مَا لَيْسَ لَكَ بِهِۦ عِلْمٌۭ فَلَا تُطِعْهُمَآ ۚ إِلَىَّ مَرْجِعُكُمْ فَأُنَبِّئُكُم بِمَا كُنتُمْ تَعْمَلُونَ ﴿٨﴾
En Wij hebben de mens bevolen goed te zijn voor zijn ouders, maar indien zij jou dwingen om deelgenoten toe te kennen aan Mij, waarvan jij geen kennis hebt, gehoorzaam hen dan niet. Tot Mij is jullie terugkeer, daarna zal Ik jullie op de hoogte brengen van wat jullie plachten te doen.
وَٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ وَعَمِلُوا۟ ٱلصَّٰلِحَٰتِ لَنُدْخِلَنَّهُمْ فِى ٱلصَّٰلِحِينَ ﴿٩﴾
En degenen die geloven en goede daden verrichtten zullen Wij zeker doen binnengaan in (het gezelschap) van de oprechten,
وَمِنَ ٱلنَّاسِ مَن يَقُولُ ءَامَنَّا بِٱللَّهِ فَإِذَآ أُوذِىَ فِى ٱللَّهِ جَعَلَ فِتْنَةَ ٱلنَّاسِ كَعَذَابِ ٱللَّهِ وَلَئِن جَآءَ نَصْرٌۭ مِّن رَّبِّكَ لَيَقُولُنَّ إِنَّا كُنَّا مَعَكُمْ ۚ أَوَلَيْسَ ٱللَّهُ بِأَعْلَمَ بِمَا فِى صُدُورِ ٱلْعَٰلَمِينَ ﴿١٠﴾
En er zijn er onder de mensen, die zeggen: \"Wij geloven in Allah,\" en als zij dan door (te geloven in) Allah gekweld worden, beschouwen zij de beproeving van de mensen als een bestraffing van Allah; en als er een overwinning van jouw Heer komt, zeggen zij zeker: \"Voorwaar, wij waren met Jullie!\" En is het niet Allah, Die het beste weet wat er in de harten van de mensen is?
وَلَيَعْلَمَنَّ ٱللَّهُ ٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ وَلَيَعْلَمَنَّ ٱلْمُنَٰفِقِينَ ﴿١١﴾
En Allah kent zeker degenen die geloven en Hij kent zeker de huichelaars.
وَقَالَ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ لِلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ ٱتَّبِعُوا۟ سَبِيلَنَا وَلْنَحْمِلْ خَطَٰيَٰكُمْ وَمَا هُم بِحَٰمِلِينَ مِنْ خَطَٰيَٰهُم مِّن شَىْءٍ ۖ إِنَّهُمْ لَكَٰذِبُونَ ﴿١٢﴾
En degenen die ongelovig zijn, zeggen tegen degenen die geloven: \"Volgt onze weg, dan zullen wij zeker jullie zonden dragen.\" Maar zij dragen geen enkele zonde van hen. Voorwaar, zij zijn zeker leugenaars.
وَلَيَحْمِلُنَّ أَثْقَالَهُمْ وَأَثْقَالًۭا مَّعَ أَثْقَالِهِمْ ۖ وَلَيُسْـَٔلُنَّ يَوْمَ ٱلْقِيَٰمَةِ عَمَّا كَانُوا۟ يَفْتَرُونَ ﴿١٣﴾
En zij zullen zeker hun (eigen) lasten dragen, en lasten naast hun lasten. En zij zullen op de Dag der Opstanding ondervraagd worden over wat zij plachten te verzinnen.
وَلَقَدْ أَرْسَلْنَا نُوحًا إِلَىٰ قَوْمِهِۦ فَلَبِثَ فِيهِمْ أَلْفَ سَنَةٍ إِلَّا خَمْسِينَ عَامًۭا فَأَخَذَهُمُ ٱلطُّوفَانُ وَهُمْ ظَٰلِمُونَ ﴿١٤﴾
En voorzeker, Wij hebben Nôeh tot zijn volk gezonden en hij verbleef duizend jaar bij hen, op vijftig jaar na. Toen overviel de zondvloed hen, terwijl zij onrechtvaardigen waren.
فَأَنجَيْنَٰهُ وَأَصْحَٰبَ ٱلسَّفِينَةِ وَجَعَلْنَٰهَآ ءَايَةًۭ لِّلْعَٰلَمِينَ ﴿١٥﴾
Toen hebben Wij hem en de opvarenden van de ark gered. En Wij maakten haar tot een lering voor de werelden.
