Setting
Surah The Prophets [Al-Anbiya] in Dutch
ٱقْتَرَبَ لِلنَّاسِ حِسَابُهُمْ وَهُمْ فِى غَفْلَةٍۢ مُّعْرِضُونَ ﴿١﴾
De tijd nadert, waarop de bewoners van Mekka rekenschap zullen moeten afleggen, en nochtans zijn zij achteloos en hebben zich van de overdenking daarvan afgewend.
Dichter bij voor de mensen is hun afrekening gekomen, terwijl zij zich in onachtzaamheid afwenden.
Dichter bij voor de mensen is hun afrekening gekomen, terwijl zij zich in onachtzaamheid afwenden.
مَا يَأْتِيهِم مِّن ذِكْرٍۢ مِّن رَّبِّهِم مُّحْدَثٍ إِلَّا ٱسْتَمَعُوهُ وَهُمْ يَلْعَبُونَ ﴿٢﴾
Er komt geene waarschuwing tot hen van hunnen Heer, die hun onlangs in den Koran werd geopenbaard, of als zij die hooren, maken zij haar tot een voorwerp van hunnen spot.
En er komt geen nieuwe Vermaning van hun Heer tot hen, of zij luisteren ernaar terwijl zij er de spot mee drijven.
En er komt geen nieuwe Vermaning van hun Heer tot hen, of zij luisteren ernaar terwijl zij er de spot mee drijven.
لَاهِيَةًۭ قُلُوبُهُمْ ۗ وَأَسَرُّوا۟ ٱلنَّجْوَى ٱلَّذِينَ ظَلَمُوا۟ هَلْ هَٰذَآ إِلَّا بَشَرٌۭ مِّثْلُكُمْ ۖ أَفَتَأْتُونَ ٱلسِّحْرَ وَأَنتُمْ تُبْصِرُونَ ﴿٣﴾
Hunne harten denken slechts aan vermaken. En zij die onrechtvaardig handelen, spreken heimelijk met elkander, zeggende: Is deze Mahomet iets meer dan een mensch gelijk gij? Wilt gij dus naar een tooverij luisteren, terwijl gij duidelijk bemerkt, dat het niets anders is.
Achteloos zijn hun harken. En degenen die onrechtvaardig zijn verbergen (hun onrecht) in heimelijk overleg (en zeggen:) \"Deze (Boodschapper) is niet anders dan een mens zoals jullie.\" Nemen jullie dan tovenarij aan, terwijl jullie het doorzien?
Achteloos zijn hun harken. En degenen die onrechtvaardig zijn verbergen (hun onrecht) in heimelijk overleg (en zeggen:) \"Deze (Boodschapper) is niet anders dan een mens zoals jullie.\" Nemen jullie dan tovenarij aan, terwijl jullie het doorzien?
قَالَ رَبِّى يَعْلَمُ ٱلْقَوْلَ فِى ٱلسَّمَآءِ وَٱلْأَرْضِ ۖ وَهُوَ ٱلسَّمِيعُ ٱلْعَلِيمُ ﴿٤﴾
Zeg: Mijn Heer weet wat in den hemel en op aarde wordt gesproken; hij hoort en ziet alles.
Hij (Moehammad) zei: \"Mijn Heer weet wat er in de hemelen en op de aarde gesproken wordt, en Hij is de Alhorende, de Alwetende.\"
Hij (Moehammad) zei: \"Mijn Heer weet wat er in de hemelen en op de aarde gesproken wordt, en Hij is de Alhorende, de Alwetende.\"
بَلْ قَالُوٓا۟ أَضْغَٰثُ أَحْلَٰمٍۭ بَلِ ٱفْتَرَىٰهُ بَلْ هُوَ شَاعِرٌۭ فَلْيَأْتِنَا بِـَٔايَةٍۢ كَمَآ أُرْسِلَ ٱلْأَوَّلُونَ ﴿٥﴾
Maar zij zeggen: De Koran is een weefsel van droomen; hij heeft dien uitgedacht; hij is een dichter; laat hem dus met een wonder tot ons komen, op dezelfde wijze als de vroegere profeten werden gezonden.
Zij (de ongelovigen) zeggen zelfs: \"Het verwardste gedroom is (deze Koran), hij verzon hem zelfs, hij is zelfs een dichter! Laat hem dan een Teken tot ons brengen zoals aan de voorafgaanden gezonden werd!\"'
Zij (de ongelovigen) zeggen zelfs: \"Het verwardste gedroom is (deze Koran), hij verzon hem zelfs, hij is zelfs een dichter! Laat hem dan een Teken tot ons brengen zoals aan de voorafgaanden gezonden werd!\"'
مَآ ءَامَنَتْ قَبْلَهُم مِّن قَرْيَةٍ أَهْلَكْنَٰهَآ ۖ أَفَهُمْ يُؤْمِنُونَ ﴿٦﴾
Geene der steden welke wij verdelgd hebben, geloofde de wonderen welke zij voor hunne oogen zagen geschieden. Zullen deze dus gelooven indien zij een wonder zien?
Zij geloofden niet, degenen vóór hen uit de steden die Wü vernietigden: zullen zij dan geloven?
Zij geloofden niet, degenen vóór hen uit de steden die Wü vernietigden: zullen zij dan geloven?
وَمَآ أَرْسَلْنَا قَبْلَكَ إِلَّا رِجَالًۭا نُّوحِىٓ إِلَيْهِمْ ۖ فَسْـَٔلُوٓا۟ أَهْلَ ٱلذِّكْرِ إِن كُنتُمْ لَا تَعْلَمُونَ ﴿٧﴾
Wij zonden geene andere gezanten vóór hen, dan menschen, aan welke wij onzen wil openbaarden. Vraag het hun die met de schrift bekend zijn, indien gij dit niet weet.
En Wij hebben (niemnd) vóór jou gezonden of zij waren slechts mannen aan wie Wij openbaarden. Vraagt dan de bezitters van kennis, indien jullie het Riet weten.
En Wij hebben (niemnd) vóór jou gezonden of zij waren slechts mannen aan wie Wij openbaarden. Vraagt dan de bezitters van kennis, indien jullie het Riet weten.
وَمَا جَعَلْنَٰهُمْ جَسَدًۭا لَّا يَأْكُلُونَ ٱلطَّعَامَ وَمَا كَانُوا۟ خَٰلِدِينَ ﴿٨﴾
Wij gaven hun geen lichaam, dat onderhouden kan worden zonder dat zij voedsel gebruikten, en zij waren niet onsterfelijk.
En Wij schiepen hen niet met lichamen die geen voedsel aten en zij leefden niet eeuwig.
En Wij schiepen hen niet met lichamen die geen voedsel aten en zij leefden niet eeuwig.
ثُمَّ صَدَقْنَٰهُمُ ٱلْوَعْدَ فَأَنجَيْنَٰهُمْ وَمَن نَّشَآءُ وَأَهْلَكْنَا ٱلْمُسْرِفِينَ ﴿٩﴾
Maar wij vervullen onze belofte omtrent hen; wij bevrijdden hen en degenen die ons behaagden, maar wij verdelgden de zondaren.
Dawop vervulden Wij voor ben de belofte en Wij redden ben en wie Wij wensten. En Wij vemietigden de buitensporigen.
Dawop vervulden Wij voor ben de belofte en Wij redden ben en wie Wij wensten. En Wij vemietigden de buitensporigen.
لَقَدْ أَنزَلْنَآ إِلَيْكُمْ كِتَٰبًۭا فِيهِ ذِكْرُكُمْ ۖ أَفَلَا تَعْقِلُونَ ﴿١٠﴾
O Koreïshieten! wij hebben u het boek van den Koran nedergezonden, waarin gij beroemd gemaakt wordt; zult gij dit niet begrijpen?
Voorzeker, Wij hebben aan jullie een Boek doen neerdalen met daarin jullie eer. Begrijpom jullie het niet?
Voorzeker, Wij hebben aan jullie een Boek doen neerdalen met daarin jullie eer. Begrijpom jullie het niet?
وَكَمْ قَصَمْنَا مِن قَرْيَةٍۢ كَانَتْ ظَالِمَةًۭ وَأَنشَأْنَا بَعْدَهَا قَوْمًا ءَاخَرِينَ ﴿١١﴾
En hoevele steden die goddeloos waren, hebben wij omgekeerd, terwijl wij andere volkeren na deze hebben doen opstaan?
En hoevelen uit de steden vernietigden Wij niet die onrecht pleegden, na wie Wij een ander volk deden opstaan?