وَإِبْرَٰهِيمَ إِذْ قَالَ لِقَوْمِهِ ٱعْبُدُوا۟ ٱللَّهَ وَٱتَّقُوهُ ۖ ذَٰلِكُمْ خَيْرٌۭ لَّكُمْ إِن كُنتُمْ تَعْلَمُونَ ﴿١٦﴾
En (gedenkt) Ibrâhîm, toen hij tot zijn volk zei: \"Aanbidt Allah en vreest Hem, dat is beter voor jullie, ah jullie het weten.
إِنَّمَا تَعْبُدُونَ مِن دُونِ ٱللَّهِ أَوْثَٰنًۭا وَتَخْلُقُونَ إِفْكًا ۚ إِنَّ ٱلَّذِينَ تَعْبُدُونَ مِن دُونِ ٱللَّهِ لَا يَمْلِكُونَ لَكُمْ رِزْقًۭا فَٱبْتَغُوا۟ عِندَ ٱللَّهِ ٱلرِّزْقَ وَٱعْبُدُوهُ وَٱشْكُرُوا۟ لَهُۥٓ ۖ إِلَيْهِ تُرْجَعُونَ ﴿١٧﴾
Voorwaar, wat jullie naast Allah aanbidden zijn slechts afgoden, en jullie verzinnen leugens. Voorwaar, degenen die jullie naast Allah aanbidden hebben geen macht om jullie van levensonderhoud te voorzien. Zoekt daarom de levensvoorziening bij Allah en aanbidt Hem, en weest Hem dankbaar, tot Hem worden jullie teruggebracht.
وَإِن تُكَذِّبُوا۟ فَقَدْ كَذَّبَ أُمَمٌۭ مِّن قَبْلِكُمْ ۖ وَمَا عَلَى ٱلرَّسُولِ إِلَّا ٱلْبَلَٰغُ ٱلْمُبِينُ ﴿١٨﴾
Maar als jullie loochenen: voorzeker, vele gemeenschappen vóór jullie loochenden. En de plicht van de Boodschapper is slechts de duidelijke verkondiging.
أَوَلَمْ يَرَوْا۟ كَيْفَ يُبْدِئُ ٱللَّهُ ٱلْخَلْقَ ثُمَّ يُعِيدُهُۥٓ ۚ إِنَّ ذَٰلِكَ عَلَى ٱللَّهِ يَسِيرٌۭ ﴿١٩﴾
Zien zij niet in, hoe Allah de schepping schiep en haar vervolgens herhaalde? Voorwaar, dat is voor Allah gemakkelijk.
قُلْ سِيرُوا۟ فِى ٱلْأَرْضِ فَٱنظُرُوا۟ كَيْفَ بَدَأَ ٱلْخَلْقَ ۚ ثُمَّ ٱللَّهُ يُنشِئُ ٱلنَّشْأَةَ ٱلْءَاخِرَةَ ۚ إِنَّ ٱللَّهَ عَلَىٰ كُلِّ شَىْءٍۢ قَدِيرٌۭ ﴿٢٠﴾
Zeg: \"Reist op de aarde en ziet dan hoe Hij de schepping schiep; vervolgens wekt Hij een laatste schepping op. Voorwaar, Allah is Almachtig over alle zaken.\"
يُعَذِّبُ مَن يَشَآءُ وَيَرْحَمُ مَن يَشَآءُ ۖ وَإِلَيْهِ تُقْلَبُونَ ﴿٢١﴾
Hij bestraft wie Hij wil en Hij begenadigt wie Hij wil, en tot Hem zullen jullie teruggekeerd worden.
وَمَآ أَنتُم بِمُعْجِزِينَ فِى ٱلْأَرْضِ وَلَا فِى ٱلسَّمَآءِ ۖ وَمَا لَكُم مِّن دُونِ ٱللَّهِ مِن وَلِىٍّۢ وَلَا نَصِيرٍۢ ﴿٢٢﴾
En er is voor jullie geen ontvluchten (aan Hem) op de aarde en niet in de hemel, en er is voor jullie naast Allah geen beschermer en geen helper.
وَٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ بِـَٔايَٰتِ ٱللَّهِ وَلِقَآئِهِۦٓ أُو۟لَٰٓئِكَ يَئِسُوا۟ مِن رَّحْمَتِى وَأُو۟لَٰٓئِكَ لَهُمْ عَذَابٌ أَلِيمٌۭ ﴿٢٣﴾
En degenen die niet geloven in de Verzen van Allah en de ontmoeting met Hem: zij zijn degenen die wanhopen aan Mijn Barmhartigheid en zij zijn degenen voor wie er een pijnlijke bestraffing is.