En hoevelen uit de steden vernietigden Wij niet die onrecht pleegden, na wie Wij een ander volk deden opstaan?
فَلَمَّآ أَحَسُّوا۟ بَأْسَنَآ إِذَا هُم مِّنْهَا يَرْكُضُونَ ﴿١٢﴾
En toen zij onze strenge wraak gevoelden, vluchtten zij ijlings uit die steden.
En wanneef zij dan Onze besüafflng aan voelden komen, dan (probeerden) zij ervan weg te rennen.
En wanneef zij dan Onze besüafflng aan voelden komen, dan (probeerden) zij ervan weg te rennen.
لَا تَرْكُضُوا۟ وَٱرْجِعُوٓا۟ إِلَىٰ مَآ أُتْرِفْتُمْ فِيهِ وَمَسَٰكِنِكُمْ لَعَلَّكُمْ تُسْـَٔلُونَ ﴿١٣﴾
En de engelen zeiden spottenderwijze tot hen: Vlucht niet, maar keert terug tot uwe vermaken en tot uwe woningen; misschien zult gij ondervraagd worden.
Rent niet weg, maar keert terug naar wat jullie van de goede dingen van het leven gegeven was en jullie huizen, opdat jullie ondervraagd zullen worden.
Rent niet weg, maar keert terug naar wat jullie van de goede dingen van het leven gegeven was en jullie huizen, opdat jullie ondervraagd zullen worden.
قَالُوا۟ يَٰوَيْلَنَآ إِنَّا كُنَّا ظَٰلِمِينَ ﴿١٤﴾
Zij antwoordden: Helaas! waarlijk, wij waren onrechtvaardig.
Zij zeiden: \"Wee ons: voorwaar, wij waren onrechtvaardigen!\"
Zij zeiden: \"Wee ons: voorwaar, wij waren onrechtvaardigen!\"
فَمَا زَالَت تِّلْكَ دَعْوَىٰهُمْ حَتَّىٰ جَعَلْنَٰهُمْ حَصِيدًا خَٰمِدِينَ ﴿١٥﴾
En deze hunne weeklacht hield niet op, dan nadat wij hen, gelijk het afgemaaide en geheel uitgedroogde koren, hadden uitgespreid.
En die weeklacht van hen hield niet op voordat Wij hen als neergemaaid, uitgestorven maakten.
En die weeklacht van hen hield niet op voordat Wij hen als neergemaaid, uitgestorven maakten.
وَمَا خَلَقْنَا ٱلسَّمَآءَ وَٱلْأَرْضَ وَمَا بَيْنَهُمَا لَٰعِبِينَ ﴿١٦﴾
Wij schiepen, de hemelen en de aarde en al wat daartusschen is, niet tot onze uitspanning.
En Wij schiepen de hemelen en de aarde en wat tussen hen is niet als vermaak.
En Wij schiepen de hemelen en de aarde en wat tussen hen is niet als vermaak.
لَوْ أَرَدْنَآ أَن نَّتَّخِذَ لَهْوًۭا لَّٱتَّخَذْنَٰهُ مِن لَّدُنَّآ إِن كُنَّا فَٰعِلِينَ ﴿١٧﴾
Indien het ons behaagd had, ons te vermaken, zouden wij het gedaan hebben met hetgeen ons past, zoo wij hadden besloten dit te doen.
Indien Wij gewild zouden hebben het als vermaak te nemen, dan zouden Wij het van Onze Zijde gernomen hebben, als Wij (zoiets al) gedaan zouden hebben.
Indien Wij gewild zouden hebben het als vermaak te nemen, dan zouden Wij het van Onze Zijde gernomen hebben, als Wij (zoiets al) gedaan zouden hebben.
بَلْ نَقْذِفُ بِٱلْحَقِّ عَلَى ٱلْبَٰطِلِ فَيَدْمَغُهُۥ فَإِذَا هُوَ زَاهِقٌۭ ۚ وَلَكُمُ ٱلْوَيْلُ مِمَّا تَصِفُونَ ﴿١٨﴾
Maar wij zullen de waarheid tegenover de ijdelheid plaatsen en de eerste zal de laatste doen verdwijnen. Ziedaar hetgeen verdwijnt. Wee over u! om hetgeen gij aan God toeschrijft.
Welnee, Wij werpen de Waarheid tegen het valse, waarop het vernietigd wordt en dan verdwijnt het. En wee jullie voor wat jullie toeschrijven (aan Allah).
Welnee, Wij werpen de Waarheid tegen het valse, waarop het vernietigd wordt en dan verdwijnt het. En wee jullie voor wat jullie toeschrijven (aan Allah).
وَلَهُۥ مَن فِى ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ ۚ وَمَنْ عِندَهُۥ لَا يَسْتَكْبِرُونَ عَنْ عِبَادَتِهِۦ وَلَا يَسْتَحْسِرُونَ ﴿١٩﴾
Alles wat in den hemel en op aarde bestaat, is aan hem onderworpen, en de engelen, die in zijne tegenwoordigheid zijn, rekenen hen niet beneden zich, hem te aanbidden, en worden dit niet moede.
Aan Hem behoort wat in de hemelen en op de aarde is. En degenen die niet Hem zijn (de Engelen), zijn niet te hoogmoedig om Hem te dienen en zij worden er niet moe van.
Aan Hem behoort wat in de hemelen en op de aarde is. En degenen die niet Hem zijn (de Engelen), zijn niet te hoogmoedig om Hem te dienen en zij worden er niet moe van.
يُسَبِّحُونَ ٱلَّيْلَ وَٱلنَّهَارَ لَا يَفْتُرُونَ ﴿٢٠﴾
Zij prijzen hem des nachts en des daags en vermoeien zich niet.
Zij prijzen Zijn Glorie tijdens de nacht en de dag en versagen niet.
Zij prijzen Zijn Glorie tijdens de nacht en de dag en versagen niet.
أَمِ ٱتَّخَذُوٓا۟ ءَالِهَةًۭ مِّنَ ٱلْأَرْضِ هُمْ يُنشِرُونَ ﴿٢١﴾
Hebben zij goden van de aarde genomen? Zullen zij den doode tot het leven opwekken? Indien er in den hemel of op aarde goden behalve God waren, zouden zij allen vernietigd worden.
Of hebben zij (de ongelovigen) goden uit de aarde genomen die (de doden kunnen) opwekken?
Of hebben zij (de ongelovigen) goden uit de aarde genomen die (de doden kunnen) opwekken?
لَوْ كَانَ فِيهِمَآ ءَالِهَةٌ إِلَّا ٱللَّهُ لَفَسَدَتَا ۚ فَسُبْحَٰنَ ٱللَّهِ رَبِّ ٱلْعَرْشِ عَمَّا يَصِفُونَ ﴿٢٢﴾
Maar het zij verre van God wat zij nopens hem uitdenken; nopens hem, den Heer van den troon.
Als er andere goden dan Allah in zouden zijn, dan zou zij (de hemelen en de aarde) zeker vergaan: maar Heilig is Allah, Heer van de Troon, boven wat zij Hem toeschrijven!
Als er andere goden dan Allah in zouden zijn, dan zou zij (de hemelen en de aarde) zeker vergaan: maar Heilig is Allah, Heer van de Troon, boven wat zij Hem toeschrijven!
لَا يُسْـَٔلُ عَمَّا يَفْعَلُ وَهُمْ يُسْـَٔلُونَ ﴿٢٣﴾
Er zal hem geene rekenschap gevraagd worden nopens hetgeen hij zal doen; maar van hen zal rekenschap gevraagd worden.
Hij kan niet over Zijn handelen ondervraagd worden, terwijt zij wel ondervraagd worden.
Hij kan niet over Zijn handelen ondervraagd worden, terwijt zij wel ondervraagd worden.
أَمِ ٱتَّخَذُوا۟ مِن دُونِهِۦٓ ءَالِهَةًۭ ۖ قُلْ هَاتُوا۟ بُرْهَٰنَكُمْ ۖ هَٰذَا ذِكْرُ مَن مَّعِىَ وَذِكْرُ مَن قَبْلِى ۗ بَلْ أَكْثَرُهُمْ لَا يَعْلَمُونَ ٱلْحَقَّ ۖ فَهُم مُّعْرِضُونَ ﴿٢٤﴾
Hebben zij andere goden naast hem geplaatst? Zeg: lever uw bewijs daarvoor. Dit is de vermaning van hen die tegelijk met mij bestaan en de vermaning van hen die voor mij bestonden maar het grootste deel hunner kent de waarheid niet en wendt zich daarvan af.
Of hebben zij naast Hem goden genomen? Zeg (O Moehammad): \"Brengt jullie bewijs, dit is de Varmaning van degenen met mij en vóór mij.\" Maar de meesten van hen kennen de Waarheid niet, daarom keren zij zich af.
Of hebben zij naast Hem goden genomen? Zeg (O Moehammad): \"Brengt jullie bewijs, dit is de Varmaning van degenen met mij en vóór mij.\" Maar de meesten van hen kennen de Waarheid niet, daarom keren zij zich af.
وَمَآ أَرْسَلْنَا مِن قَبْلِكَ مِن رَّسُولٍ إِلَّا نُوحِىٓ إِلَيْهِ أَنَّهُۥ لَآ إِلَٰهَ إِلَّآ أَنَا۠ فَٱعْبُدُونِ ﴿٢٥﴾
Wij hebben vóór u geen gezant nedergezonden, of wij openbaarden hun, dat er geen God buiten mij is; dient mij dus.
En Wij stuurden niet één van de Boodschappers vóór jou, of Wij openbaarden aan hem dat er geen andere god dan Ik is, aanbidt Mij daarom.
En Wij stuurden niet één van de Boodschappers vóór jou, of Wij openbaarden aan hem dat er geen andere god dan Ik is, aanbidt Mij daarom.
وَقَالُوا۟ ٱتَّخَذَ ٱلرَّحْمَٰنُ وَلَدًۭا ۗ سُبْحَٰنَهُۥ ۚ بَلْ عِبَادٌۭ مُّكْرَمُونَ ﴿٢٦﴾
Zij zeggen; de Barmhartige heeft kinderen gebaard, en de engelen zijn zijne dochters. Verre zij dit van hem! Zij zijn slechts zijne eerbiedige dienaren.
En zij zeiden: \"De Bamhartige heeft Zich een zoon genomen.\" Heilig is Hij! Zij (de Engelen) zijn slechts geëerde dienaren!
En zij zeiden: \"De Bamhartige heeft Zich een zoon genomen.\" Heilig is Hij! Zij (de Engelen) zijn slechts geëerde dienaren!
لَا يَسْبِقُونَهُۥ بِٱلْقَوْلِ وَهُم بِأَمْرِهِۦ يَعْمَلُونَ ﴿٢٧﴾
Zij zeggen niets voor hij heeft gesproken, en zij voeren zijn bevel uit.
Zij nemen het wooird niet vóór Hem en zij handelen op Zijn bevel.
Zij nemen het wooird niet vóór Hem en zij handelen op Zijn bevel.
يَعْلَمُ مَا بَيْنَ أَيْدِيهِمْ وَمَا خَلْفَهُمْ وَلَا يَشْفَعُونَ إِلَّا لِمَنِ ٱرْتَضَىٰ وَهُم مِّنْ خَشْيَتِهِۦ مُشْفِقُونَ ﴿٢٨﴾
Hij weet wat vóór hen en wat achter hen is; zij zullen voor niemand tusschen beiden treden. Behalve voor wien hem zal behagen, en zij beven uit vrees voor hem.
Hij weet wat vóór hen is en wat achter hen is en zij zijn niet van voorspraak, behalve voor wie Hem welgevallig zijn. En uit ontzag voor Hem vrezen zij (Allah).
Hij weet wat vóór hen is en wat achter hen is en zij zijn niet van voorspraak, behalve voor wie Hem welgevallig zijn. En uit ontzag voor Hem vrezen zij (Allah).
۞ وَمَن يَقُلْ مِنْهُمْ إِنِّىٓ إِلَٰهٌۭ مِّن دُونِهِۦ فَذَٰلِكَ نَجْزِيهِ جَهَنَّمَ ۚ كَذَٰلِكَ نَجْزِى ٱلظَّٰلِمِينَ ﴿٢٩﴾
Die engel die zeggen zal: Ik ben een god naast hem, zullen wij met de hel vergelden; want zoo vergelden wij den onrechtvaardige.
En wie van hen zegt: \"Voorwaar, ik ben een god naast Hem,\" die vergelden Wij daarop niet de Het, zo vergelden Wij de onrechtplegers.
En wie van hen zegt: \"Voorwaar, ik ben een god naast Hem,\" die vergelden Wij daarop niet de Het, zo vergelden Wij de onrechtplegers.
أَوَلَمْ يَرَ ٱلَّذِينَ كَفَرُوٓا۟ أَنَّ ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضَ كَانَتَا رَتْقًۭا فَفَتَقْنَٰهُمَا ۖ وَجَعَلْنَا مِنَ ٱلْمَآءِ كُلَّ شَىْءٍ حَىٍّ ۖ أَفَلَا يُؤْمِنُونَ ﴿٣٠﴾
Weten de ongeloovigen dus niet, dat de hemelen en de aarde vast waren, en dat wij die van een gescheiden hebben, en dat wij door middel van water het leven aan alle dingen geven? Zullen zij dus niet gelooven?
Weten degenen die ongelovig zijn niet dat de hemelen en de aarde als een gemengde massa waren en dat Wij hen beide daarop splitsten en dat Wij alle levende dingen uit het water maakten? Geloven zij niet?
Weten degenen die ongelovig zijn niet dat de hemelen en de aarde als een gemengde massa waren en dat Wij hen beide daarop splitsten en dat Wij alle levende dingen uit het water maakten? Geloven zij niet?
وَجَعَلْنَا فِى ٱلْأَرْضِ رَوَٰسِىَ أَن تَمِيدَ بِهِمْ وَجَعَلْنَا فِيهَا فِجَاجًۭا سُبُلًۭا لَّعَلَّهُمْ يَهْتَدُونَ ﴿٣١﴾
En wij plaatsten vaste bergen op de aarde, opdat zij zich niet met hen zou bewegen, en wij maakten breede doorgangen er tusschen, voor paden, opdat zij op hunne reizen zouden geleid worden.
En Wij maakten stevige bergen op de aarde, zodat zij niet met hen schudt. En Wij maakten daarin brede passen als wegen. Hopelijk zullen zij Leiding volgen.
En Wij maakten stevige bergen op de aarde, zodat zij niet met hen schudt. En Wij maakten daarin brede passen als wegen. Hopelijk zullen zij Leiding volgen.
وَجَعَلْنَا ٱلسَّمَآءَ سَقْفًۭا مَّحْفُوظًۭا ۖ وَهُمْ عَنْ ءَايَٰتِهَا مُعْرِضُونَ ﴿٣٢﴾
En wij maakten den hemel tot een goed ondersteund dak. Maar zij wenden zich af van de teekens, die zich daarin bevinden, en vergeten dat zij Gods werk zijn.
En Wij maakten de hemel als een beschermende kap, maar zij wendden zich af van zijn Tekenen.
En Wij maakten de hemel als een beschermende kap, maar zij wendden zich af van zijn Tekenen.
وَهُوَ ٱلَّذِى خَلَقَ ٱلَّيْلَ وَٱلنَّهَارَ وَٱلشَّمْسَ وَٱلْقَمَرَ ۖ كُلٌّۭ فِى فَلَكٍۢ يَسْبَحُونَ ﴿٣٣﴾
Hij is het, die den nacht en den dag en de zon en de maan heeft geschapen; al de hemellichamen bewegen zich snel, ieder in zijne eigen sfeer.
En Hij is Degene Die de nacht en de dag geschapen heeft, en de zon en de maan, allen bewegen in een baan.
En Hij is Degene Die de nacht en de dag geschapen heeft, en de zon en de maan, allen bewegen in een baan.
وَمَا جَعَلْنَا لِبَشَرٍۢ مِّن قَبْلِكَ ٱلْخُلْدَ ۖ أَفَإِي۟ن مِّتَّ فَهُمُ ٱلْخَٰلِدُونَ ﴿٣٤﴾
Wij hebben het eeuwige leven vóór u aan niemand in dit leven geschonken; zouden zij dus onsterfelijk zijn indien gij sterft?
En Wij hebben geen mens vóór jou onsterfelijkheid gegeven. Als jij zou sterven; zouden zij dan eeuwig leven?
En Wij hebben geen mens vóór jou onsterfelijkheid gegeven. Als jij zou sterven; zouden zij dan eeuwig leven?
كُلُّ نَفْسٍۢ ذَآئِقَةُ ٱلْمَوْتِ ۗ وَنَبْلُوكُم بِٱلشَّرِّ وَٱلْخَيْرِ فِتْنَةًۭ ۖ وَإِلَيْنَا تُرْجَعُونَ ﴿٣٥﴾
Iedere ziel zal den dood proeven, en wij zullen u beproeven met kwaad en met goed, en tot ons zult gij terugkeeren.