فَمَا كَانَ جَوَابَ قَوْمِهِۦٓ إِلَّآ أَن قَالُوا۟ ٱقْتُلُوهُ أَوْ حَرِّقُوهُ فَأَنجَىٰهُ ٱللَّهُ مِنَ ٱلنَّارِ ۚ إِنَّ فِى ذَٰلِكَ لَءَايَٰتٍۢ لِّقَوْمٍۢ يُؤْمِنُونَ ﴿٢٤﴾
Maar het antwoord van zijn volk was slechts dat zij zeiden: \"Doodt hem,\" of \"Verbrandt hem.\" Maar Allah redde hem van het vuur. Voorwaar, daarin zijin zeker Tekenen voor een volk dat gelooft.
وَقَالَ إِنَّمَا ٱتَّخَذْتُم مِّن دُونِ ٱللَّهِ أَوْثَٰنًۭا مَّوَدَّةَ بَيْنِكُمْ فِى ٱلْحَيَوٰةِ ٱلدُّنْيَا ۖ ثُمَّ يَوْمَ ٱلْقِيَٰمَةِ يَكْفُرُ بَعْضُكُم بِبَعْضٍۢ وَيَلْعَنُ بَعْضُكُم بَعْضًۭا وَمَأْوَىٰكُمُ ٱلنَّارُ وَمَا لَكُم مِّن نَّٰصِرِينَ ﴿٢٥﴾
En hij (Ibrâhîm) zei: \"Voorwaar, wet jullie naast Allah hebben genomen zijn slechts afgoden om de onderlinge liefde tussen jullie te versterken in dit wereldse leven. Op de Dag van de Opstanding zullen jullie elkaar verwerpen en elkaar vervloeken. Maar jullie verblijfplaats is de Hel en er zullen geen helpers voor jullie zijn.\"
۞ فَـَٔامَنَ لَهُۥ لُوطٌۭ ۘ وَقَالَ إِنِّى مُهَاجِرٌ إِلَىٰ رَبِّىٓ ۖ إِنَّهُۥ هُوَ ٱلْعَزِيزُ ٱلْحَكِيمُ ﴿٢٦﴾
Maar Lôeth geloofde hem, en (Ibrârîm) zei: \"ik ben een uitwijker naar mijn Heer: voorwaar, Hij is de Almachtige, de Alwijze.\"
وَوَهَبْنَا لَهُۥٓ إِسْحَٰقَ وَيَعْقُوبَ وَجَعَلْنَا فِى ذُرِّيَّتِهِ ٱلنُّبُوَّةَ وَٱلْكِتَٰبَ وَءَاتَيْنَٰهُ أَجْرَهُۥ فِى ٱلدُّنْيَا ۖ وَإِنَّهُۥ فِى ٱلْءَاخِرَةِ لَمِنَ ٱلصَّٰلِحِينَ ﴿٢٧﴾
En Wij schonken hem Ishâq en Ya'qôeb. En Wij hebben ender zijn nakomelingen het Profèctschap en dc Schrift tot stand gebracht. En Wij schonken hem zijn beloning in de wereld. En voorwaar, in het Hiernamaals behoort hij zeker tot de oprechten.
وَلُوطًا إِذْ قَالَ لِقَوْمِهِۦٓ إِنَّكُمْ لَتَأْتُونَ ٱلْفَٰحِشَةَ مَا سَبَقَكُم بِهَا مِنْ أَحَدٍۢ مِّنَ ٱلْعَٰلَمِينَ ﴿٢٨﴾
En (gedenkt) Lôcth, toen hij tegen zijn volk zei. \"Jullie begaan zeker gruweldaden, die niemand van de mensen ooit beging.