Iedere ziel zal de dood ervaren en Wij stellen jullie op de proef met het slechte en het goede, als een beproeving, en tot Ons worden jullie teruggkeerd.
Iedere ziel zal de dood ervaren en Wij stellen jullie op de proef met het slechte en het goede, als een beproeving, en tot Ons worden jullie teruggkeerd.
وَإِذَا رَءَاكَ ٱلَّذِينَ كَفَرُوٓا۟ إِن يَتَّخِذُونَكَ إِلَّا هُزُوًا أَهَٰذَا ٱلَّذِى يَذْكُرُ ءَالِهَتَكُمْ وَهُم بِذِكْرِ ٱلرَّحْمَٰنِ هُمْ كَٰفِرُونَ ﴿٣٦﴾
Als de ongeloovigen u zien, ontvangen zij u slechts met spotternij, zeggende: Is dit dezelfde die met verachting van uwe goden spreekt? Maar zij zelven gelooven niet wat hun omtrent den Barmhartige wordt medegedeeld.
En als degenen die ongelovig zijn jou zien, zullen zij jou slechts spottend behandelen: \"Is dit degene die jullie goden verwijten maakt?\" En in het gedenken van de Barmhartige geloven zij niet.
En als degenen die ongelovig zijn jou zien, zullen zij jou slechts spottend behandelen: \"Is dit degene die jullie goden verwijten maakt?\" En in het gedenken van de Barmhartige geloven zij niet.
خُلِقَ ٱلْإِنسَٰنُ مِنْ عَجَلٍۢ ۚ سَأُو۟رِيكُمْ ءَايَٰتِى فَلَا تَسْتَعْجِلُونِ ﴿٣٧﴾
De mensch is van overhaasting geschapen. Ik zal u hierna mijne teekens toonen, zoodat gij niet zult wenschen dat die verhaast worden.
De mens is haastig (van aard) geschapen. Spoedig zal ik jullie mijn Tekenen laten zien, vraagt daarom geen verhaasting (ervan).
De mens is haastig (van aard) geschapen. Spoedig zal ik jullie mijn Tekenen laten zien, vraagt daarom geen verhaasting (ervan).
وَيَقُولُونَ مَتَىٰ هَٰذَا ٱلْوَعْدُ إِن كُنتُمْ صَٰدِقِينَ ﴿٣٨﴾
Wanneer zal deze bedreiging vervuld worden, indien gij de waarheid spreekt?
Zij zeggen: \"Wanneer vindt (de vervulling van) deze belofte plaats als jullie waarachtigen zijn?\"
Zij zeggen: \"Wanneer vindt (de vervulling van) deze belofte plaats als jullie waarachtigen zijn?\"
لَوْ يَعْلَمُ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ حِينَ لَا يَكُفُّونَ عَن وُجُوهِهِمُ ٱلنَّارَ وَلَا عَن ظُهُورِهِمْ وَلَا هُمْ يُنصَرُونَ ﴿٣٩﴾
Indien zij die gelooven, niet wisten dat de tijd zekerlijk zal komen, waarop zij niet in staat zullen zijn het vuur der hel van hunne aangezichten of hunne ruggen af te keeren, waarbij zij niet geholpen zullen worden, zouden zij dien niet verhaasten.
Als degenen die ongelovig zijn maar het moment gekend hadden waarop zij de Hel niet van hun gezichten kunnen afhouden, en niet van hun ruggen. En zij worden niet geholpen!
Als degenen die ongelovig zijn maar het moment gekend hadden waarop zij de Hel niet van hun gezichten kunnen afhouden, en niet van hun ruggen. En zij worden niet geholpen!
بَلْ تَأْتِيهِم بَغْتَةًۭ فَتَبْهَتُهُمْ فَلَا يَسْتَطِيعُونَ رَدَّهَا وَلَا هُمْ يُنظَرُونَ ﴿٤٠﴾
Maar de dag der wraak zal plotseling over hen komen en hen met verbazing treffen: zij zullen niet in staat zijn het te voorkomen, noch om uitstel te verkrijgen.
Integendeel, het zal hen onverwachts overvallen en hen verbijsteren. Daarom zijn zij niet in staat het tegen te houden. En hun (bestraffing) zal niet uitgesteld worden.
Integendeel, het zal hen onverwachts overvallen en hen verbijsteren. Daarom zijn zij niet in staat het tegen te houden. En hun (bestraffing) zal niet uitgesteld worden.
وَلَقَدِ ٱسْتُهْزِئَ بِرُسُلٍۢ مِّن قَبْلِكَ فَحَاقَ بِٱلَّذِينَ سَخِرُوا۟ مِنْهُم مَّا كَانُوا۟ بِهِۦ يَسْتَهْزِءُونَ ﴿٤١﴾
Andere gezanten werden vóór u bespot, maar de straf, waarmede zij spotten, viel op de spotters.
En voorzeker, er word vóór jou al de spot met de Boodschappers gedreven maar degenen die hen belachelijk maakten, werden omsingeld door hetgeen waarmee zij de spot plachten te drijven.
En voorzeker, er word vóór jou al de spot met de Boodschappers gedreven maar degenen die hen belachelijk maakten, werden omsingeld door hetgeen waarmee zij de spot plachten te drijven.
قُلْ مَن يَكْلَؤُكُم بِٱلَّيْلِ وَٱلنَّهَارِ مِنَ ٱلرَّحْمَٰنِ ۗ بَلْ هُمْ عَن ذِكْرِ رَبِّهِم مُّعْرِضُونَ ﴿٤٢﴾
Zeg tot de spotters: Wie zal u bij dag of bij nacht tegen den Barmhartige verdedigen? En toch verwaarloozen zij de herdenking van hunnen Heer.
Zeg: \"Wie kan jullie 's nacht en overdag veiligheid bieden tegen de Barmhartige?\" Nee, zij keren zich af van de Vermaning van kun Heer.
Zeg: \"Wie kan jullie 's nacht en overdag veiligheid bieden tegen de Barmhartige?\" Nee, zij keren zich af van de Vermaning van kun Heer.
أَمْ لَهُمْ ءَالِهَةٌۭ تَمْنَعُهُم مِّن دُونِنَا ۚ لَا يَسْتَطِيعُونَ نَصْرَ أَنفُسِهِمْ وَلَا هُم مِّنَّا يُصْحَبُونَ ﴿٤٣﴾
Hebben zij goden die hen tegen ons kunnen verdedigen? Zij zijn niet in staat zich zelven te helpen, en nimmer zullen zij door hunne makkers tegen ons worden bijgestaan.
Of hebben zij goden, die hen verdedigen tegen Ons? Zij zijn niet in staat zichzelf te helpen en zij worden niet tegen Ons bijgestaan.
Of hebben zij goden, die hen verdedigen tegen Ons? Zij zijn niet in staat zichzelf te helpen en zij worden niet tegen Ons bijgestaan.
بَلْ مَتَّعْنَا هَٰٓؤُلَآءِ وَءَابَآءَهُمْ حَتَّىٰ طَالَ عَلَيْهِمُ ٱلْعُمُرُ ۗ أَفَلَا يَرَوْنَ أَنَّا نَأْتِى ٱلْأَرْضَ نَنقُصُهَا مِنْ أَطْرَافِهَآ ۚ أَفَهُمُ ٱلْغَٰلِبُونَ ﴿٤٤﴾
Maar wij hebben deze menschen en hunnen vaderen veroorloofd, wereldlijken voorspoed te genieten, zoo lang hun leven zal duren. Bemerken zij niet dat wij in het land der ongeloovigen komen en zijne grenzen aan alle zijden vernauwen? Zullen zij dus de overwinnaars zijn?
Maar Wij hebben hun en hun vaderen genietingen geschonken, totdat de leeftijden voor hen veriengd werden. Zien zij dan niet dat Wij het land (onder hun macht) doen verminderen vanaf haar buitengronzen? Zijn zij dan de overwinnaars?
Maar Wij hebben hun en hun vaderen genietingen geschonken, totdat de leeftijden voor hen veriengd werden. Zien zij dan niet dat Wij het land (onder hun macht) doen verminderen vanaf haar buitengronzen? Zijn zij dan de overwinnaars?