أَئِنَّكُمْ لَتَأْتُونَ ٱلرِّجَالَ وَتَقْطَعُونَ ٱلسَّبِيلَ وَتَأْتُونَ فِى نَادِيكُمُ ٱلْمُنكَرَ ۖ فَمَا كَانَ جَوَابَ قَوْمِهِۦٓ إِلَّآ أَن قَالُوا۟ ٱئْتِنَا بِعَذَابِ ٱللَّهِ إِن كُنتَ مِنَ ٱلصَّٰدِقِينَ ﴿٢٩﴾
Is het dan inderdaad niet zo dat jullie de mensen benaderen en op de weg struikroverij bedrijven en in jullie samenkomsten het verwerpelijke verichten?\" Het antwoord van zijn volk was slechts dat zij zeiden: \"Geef ons dan de bcstraffing van Allah, als jij tot de waarachtigen behoort!\"
قَالَ رَبِّ ٱنصُرْنِى عَلَى ٱلْقَوْمِ ٱلْمُفْسِدِينَ ﴿٣٠﴾
Hij zei: \"Mijn Heer, help mij tegen het volk van de verdedzaaiers! \"
وَلَمَّا جَآءَتْ رُسُلُنَآ إِبْرَٰهِيمَ بِٱلْبُشْرَىٰ قَالُوٓا۟ إِنَّا مُهْلِكُوٓا۟ أَهْلِ هَٰذِهِ ٱلْقَرْيَةِ ۖ إِنَّ أَهْلَهَا كَانُوا۟ ظَٰلِمِينَ ﴿٣١﴾
En toen Onze gezanten (Engelen) tot Ibrâhîm kwamen met de verheugende tijdingen, zeiden zij.\"Voorwaar, wij zullen de bewoners van deze stad vernietigen. Voorwaar, haar bewoners waren onrechtvaardigen.\"
قَالَ إِنَّ فِيهَا لُوطًۭا ۚ قَالُوا۟ نَحْنُ أَعْلَمُ بِمَن فِيهَا ۖ لَنُنَجِّيَنَّهُۥ وَأَهْلَهُۥٓ إِلَّا ٱمْرَأَتَهُۥ كَانَتْ مِنَ ٱلْغَٰبِرِينَ ﴿٣٢﴾
Hij zei: \"Lôeth is daar.\" Zij miden: \"Wij weten beter wie daar zijn. Voorwaar, wij zullen hem en zijn familie redden, behalve zijn vrouw. Zij zal tot de achterblijvers behoren.\"
وَلَمَّآ أَن جَآءَتْ رُسُلُنَا لُوطًۭا سِىٓءَ بِهِمْ وَضَاقَ بِهِمْ ذَرْعًۭا وَقَالُوا۟ لَا تَخَفْ وَلَا تَحْزَنْ ۖ إِنَّا مُنَجُّوكَ وَأَهْلَكَ إِلَّا ٱمْرَأَتَكَ كَانَتْ مِنَ ٱلْغَٰبِرِينَ ﴿٣٣﴾
En toen Onze gezanten naar Lôeth kwamen, was hij bedroefd vanwege hen, en hij had geen macht om hen te beschermen. Maar zij zeiden: \"Wees niet bang en treur niet: voorwaar, wij redden zeker jou en jouw familie, behalve jouw vrouw. Zij zal tot de achterblijvers behoren.
إِنَّا مُنزِلُونَ عَلَىٰٓ أَهْلِ هَٰذِهِ ٱلْقَرْيَةِ رِجْزًۭا مِّنَ ٱلسَّمَآءِ بِمَا كَانُوا۟ يَفْسُقُونَ ﴿٣٤﴾
Voorwaar, wij zullen een zware bestraffing uit de hemel neerzenden op de bewoners van deze stad omdat zij zware zonden begingen.\"
وَلَقَد تَّرَكْنَا مِنْهَآ ءَايَةًۢ بَيِّنَةًۭ لِّقَوْمٍۢ يَعْقِلُونَ ﴿٣٥﴾
En voorzeker, Wij hebben een duidelijk Teken achtergelaten voor een volk dat begrijpt.
وَإِلَىٰ مَدْيَنَ أَخَاهُمْ شُعَيْبًۭا فَقَالَ يَٰقَوْمِ ٱعْبُدُوا۟ ٱللَّهَ وَٱرْجُوا۟ ٱلْيَوْمَ ٱلْءَاخِرَ وَلَا تَعْثَوْا۟ فِى ٱلْأَرْضِ مُفْسِدِينَ ﴿٣٦﴾
En naar Madyan (stuurden Wij) hun broeder Sjoe'aib. En hij zei: \"O mijn volk, aanbidt Allah en hoopt op de Laatste Dag en verricht geen kwaad op aarde als verderfzaaiers.\"
فَكَذَّبُوهُ فَأَخَذَتْهُمُ ٱلرَّجْفَةُ فَأَصْبَحُوا۟ فِى دَارِهِمْ جَٰثِمِينَ ﴿٣٧﴾
Toen loochenden zij hem waarna een aardbeving hen trof en zij werden doden in hun huizen.
وَعَادًۭا وَثَمُودَا۟ وَقَد تَّبَيَّنَ لَكُم مِّن مَّسَٰكِنِهِمْ ۖ وَزَيَّنَ لَهُمُ ٱلشَّيْطَٰنُ أَعْمَٰلَهُمْ فَصَدَّهُمْ عَنِ ٱلسَّبِيلِ وَكَانُوا۟ مُسْتَبْصِرِينَ ﴿٣٨﴾
En (Wij vernietigden) de 'Âd en de Tsamôed. Dat is jullie waarlijk bekend geworden door (de ruïnes van) hun woningen. En de Satan deed voor hen hun daden schoon sehijnen, waarna hij hen afleidde van de Weg, hoewel zij over inzicht beschikten.
وَقَٰرُونَ وَفِرْعَوْنَ وَهَٰمَٰنَ ۖ وَلَقَدْ جَآءَهُم مُّوسَىٰ بِٱلْبَيِّنَٰتِ فَٱسْتَكْبَرُوا۟ فِى ٱلْأَرْضِ وَمَا كَانُوا۟ سَٰبِقِينَ ﴿٣٩﴾
En (Wij vernietigden) Qârôen en Fir'aun en Hâmân. En voorzeker is Môesa tot hen met duidelijke Tekenen gekomen, maar zij waren hoogmoedig op de aarde. En zij konden (Onze bestraffing) niet ontvluchten.
فَكُلًّا أَخَذْنَا بِذَنۢبِهِۦ ۖ فَمِنْهُم مَّنْ أَرْسَلْنَا عَلَيْهِ حَاصِبًۭا وَمِنْهُم مَّنْ أَخَذَتْهُ ٱلصَّيْحَةُ وَمِنْهُم مَّنْ خَسَفْنَا بِهِ ٱلْأَرْضَ وَمِنْهُم مَّنْ أَغْرَقْنَا ۚ وَمَا كَانَ ٱللَّهُ لِيَظْلِمَهُمْ وَلَٰكِن كَانُوٓا۟ أَنفُسَهُمْ يَظْلِمُونَ ﴿٤٠﴾
En ieder bestraften Wij voor zijn zonde. Daarom waren er onder hen over wie Wij een storm var hagelstenen zonden en waren er onder hen die door een bliksemslag gegrepen werden. En er waren er onder hen die Wij in de aarde deden wegzinken en er waren er onder hen Wij verdronken. Allah was niet onrechtvaardig voor hen, maar zij waren onrechtvaardig voor ziclizelf
مَثَلُ ٱلَّذِينَ ٱتَّخَذُوا۟ مِن دُونِ ٱللَّهِ أَوْلِيَآءَ كَمَثَلِ ٱلْعَنكَبُوتِ ٱتَّخَذَتْ بَيْتًۭا ۖ وَإِنَّ أَوْهَنَ ٱلْبُيُوتِ لَبَيْتُ ٱلْعَنكَبُوتِ ۖ لَوْ كَانُوا۟ يَعْلَمُونَ ﴿٤١﴾
De gelijkenis met degenen die helpers naast Allah nemen, is als die met een spin die een huis maakt. En voorwaar, het zwakste van de huizen is zeker het huis van een spin (al 'Ankabôet), als zij het wisten.
إِنَّ ٱللَّهَ يَعْلَمُ مَا يَدْعُونَ مِن دُونِهِۦ مِن شَىْءٍۢ ۚ وَهُوَ ٱلْعَزِيزُ ٱلْحَكِيمُ ﴿٤٢﴾
Voorwaar, Allah weet wat zij voor iets naast Hem aanroepen en Hij is de Almachtige, de Alwijze.
وَتِلْكَ ٱلْأَمْثَٰلُ نَضْرِبُهَا لِلنَّاسِ ۖ وَمَا يَعْقِلُهَآ إِلَّا ٱلْعَٰلِمُونَ ﴿٤٣﴾
En deze vergelijkingen maken Wij voor de mensen, maar zij begrijpen ze niet, behalve degenen die over kennis beschikken.
خَلَقَ ٱللَّهُ ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضَ بِٱلْحَقِّ ۚ إِنَّ فِى ذَٰلِكَ لَءَايَةًۭ لِّلْمُؤْمِنِينَ ﴿٤٤﴾
Allah schiep de hemelen en de aarde in waarheid. Voorwaar, daarin is zeker een Teken voor de gelovigen.
ٱتْلُ مَآ أُوحِىَ إِلَيْكَ مِنَ ٱلْكِتَٰبِ وَأَقِمِ ٱلصَّلَوٰةَ ۖ إِنَّ ٱلصَّلَوٰةَ تَنْهَىٰ عَنِ ٱلْفَحْشَآءِ وَٱلْمُنكَرِ ۗ وَلَذِكْرُ ٱللَّهِ أَكْبَرُ ۗ وَٱللَّهُ يَعْلَمُ مَا تَصْنَعُونَ ﴿٤٥﴾
Draag voor (O Moehammad) wat aan jou in het Boek geopenbaard is en onderhoud de shalât. Voorwaat, de shalât weerhoudt van de gruweldaad en het verwerpelijke. Zeker, het gedenken van Allah (de shalât) is groter en Allah weet wat jullie bedrijven.