قُلْ إِنَّمَآ أُنذِرُكُم بِٱلْوَحْىِ ۚ وَلَا يَسْمَعُ ٱلصُّمُّ ٱلدُّعَآءَ إِذَا مَا يُنذَرُونَ ﴿٤٥﴾
Zeg: Ik predik u alleen de openbaring van God; de dooven willen uwe roepstem niet hooren, als gij onder hen predikt.
Zeg: \"Voorwaar, ik waarschuw jullie slechts met de Openbaring.\" Maar de doven luisteren niet naar de oproep, zelfs (niet) wanneer zij gewaarschuwd worden.
Zeg: \"Voorwaar, ik waarschuw jullie slechts met de Openbaring.\" Maar de doven luisteren niet naar de oproep, zelfs (niet) wanneer zij gewaarschuwd worden.
وَلَئِن مَّسَّتْهُمْ نَفْحَةٌۭ مِّنْ عَذَابِ رَبِّكَ لَيَقُولُنَّ يَٰوَيْلَنَآ إِنَّا كُنَّا ظَٰلِمِينَ ﴿٤٦﴾
Indien de lichtste adem van de straf van uwen Heer hen bereikt, zullen zij zekerlijk zeggen: Helaas! waarlijk, wij waren onrechtvaardig.
En als ook maar een adem van de bestraffing van jouw Heer ben trek zeggen zij zeker: \"Wee ons! Voorwaar, wij waren onrechtvaardigen!\"
En als ook maar een adem van de bestraffing van jouw Heer ben trek zeggen zij zeker: \"Wee ons! Voorwaar, wij waren onrechtvaardigen!\"
وَنَضَعُ ٱلْمَوَٰزِينَ ٱلْقِسْطَ لِيَوْمِ ٱلْقِيَٰمَةِ فَلَا تُظْلَمُ نَفْسٌۭ شَيْـًۭٔا ۖ وَإِن كَانَ مِثْقَالَ حَبَّةٍۢ مِّنْ خَرْدَلٍ أَتَيْنَا بِهَا ۗ وَكَفَىٰ بِنَا حَٰسِبِينَ ﴿٤٧﴾
Wij zullen juiste weegschalen instellen voor den dag der opstanding, geene ziel zal onrechtvaardig worden behandeld; al zij de verdienste of de schuld eener daad zoo zwaar slechts als een mostaardzaadkorrel, wij zullen die openbaar voorbrengen, en het is voldoende dat wij die rekening hebben ingesteld.
En Wij zullen betrouwbare weegschalen opstellen op de Dag der Opstanding, zodat geen ziet iets van onrecht aangedaan wordt. En al gaat het om het gewicht van een mosterdzaadje: Wij zullen het naar voren brengen. En Wij zijn voldoende als Berekenaars.
En Wij zullen betrouwbare weegschalen opstellen op de Dag der Opstanding, zodat geen ziet iets van onrecht aangedaan wordt. En al gaat het om het gewicht van een mosterdzaadje: Wij zullen het naar voren brengen. En Wij zijn voldoende als Berekenaars.
وَلَقَدْ ءَاتَيْنَا مُوسَىٰ وَهَٰرُونَ ٱلْفُرْقَانَ وَضِيَآءًۭ وَذِكْرًۭا لِّلْمُتَّقِينَ ﴿٤٨﴾
Wij gaven vroeger aan Mozes en Aäron de wet, zijnde eene onderscheiding tusschen goed en kwaad en tot een licht en een waarschuwing voor de godvruchtigen.
En voorzeker hebben Wij aan Môesa en Hârôen een Foerqân gegeven, als een verheidering en een Vemaning voor de Moettaqôen.
En voorzeker hebben Wij aan Môesa en Hârôen een Foerqân gegeven, als een verheidering en een Vemaning voor de Moettaqôen.
ٱلَّذِينَ يَخْشَوْنَ رَبَّهُم بِٱلْغَيْبِ وَهُم مِّنَ ٱلسَّاعَةِ مُشْفِقُونَ ﴿٤٩﴾
Die hunnen Heer in het geheim vreezen en het uur des oordeels duchten.
Degenen die voor kun Heer vrezen in het verborgene. En zij zijn bang voor het Uur.
Degenen die voor kun Heer vrezen in het verborgene. En zij zijn bang voor het Uur.
وَهَٰذَا ذِكْرٌۭ مُّبَارَكٌ أَنزَلْنَٰهُ ۚ أَفَأَنتُمْ لَهُۥ مُنكِرُونَ ﴿٥٠﴾
Ook is dit boek eene gezegende vermaning welke wij van den hemel hebben nedergezonden; zult gij die dus loochenen?
En dit is een gezegende Vermaning, die Wij neerzonden. Zullen jullie haar dan verwerpen?
En dit is een gezegende Vermaning, die Wij neerzonden. Zullen jullie haar dan verwerpen?
۞ وَلَقَدْ ءَاتَيْنَآ إِبْرَٰهِيمَ رُشْدَهُۥ مِن قَبْلُ وَكُنَّا بِهِۦ عَٰلِمِينَ ﴿٥١﴾
En wij gaven vroeger aan Abraham zijne leiding, en wij wisten dat hij de openbaringen waardig was, waarmede hij werd begunstigd.
En voorzeker gaven Wij vroeger Ibrâhîm zijn rechtgeleidheid en Wij waren bekend met hem.
En voorzeker gaven Wij vroeger Ibrâhîm zijn rechtgeleidheid en Wij waren bekend met hem.
إِذْ قَالَ لِأَبِيهِ وَقَوْمِهِۦ مَا هَٰذِهِ ٱلتَّمَاثِيلُ ٱلَّتِىٓ أَنتُمْ لَهَا عَٰكِفُونَ ﴿٥٢﴾
Gedenk, toen hij tot zijn vader en zijn volk zeide: Wat zijn deze beelden, waaraan gij zoo geheel zijt onderworpen?
(Gedenkt) toen hij tegen zijn vader en zijn voik zei: \"Wat zijn dat voor beelden, die jullie aanbidden?\"
(Gedenkt) toen hij tegen zijn vader en zijn voik zei: \"Wat zijn dat voor beelden, die jullie aanbidden?\"
قَالُوا۟ وَجَدْنَآ ءَابَآءَنَا لَهَا عَٰبِدِينَ ﴿٥٣﴾
Zij antwoordden: Wij zagen die door onze vaderen aanbidden.
Zij zeiden: \"Wij vonden dat onze vaderen hen aanbaden.\"
Zij zeiden: \"Wij vonden dat onze vaderen hen aanbaden.\"
قَالَ لَقَدْ كُنتُمْ أَنتُمْ وَءَابَآؤُكُمْ فِى ضَلَٰلٍۢ مُّبِينٍۢ ﴿٥٤﴾
Hij zeide: Waarlijk, gij en uwe vaderen hebben in eene duidelijke dwaling verkeerd.
Hij zei: \"Voorzeker, jullie en jullie vaderen verkeren in duidelijke dwaling.\"
Hij zei: \"Voorzeker, jullie en jullie vaderen verkeren in duidelijke dwaling.\"
قَالُوٓا۟ أَجِئْتَنَا بِٱلْحَقِّ أَمْ أَنتَ مِنَ ٱللَّٰعِبِينَ ﴿٥٥﴾
Zij zeiden: Verhaalt gij ons ernstig de waarheid, of spot gij met ons?
Zij zeiden: \"Ben jij naar ons gekomen met de Waarheid, of behoor jij tot hen die spotten?\"
Zij zeiden: \"Ben jij naar ons gekomen met de Waarheid, of behoor jij tot hen die spotten?\"
قَالَ بَل رَّبُّكُمْ رَبُّ ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ ٱلَّذِى فَطَرَهُنَّ وَأَنَا۠ عَلَىٰ ذَٰلِكُم مِّنَ ٱلشَّٰهِدِينَ ﴿٥٦﴾
Hij hernam: Waarlijk, uw Heer is de Heer der hemelen en der aarde, hij is het die deze heeft geschapen, en ik ben een van hen die daarvan getuigenis afleggen.
Hij zei \"Integendeel, jullie Heer is de Heer van de hemelen en de aarde, die Hij geschapen heeft. En ik behoor tot degenen die daarvan getuigen.
Hij zei \"Integendeel, jullie Heer is de Heer van de hemelen en de aarde, die Hij geschapen heeft. En ik behoor tot degenen die daarvan getuigen.
وَتَٱللَّهِ لَأَكِيدَنَّ أَصْنَٰمَكُم بَعْدَ أَن تُوَلُّوا۟ مُدْبِرِينَ ﴿٥٧﴾
Ik zweer bij God, dat ik uwe afgodsbeelden een trek zal spelen, nadat gij u daarvan zult hebben verwijderd en dezen den rug zult hebben toegewend.
Bij Allah, ik zal zeker een plan beramen tegen jullie afgoden, nadat jullie weggaan, jullie ruggen toekerend.\"
Bij Allah, ik zal zeker een plan beramen tegen jullie afgoden, nadat jullie weggaan, jullie ruggen toekerend.\"
فَجَعَلَهُمْ جُذَٰذًا إِلَّا كَبِيرًۭا لَّهُمْ لَعَلَّهُمْ إِلَيْهِ يَرْجِعُونَ ﴿٥٨﴾
En gedurende de afwezigheid des volks ging hij in den tempel, waar de afgodsbeelden stonden, en hij brak die allen in stukken, behalve het grootste, opdat zij dit de schuld zouden toeschrijven van hetgeen er gebeurd was.
Toen sloeg hij hen allemaal in stukken, behalve de grootste van hen, misschien zouden zij tot bem terugkeren.
Toen sloeg hij hen allemaal in stukken, behalve de grootste van hen, misschien zouden zij tot bem terugkeren.
قَالُوا۟ مَن فَعَلَ هَٰذَا بِـَٔالِهَتِنَآ إِنَّهُۥ لَمِنَ ٱلظَّٰلِمِينَ ﴿٥٩﴾
En toen zij teruggekeerd waren en de veroorzaakte verwoesting zagen, zeiden zij: Wie heeft dit aan onze goden bedreven? Hij is zekerlijk een goddeloos persoon.
Zij zeiden: \"Wie heeft dat met onze afgoden gedaan? Voorwaar, hij behoort tot de onrechtplegers!\"
Zij zeiden: \"Wie heeft dat met onze afgoden gedaan? Voorwaar, hij behoort tot de onrechtplegers!\"
قَالُوا۟ سَمِعْنَا فَتًۭى يَذْكُرُهُمْ يُقَالُ لَهُۥٓ إِبْرَٰهِيمُ ﴿٦٠﴾
En sommigen van hen antwoordden: Wij hoorden een jongman vol verwijtingen van hen spreken; hij is Abraham genaamd.
Zij zeiden: \"Wij hebben een jongeman over hen boren spreken, Ibrâhîm wordt hij genoemd.\"
Zij zeiden: \"Wij hebben een jongeman over hen boren spreken, Ibrâhîm wordt hij genoemd.\"
قَالُوا۟ فَأْتُوا۟ بِهِۦ عَلَىٰٓ أَعْيُنِ ٱلنَّاسِ لَعَلَّهُمْ يَشْهَدُونَ ﴿٦١﴾
Zij zeiden: Brengt hem dus voor het volk, opdat het getuigenis tegen hem aflegge.
Zij zeiden: \"Brengt hem dan onder de ogen van de mensen, hopelijk zullen zij getuigen.\"
Zij zeiden: \"Brengt hem dan onder de ogen van de mensen, hopelijk zullen zij getuigen.\"
قَالُوٓا۟ ءَأَنتَ فَعَلْتَ هَٰذَا بِـَٔالِهَتِنَا يَٰٓإِبْرَٰهِيمُ ﴿٦٢﴾
En toen hij voor de vergadering was gebracht, zeiden zij tot hem: Hebt gij dit aan onze goden gedaan, o Abraham?
Zij zeiden: \"Heb jij dit met onze goden gedaan, O Ibrâhîm?\"
Zij zeiden: \"Heb jij dit met onze goden gedaan, O Ibrâhîm?\"
قَالَ بَلْ فَعَلَهُۥ كَبِيرُهُمْ هَٰذَا فَسْـَٔلُوهُمْ إِن كَانُوا۟ يَنطِقُونَ ﴿٦٣﴾
Hij antwoordde: Neen: deze, de grootste van hen, heeft het gedaan; maar vraagt hun of zij kunnen spreken.
Hij zei: \"Nee, de grootste van hen heeft het gedaan. Dus ondervraagt hen maar, als zij kunnen spreken.\"
Hij zei: \"Nee, de grootste van hen heeft het gedaan. Dus ondervraagt hen maar, als zij kunnen spreken.\"
فَرَجَعُوٓا۟ إِلَىٰٓ أَنفُسِهِمْ فَقَالُوٓا۟ إِنَّكُمْ أَنتُمُ ٱلظَّٰلِمُونَ ﴿٦٤﴾
En zij kwamen tot zich zelven en zeiden tot elkander: Waarlijk, gij zijt de goddeloozen.
Toen kwamen zij tot zichzelf, en zeiden (tegen elkaar): \"Voorwaar, jullie zijn zelf de onrechtplegers.\"
Toen kwamen zij tot zichzelf, en zeiden (tegen elkaar): \"Voorwaar, jullie zijn zelf de onrechtplegers.\"
ثُمَّ نُكِسُوا۟ عَلَىٰ رُءُوسِهِمْ لَقَدْ عَلِمْتَ مَا هَٰٓؤُلَآءِ يَنطِقُونَ ﴿٦٥﴾
Later keerden zij tot hunne vroegere hardnekkigheid terug en zeiden: Waarlijk, gij weet wel dat deze niet spreken.
Toen bogen zij hun hoofden (en zeiden:) \"Voorzeker, jij weet dat zij niet kunnen spreken.\"
Toen bogen zij hun hoofden (en zeiden:) \"Voorzeker, jij weet dat zij niet kunnen spreken.\"
قَالَ أَفَتَعْبُدُونَ مِن دُونِ ٱللَّهِ مَا لَا يَنفَعُكُمْ شَيْـًۭٔا وَلَا يَضُرُّكُمْ ﴿٦٦﴾
Abraham antwoordde: Bidt gij dus naast God aan, wat u noch bevoordeelen noch deren kan?
Hij (Ibrâhîm) zei: \"Aanbidden jullie dan (een god) naast Allah, die jullie in niets baat en niet schaadt?
Hij (Ibrâhîm) zei: \"Aanbidden jullie dan (een god) naast Allah, die jullie in niets baat en niet schaadt?
أُفٍّۢ لَّكُمْ وَلِمَا تَعْبُدُونَ مِن دُونِ ٱللَّهِ ۖ أَفَلَا تَعْقِلُونَ ﴿٦٧﴾
Schande over u en over datgene wat gij naast God aanbidt! Begrijpt gij het niet?
Foei jullie een wat jullie naast Allah aanbidden. Begrijpen jullie dan niet?\"
Foei jullie een wat jullie naast Allah aanbidden. Begrijpen jullie dan niet?\"
قَالُوا۟ حَرِّقُوهُ وَٱنصُرُوٓا۟ ءَالِهَتَكُمْ إِن كُنتُمْ فَٰعِلِينَ ﴿٦٨﴾
Zij zeiden: Verbrandt hem en wreekt uwe goden; indien gij dit doet handelt gij wel.
Zij (de ongelovigen) zeiden: \"Verbrandt hem en helpt jullie goden, als jullie (iets willen) doen.\"
Zij (de ongelovigen) zeiden: \"Verbrandt hem en helpt jullie goden, als jullie (iets willen) doen.\"
قُلْنَا يَٰنَارُ كُونِى بَرْدًۭا وَسَلَٰمًا عَلَىٰٓ إِبْرَٰهِيمَ ﴿٦٩﴾
En toen Abraham op den brandstapel was geworpen, zeiden wij: O vuur! wees koud en beveilig Abraham.
Wij (Allah) zeiden: \"O vuur, wees koud en veilig voor Ibrâhîm.
Wij (Allah) zeiden: \"O vuur, wees koud en veilig voor Ibrâhîm.
وَأَرَادُوا۟ بِهِۦ كَيْدًۭا فَجَعَلْنَٰهُمُ ٱلْأَخْسَرِينَ ﴿٧٠﴾
En zij trachtten hem een valstrik te spannen, doch wij deden hen het onderspit delven.
En zij wilden een list tegen hem beramen, maar Wij maakten hen tot de grootste verliezers.
En zij wilden een list tegen hem beramen, maar Wij maakten hen tot de grootste verliezers.
وَنَجَّيْنَٰهُ وَلُوطًا إِلَى ٱلْأَرْضِ ٱلَّتِى بَٰرَكْنَا فِيهَا لِلْعَٰلَمِينَ ﴿٧١﴾
En wij bevrijdden hem en Lot door hen in het land te brengen, waarin wij alle schepselen hebben gezegend.
En Wij redden hem en Lôeth naar het land dat Wij gezegend hebben voor de wereldbewoners.