۞ وَلَا تُجَٰدِلُوٓا۟ أَهْلَ ٱلْكِتَٰبِ إِلَّا بِٱلَّتِى هِىَ أَحْسَنُ إِلَّا ٱلَّذِينَ ظَلَمُوا۟ مِنْهُمْ ۖ وَقُولُوٓا۟ ءَامَنَّا بِٱلَّذِىٓ أُنزِلَ إِلَيْنَا وَأُنزِلَ إِلَيْكُمْ وَإِلَٰهُنَا وَإِلَٰهُكُمْ وَٰحِدٌۭ وَنَحْنُ لَهُۥ مُسْلِمُونَ ﴿٤٦﴾
En redetwist niet anders dan op de beste wijze met de lieden van de Schrift, behalve met de onrechtplegers onder hen. En zegt: \"Wij geloven in wat aan ons is neergezonden en in wat aan jullie is neergezonden; en onze God en jullie God is Één, en wij hebben ons am Hem overgegeven.
وَكَذَٰلِكَ أَنزَلْنَآ إِلَيْكَ ٱلْكِتَٰبَ ۚ فَٱلَّذِينَ ءَاتَيْنَٰهُمُ ٱلْكِتَٰبَ يُؤْمِنُونَ بِهِۦ ۖ وَمِنْ هَٰٓؤُلَآءِ مَن يُؤْمِنُ بِهِۦ ۚ وَمَا يَجْحَدُ بِـَٔايَٰتِنَآ إِلَّا ٱلْكَٰفِرُونَ ﴿٤٧﴾
En zo hebben Wij aan jou het Boek neergezonden. Degenen aan wie Wij de Schrift (de Taurât) hebben gegeven. zij geloven erin (in de Koran) en onder dezen (de bewoners van Mekkah) zijn er die erin geloven. En niemand verwerpt Onze Verzen dan de ongelovigen.
وَمَا كُنتَ تَتْلُوا۟ مِن قَبْلِهِۦ مِن كِتَٰبٍۢ وَلَا تَخُطُّهُۥ بِيَمِينِكَ ۖ إِذًۭا لَّٱرْتَابَ ٱلْمُبْطِلُونَ ﴿٤٨﴾
En daarvóór heb jij nooit een boek gelezen, en jij hebt nooit iets ervan met je rechterhand geschreven. Anders zouden de ontkenners zeker twijfelen.
بَلْ هُوَ ءَايَٰتٌۢ بَيِّنَٰتٌۭ فِى صُدُورِ ٱلَّذِينَ أُوتُوا۟ ٱلْعِلْمَ ۚ وَمَا يَجْحَدُ بِـَٔايَٰتِنَآ إِلَّا ٱلظَّٰلِمُونَ ﴿٤٩﴾
Het zijn zelfs duidelijke Verzen in de harten van degenen aan wie de kennis is gegeven. En niemand verwerpt Onze Verzen dan de onrechtvaardigen.
وَقَالُوا۟ لَوْلَآ أُنزِلَ عَلَيْهِ ءَايَٰتٌۭ مِّن رَّبِّهِۦ ۖ قُلْ إِنَّمَا ٱلْءَايَٰتُ عِندَ ٱللَّهِ وَإِنَّمَآ أَنَا۠ نَذِيرٌۭ مُّبِينٌ ﴿٥٠﴾
En zij zeiden: \"Was er maar een Teken (wonder) van zijn Heer aan hem gezonden?\" Zeg: \"Voorwaar, de Tekenen zijn slechts bij Allah. En voorwaar, ik ben slechts een duidelijke waarschuwer.\"
أَوَلَمْ يَكْفِهِمْ أَنَّآ أَنزَلْنَا عَلَيْكَ ٱلْكِتَٰبَ يُتْلَىٰ عَلَيْهِمْ ۚ إِنَّ فِى ذَٰلِكَ لَرَحْمَةًۭ وَذِكْرَىٰ لِقَوْمٍۢ يُؤْمِنُونَ ﴿٥١﴾
Is het voor hen niet voldoende dat Wij aan jou het Boek hebben neergezonden, dat aan hen wordt voorgedragen? Voomaar, daarin is zeker barmhartigheid en een vermaning voor een volk dat gelooft.