En Wij redden hem en Lôeth naar het land dat Wij gezegend hebben voor de wereldbewoners.
وَوَهَبْنَا لَهُۥٓ إِسْحَٰقَ وَيَعْقُوبَ نَافِلَةًۭ ۖ وَكُلًّۭا جَعَلْنَا صَٰلِحِينَ ﴿٧٢﴾
En wij schonken hem Izaäk en Jacob als een buitengewoon geschenk, en wij maakten hen allen tot rechtvaardige menschen.
En Wij schonken hem Ishâq en Ya'qôeb als een geschenk. En Wij maakten ieder van hen tot oprechten.
En Wij schonken hem Ishâq en Ya'qôeb als een geschenk. En Wij maakten ieder van hen tot oprechten.
وَجَعَلْنَٰهُمْ أَئِمَّةًۭ يَهْدُونَ بِأَمْرِنَا وَأَوْحَيْنَآ إِلَيْهِمْ فِعْلَ ٱلْخَيْرَٰتِ وَإِقَامَ ٱلصَّلَوٰةِ وَإِيتَآءَ ٱلزَّكَوٰةِ ۖ وَكَانُوا۟ لَنَا عَٰبِدِينَ ﴿٧٣﴾
Wij maakten hen ook tot voorbeelden van godsvrucht, opdat zij anderen door ons bevel zouden mogen leiden, en wij gaven hun het verrichten van goede werken in, het inachtnemen des gebeds en het geven van aalmoezen, en zij dienden ons.
En Wij maakten hen tot leiders, die leiding gaven volgens Ons bevel. En Wij openbaarden aan hen goede daden te verrichten en de shalât te onderhouden en de zakât te geven. En zij waren aanbidders van Ons.
En Wij maakten hen tot leiders, die leiding gaven volgens Ons bevel. En Wij openbaarden aan hen goede daden te verrichten en de shalât te onderhouden en de zakât te geven. En zij waren aanbidders van Ons.
وَلُوطًا ءَاتَيْنَٰهُ حُكْمًۭا وَعِلْمًۭا وَنَجَّيْنَٰهُ مِنَ ٱلْقَرْيَةِ ٱلَّتِى كَانَت تَّعْمَلُ ٱلْخَبَٰٓئِثَ ۗ إِنَّهُمْ كَانُوا۟ قَوْمَ سَوْءٍۢ فَٰسِقِينَ ﴿٧٤﴾
En aan Lot gaven wij wijsheid en kennis, en wij bevrijdden hem uit de stad, die zoovele misdaden bedreef; want daar was een zondig en boos volk.
En aan Lôeth schonken Wij wijsheid en kennis en Wij redden hem uit de stad waarvan (de bevolking) vuiligheid placht te bedrijven. Voorwaar, zij waren een slecht volk, zwaar zondigen.
En aan Lôeth schonken Wij wijsheid en kennis en Wij redden hem uit de stad waarvan (de bevolking) vuiligheid placht te bedrijven. Voorwaar, zij waren een slecht volk, zwaar zondigen.
وَأَدْخَلْنَٰهُ فِى رَحْمَتِنَآ ۖ إِنَّهُۥ مِنَ ٱلصَّٰلِحِينَ ﴿٧٥﴾
En wij leidden hem in onze genade; want hij was een oprecht mensch.
En Wij deden hem in Onze Barmhartigheid binnengaan: voorwaar, hij behoorde tot de oprechten.
En Wij deden hem in Onze Barmhartigheid binnengaan: voorwaar, hij behoorde tot de oprechten.
وَنُوحًا إِذْ نَادَىٰ مِن قَبْلُ فَٱسْتَجَبْنَا لَهُۥ فَنَجَّيْنَٰهُ وَأَهْلَهُۥ مِنَ ٱلْكَرْبِ ٱلْعَظِيمِ ﴿٧٦﴾
En gedenk Noach, toen hij smeekte om de verwoesting van zijn volk voor de boven vermelde profeten, en wij hoorden hem en bevrijdden hem en zijn gezin van eene groote droefheid.
En (gedenkt) Nôeh, toen bij Ons vroeger aanriep en Wij hem daarop verhoorden: Wij redden hem en zijn familie van een geweldige ramp.
En (gedenkt) Nôeh, toen bij Ons vroeger aanriep en Wij hem daarop verhoorden: Wij redden hem en zijn familie van een geweldige ramp.
وَنَصَرْنَٰهُ مِنَ ٱلْقَوْمِ ٱلَّذِينَ كَذَّبُوا۟ بِـَٔايَٰتِنَآ ۚ إِنَّهُمْ كَانُوا۟ قَوْمَ سَوْءٍۢ فَأَغْرَقْنَٰهُمْ أَجْمَعِينَ ﴿٧٧﴾
En wij beschermden hem tegen het volk dat onze teekens van valschheid beschuldigde; want zij waren zondaren, weshalve wij hen allen verdronken.
En Wij hielpen hem tegen het volk dat Onze Tekorten loochende. Voorwaar, zij waren een slecht volk. Toen deden Wij hen allen verdrinken.
En Wij hielpen hem tegen het volk dat Onze Tekorten loochende. Voorwaar, zij waren een slecht volk. Toen deden Wij hen allen verdrinken.
وَدَاوُۥدَ وَسُلَيْمَٰنَ إِذْ يَحْكُمَانِ فِى ٱلْحَرْثِ إِذْ نَفَشَتْ فِيهِ غَنَمُ ٱلْقَوْمِ وَكُنَّا لِحُكْمِهِمْ شَٰهِدِينَ ﴿٧٨﴾
En herdenk David en Salomo, toen zij een oordeel uitspraken over een veld, waarin de schapen van zeker gezin zich des nachts, zonder schaapherder hadden gevoed, en wij waren getuigen van hun oordeel.
En (gedenkt) Dâwôcd en Soelaimân toen zij een oordeel gaven over het akkerland, waarop de schapen van het volk grazend rondgelopen hadden. En Wij waren getuigen van hun oordeel.\"'
En (gedenkt) Dâwôcd en Soelaimân toen zij een oordeel gaven over het akkerland, waarop de schapen van het volk grazend rondgelopen hadden. En Wij waren getuigen van hun oordeel.\"'
فَفَهَّمْنَٰهَا سُلَيْمَٰنَ ۚ وَكُلًّا ءَاتَيْنَا حُكْمًۭا وَعِلْمًۭا ۚ وَسَخَّرْنَا مَعَ دَاوُۥدَ ٱلْجِبَالَ يُسَبِّحْنَ وَٱلطَّيْرَ ۚ وَكُنَّا فَٰعِلِينَ ﴿٧٩﴾
En wij deden Salomo dit begrijpen. En wij schonken hun beiden wijsheid en kennis, en wij dwongen de bergen en de vogels, ons met David te loven; wij deden dit.
En Wij deden Soelaimân (de zaak) begrijpen. En aan ieder van hen gaven Wij wijsheid en kennis. En Wij maakten Dâwôcd met de bergen en de vogels dienstbaar om (Allah's) Glorie te prijzen, Eii Wij waren het Die dat deden.
En Wij deden Soelaimân (de zaak) begrijpen. En aan ieder van hen gaven Wij wijsheid en kennis. En Wij maakten Dâwôcd met de bergen en de vogels dienstbaar om (Allah's) Glorie te prijzen, Eii Wij waren het Die dat deden.
وَعَلَّمْنَٰهُ صَنْعَةَ لَبُوسٍۢ لَّكُمْ لِتُحْصِنَكُم مِّنۢ بَأْسِكُمْ ۖ فَهَلْ أَنتُمْ شَٰكِرُونَ ﴿٨٠﴾
En wij leerden hem de kunst, maliënkolders voor u te maken, om u in uwe oorlogen te beschutten; zult gij dus niet dankbaar zijn?
En Wij leerden hem kleding (maliënkolders) te maken om jullie te beschermen in jullie oorlog. Zullen jullie dan dankbaren zijn?
En Wij leerden hem kleding (maliënkolders) te maken om jullie te beschermen in jullie oorlog. Zullen jullie dan dankbaren zijn?
وَلِسُلَيْمَٰنَ ٱلرِّيحَ عَاصِفَةًۭ تَجْرِى بِأَمْرِهِۦٓ إِلَى ٱلْأَرْضِ ٱلَّتِى بَٰرَكْنَا فِيهَا ۚ وَكُنَّا بِكُلِّ شَىْءٍ عَٰلِمِينَ ﴿٨١﴾
En aan Salomo onderwierpen wij een sterken wind, die op zijn bevel naar het land ging, dat wij onzen zegen hadden geschonken; en wij kenden alle dingen.