قُلْ كَفَىٰ بِٱللَّهِ بَيْنِى وَبَيْنَكُمْ شَهِيدًۭا ۖ يَعْلَمُ مَا فِى ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ ۗ وَٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ بِٱلْبَٰطِلِ وَكَفَرُوا۟ بِٱللَّهِ أُو۟لَٰٓئِكَ هُمُ ٱلْخَٰسِرُونَ ﴿٥٢﴾
Zeg: \"Allah is voldoende als Getuige tussen mij en jullie.\" Hij kent wat er in de hemelen en op de aarde is. En degenen die in de valsheid geloven en aan Allah ongelovig zijn: zij zijn de verliezers.
وَيَسْتَعْجِلُونَكَ بِٱلْعَذَابِ ۚ وَلَوْلَآ أَجَلٌۭ مُّسَمًّۭى لَّجَآءَهُمُ ٱلْعَذَابُ وَلَيَأْتِيَنَّهُم بَغْتَةًۭ وَهُمْ لَا يَشْعُرُونَ ﴿٥٣﴾
En zij vragen jou om de bestraffing te laten bespoedigen. En als er geen vastgestelde termijn was, dan zou de bestraffing zeker reeds tot hen zijn gekomen. En die zal zeker plotseling tot hen komen, terwijl zij het niet beseffen.
يَسْتَعْجِلُونَكَ بِٱلْعَذَابِ وَإِنَّ جَهَنَّمَ لَمُحِيطَةٌۢ بِٱلْكَٰفِرِينَ ﴿٥٤﴾
Zij vragen jou om de bestraffing te laten bespoedigen. En voorwaar, de Hel omsluit zeker de ongelovigen.
يَوْمَ يَغْشَىٰهُمُ ٱلْعَذَابُ مِن فَوْقِهِمْ وَمِن تَحْتِ أَرْجُلِهِمْ وَيَقُولُ ذُوقُوا۟ مَا كُنتُمْ تَعْمَلُونَ ﴿٥٥﴾
Op die Dag bedekt de bestraffing hen, van boven ben en van onder hun voeten. En Hij zal zeggen: \"Proeft wat jullie plachten te doen.\"
يَٰعِبَادِىَ ٱلَّذِينَ ءَامَنُوٓا۟ إِنَّ أَرْضِى وَٰسِعَةٌۭ فَإِيَّٰىَ فَٱعْبُدُونِ ﴿٥٦﴾
O Mijn dienaren die geloven: voorwaar, Mijn aarde is wijd, aanbidt daarom slechts Mij.
كُلُّ نَفْسٍۢ ذَآئِقَةُ ٱلْمَوْتِ ۖ ثُمَّ إِلَيْنَا تُرْجَعُونَ ﴿٥٧﴾
Elke ziet zal de dood ervaren, Daarna zullen jullie tot Ons worden teruggekeerd.
وَٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ وَعَمِلُوا۟ ٱلصَّٰلِحَٰتِ لَنُبَوِّئَنَّهُم مِّنَ ٱلْجَنَّةِ غُرَفًۭا تَجْرِى مِن تَحْتِهَا ٱلْأَنْهَٰرُ خَٰلِدِينَ فِيهَا ۚ نِعْمَ أَجْرُ ٱلْعَٰمِلِينَ ﴿٥٨﴾
En voor degenen die geloven en goede werken verrichten zullen Wij zeker in het Paradijs hoge verblijven plaatsen, waar onder door de rivieren stromen. Zij zijn daarin eeuwiglevenden. De beste beloning is voor hen die (goede) werken verrichten.
ٱلَّذِينَ صَبَرُوا۟ وَعَلَىٰ رَبِّهِمْ يَتَوَكَّلُونَ ﴿٥٩﴾
Degenen die geduld hebben en op hun Heer vertrouwen.
وَكَأَيِّن مِّن دَآبَّةٍۢ لَّا تَحْمِلُ رِزْقَهَا ٱللَّهُ يَرْزُقُهَا وَإِيَّاكُمْ ۚ وَهُوَ ٱلسَّمِيعُ ٱلْعَلِيمُ ﴿٦٠﴾
En hoeveel levende wezens zijn er niet, die niet over hun levensondeoud beschikken? Allah voorziet hen en jullie ook. En Hij is Alhorend, Alwetend.
وَلَئِن سَأَلْتَهُم مَّنْ خَلَقَ ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضَ وَسَخَّرَ ٱلشَّمْسَ وَٱلْقَمَرَ لَيَقُولُنَّ ٱللَّهُ ۖ فَأَنَّىٰ يُؤْفَكُونَ ﴿٦١﴾
En als je kun vraagt wie de hemelen en de aarde heeft geschapen en wie de zon en de maan heeft onderworpen, dan zullen zij zeker zeggen: \"Allah.\" Hoe komt het dan, dat zij zo bedrogen worden?
ٱللَّهُ يَبْسُطُ ٱلرِّزْقَ لِمَن يَشَآءُ مِنْ عِبَادِهِۦ وَيَقْدِرُ لَهُۥٓ ۚ إِنَّ ٱللَّهَ بِكُلِّ شَىْءٍ عَلِيمٌۭ ﴿٦٢﴾
Allah verruimt de voorzieningen voor wie Hij wil van Zijn dienaren, en Hij beperkt voor hen. Voorwaar, Allah is Alwetend over alle dingen.
وَلَئِن سَأَلْتَهُم مَّن نَّزَّلَ مِنَ ٱلسَّمَآءِ مَآءًۭ فَأَحْيَا بِهِ ٱلْأَرْضَ مِنۢ بَعْدِ مَوْتِهَا لَيَقُولُنَّ ٱللَّهُ ۚ قُلِ ٱلْحَمْدُ لِلَّهِ ۚ بَلْ أَكْثَرُهُمْ لَا يَعْقِلُونَ ﴿٦٣﴾
En als jij hun vraagt wie uit de hemel water doet neerkomen en dan de aarde daarmee tot leven brengt na haar dood, dan zeggen zij zeker: \"Allah.\" Zeg: \"Alle lof zij Allah.\" Maar de meesten van hen begrijpen het niet.
وَمَا هَٰذِهِ ٱلْحَيَوٰةُ ٱلدُّنْيَآ إِلَّا لَهْوٌۭ وَلَعِبٌۭ ۚ وَإِنَّ ٱلدَّارَ ٱلْءَاخِرَةَ لَهِىَ ٱلْحَيَوَانُ ۚ لَوْ كَانُوا۟ يَعْلَمُونَ ﴿٦٤﴾
En dit wereldse leven is niets dan vermaak en spel. En voorwaar, het Huis van het Hiernamaals is zeker het echte leven, als zij het wisten!
فَإِذَا رَكِبُوا۟ فِى ٱلْفُلْكِ دَعَوُا۟ ٱللَّهَ مُخْلِصِينَ لَهُ ٱلدِّينَ فَلَمَّا نَجَّىٰهُمْ إِلَى ٱلْبَرِّ إِذَا هُمْ يُشْرِكُونَ ﴿٦٥﴾
En als zij op de schepen varen, dan roepen zij Allah aan. Hem zuiver aanbiddend. Maar zodra Hij hen dan heeft gered (en) aan land heeft gebracht, dan kennen zij deelgenoten (aan Allah) toe.
لِيَكْفُرُوا۟ بِمَآ ءَاتَيْنَٰهُمْ وَلِيَتَمَتَّعُوا۟ ۖ فَسَوْفَ يَعْلَمُونَ ﴿٦٦﴾
Om hun ondankbaarheid te tonen voor wat Wij hun gegeven hebben en om te genieten. Spoedig zuilen zij het te weten.
أَوَلَمْ يَرَوْا۟ أَنَّا جَعَلْنَا حَرَمًا ءَامِنًۭا وَيُتَخَطَّفُ ٱلنَّاسُ مِنْ حَوْلِهِمْ ۚ أَفَبِٱلْبَٰطِلِ يُؤْمِنُونَ وَبِنِعْمَةِ ٱللَّهِ يَكْفُرُونَ ﴿٦٧﴾
En zim zij niet dat Wij, een gewijd veilig (land) hebben gemaakt, terwijl de mensen om hen heen worden verdreven? Geloven zij dan in de valsheid en ontkennen zij de gunst van Allah?
وَمَنْ أَظْلَمُ مِمَّنِ ٱفْتَرَىٰ عَلَى ٱللَّهِ كَذِبًا أَوْ كَذَّبَ بِٱلْحَقِّ لَمَّا جَآءَهُۥٓ ۚ أَلَيْسَ فِى جَهَنَّمَ مَثْوًۭى لِّلْكَٰفِرِينَ ﴿٦٨﴾
En wie is er onrechtvaardiger dan wie er een leugen over Allah verzint of de Waarheid loochent wanneer die tot hem is gekomen? Is de Hel niet de plaats voor de ongelovigen?
وَٱلَّذِينَ جَٰهَدُوا۟ فِينَا لَنَهْدِيَنَّهُمْ سُبُلَنَا ۚ وَإِنَّ ٱللَّهَ لَمَعَ ٱلْمُحْسِنِينَ ﴿٦٩﴾
En degenen die omwille van Ons streven, die zullen Wij zeker Leiding schenken op Onze wegen. En voorwaar, Allah is zeker met de weldoeners.