En aait Soelaimin (onderwierpen Wij) de stormachtige wind, die met Zijn verlof naar het land bewoog dat Wij gezegend hadden. En Wij zijn Alwetend over alle zaken.
En aait Soelaimin (onderwierpen Wij) de stormachtige wind, die met Zijn verlof naar het land bewoog dat Wij gezegend hadden. En Wij zijn Alwetend over alle zaken.
وَمِنَ ٱلشَّيَٰطِينِ مَن يَغُوصُونَ لَهُۥ وَيَعْمَلُونَ عَمَلًۭا دُونَ ذَٰلِكَ ۖ وَكُنَّا لَهُمْ حَٰفِظِينَ ﴿٨٢﴾
Ook onderwierpen wij verschillende duivels aan zijn bevel, die voor hem doken om parelen op te visschen en andere werken voor hem te verrichten. En wij waakten over dezen.
En van de Satans doken er voor hem en zij verrichtten daarnaast ander werk. En Wij waren Wakers over hen.
En van de Satans doken er voor hem en zij verrichtten daarnaast ander werk. En Wij waren Wakers over hen.
۞ وَأَيُّوبَ إِذْ نَادَىٰ رَبَّهُۥٓ أَنِّى مَسَّنِىَ ٱلضُّرُّ وَأَنتَ أَرْحَمُ ٱلرَّٰحِمِينَ ﴿٨٣﴾
En gedenk Job, toen hij zijn Heer aanriep, zeggende: Waarlijk, het ongeluk heeft mij bereikt; doch gij zijt de genadigste der genadigen.
En (gedenkt) Ayyôeb toen hij zijn Heer aanriep (en zei:) \"Voorwaar, tegenspoed heeft mij getroffen en U bent de Bamhartigste der Barmhartigen.\"
En (gedenkt) Ayyôeb toen hij zijn Heer aanriep (en zei:) \"Voorwaar, tegenspoed heeft mij getroffen en U bent de Bamhartigste der Barmhartigen.\"
فَٱسْتَجَبْنَا لَهُۥ فَكَشَفْنَا مَا بِهِۦ مِن ضُرٍّۢ ۖ وَءَاتَيْنَٰهُ أَهْلَهُۥ وَمِثْلَهُم مَّعَهُمْ رَحْمَةًۭ مِّنْ عِندِنَا وَذِكْرَىٰ لِلْعَٰبِدِينَ ﴿٨٤﴾
Daarom verhoorden en bevrijdden wij hem van het kwaad dat op hem drukte, en wij gaven hem zijn gezin, en nog meer, door onze genade terug, als eene vermaning voor hen die God dienen.
Toen verhoorden Wij hem en hieven de tegenspoed voor hem op. En Wij gaven hem zijn familie en het daaraan gelijke aan hem (erbij), als een Barmhartigheid van Ons en als een vermaning voor de aanbidders.
Toen verhoorden Wij hem en hieven de tegenspoed voor hem op. En Wij gaven hem zijn familie en het daaraan gelijke aan hem (erbij), als een Barmhartigheid van Ons en als een vermaning voor de aanbidders.
وَإِسْمَٰعِيلَ وَإِدْرِيسَ وَذَا ٱلْكِفْلِ ۖ كُلٌّۭ مِّنَ ٱلصَّٰبِرِينَ ﴿٨٥﴾
En gedenk Ismaël en Edris en Dhu'lkefl. Zij waren allen geduldige menschen.
En (gedenkt) Ismâ'îl, Idrîs en Dzôelkifl: allen behoorden tot de geduldigen.
En (gedenkt) Ismâ'îl, Idrîs en Dzôelkifl: allen behoorden tot de geduldigen.
وَأَدْخَلْنَٰهُمْ فِى رَحْمَتِنَآ ۖ إِنَّهُم مِّنَ ٱلصَّٰلِحِينَ ﴿٨٦﴾
Daarom leidden wij hen in onze genade; want zij waren rechtvaardigen.
En Wij deden ben in Onze Barmhartigheid binnengaan. Voorwaar, zij behoorden tot de oprechten.
En Wij deden ben in Onze Barmhartigheid binnengaan. Voorwaar, zij behoorden tot de oprechten.
وَذَا ٱلنُّونِ إِذ ذَّهَبَ مُغَٰضِبًۭا فَظَنَّ أَن لَّن نَّقْدِرَ عَلَيْهِ فَنَادَىٰ فِى ٱلظُّلُمَٰتِ أَن لَّآ إِلَٰهَ إِلَّآ أَنتَ سُبْحَٰنَكَ إِنِّى كُنتُ مِنَ ٱلظَّٰلِمِينَ ﴿٨٧﴾
En herdenk Dhu'lnun toen hij in woede vertrok en dacht, dat wij onze macht niet op hem konden uitoefenen. En hij riep in de duisternis uit: Er is geen God buiten u, geloofd zijt gij! Waarlijk, ik was een onrechtvaardige.
En (gedenkt) Dzôennôen toen hij kwaad wegging en meende dat Wij geen macht over hem hadden. Toen riep hij uit in de duisternissen: \"Er is geen god dan U, Heilig bent U: voorwaar, ik behoorde tot de onrechtvaardigen.\"
En (gedenkt) Dzôennôen toen hij kwaad wegging en meende dat Wij geen macht over hem hadden. Toen riep hij uit in de duisternissen: \"Er is geen god dan U, Heilig bent U: voorwaar, ik behoorde tot de onrechtvaardigen.\"
فَٱسْتَجَبْنَا لَهُۥ وَنَجَّيْنَٰهُ مِنَ ٱلْغَمِّ ۚ وَكَذَٰلِكَ نُۨجِى ٱلْمُؤْمِنِينَ ﴿٨٨﴾
Daarom verhoorden wij hem en bevrijdden hem van droefheid; want zoo bevrijden wij de ware geloovigen.
Toen verhoorden Wij hem en Wij redden hem iuit de nood. En zo redden Wij de gelovigen.
Toen verhoorden Wij hem en Wij redden hem iuit de nood. En zo redden Wij de gelovigen.
وَزَكَرِيَّآ إِذْ نَادَىٰ رَبَّهُۥ رَبِّ لَا تَذَرْنِى فَرْدًۭا وَأَنتَ خَيْرُ ٱلْوَٰرِثِينَ ﴿٨٩﴾
En gedenk Zacharias, toen hij zijn Heer aanriep, zeggende: o Heer! laat mij niet kinderloos; maar gij zijt de beste erfgenaam.
En (gedenkt) Zakariyyâ, toen hij zijn Heer aanriep: \"Mijn Heer, laat mij niet alleen (zonder nageslacht) en U bent de beste van de erfgenamen.\"
En (gedenkt) Zakariyyâ, toen hij zijn Heer aanriep: \"Mijn Heer, laat mij niet alleen (zonder nageslacht) en U bent de beste van de erfgenamen.\"
فَٱسْتَجَبْنَا لَهُۥ وَوَهَبْنَا لَهُۥ يَحْيَىٰ وَأَصْلَحْنَا لَهُۥ زَوْجَهُۥٓ ۚ إِنَّهُمْ كَانُوا۟ يُسَٰرِعُونَ فِى ٱلْخَيْرَٰتِ وَيَدْعُونَنَا رَغَبًۭا وَرَهَبًۭا ۖ وَكَانُوا۟ لَنَا خَٰشِعِينَ ﴿٩٠﴾
Daarom verhoorden wij hem en wij schonken hem Yahia (Johannes); en wij stelden zijne vrouw in staat hem een kind ter wereld te brengen. Deze trachtten er naar, in goede werken uit te munten, en riepen ons met liefde en vrees aan, en verootmoedigden zich voor ons.
Toen verhoorden Wij hem en Wij schonken hem Yahya en Wij maakten zijn vrouw geschikt (om te baren). Voorwaar, zij wedijverden in goede daden en riepen Ons aan, verlangend (naar Onze Genade) en vol ontzag (voor Onze bestraffing). En zij waren nederig tegenover Ons.
Toen verhoorden Wij hem en Wij schonken hem Yahya en Wij maakten zijn vrouw geschikt (om te baren). Voorwaar, zij wedijverden in goede daden en riepen Ons aan, verlangend (naar Onze Genade) en vol ontzag (voor Onze bestraffing). En zij waren nederig tegenover Ons.
وَٱلَّتِىٓ أَحْصَنَتْ فَرْجَهَا فَنَفَخْنَا فِيهَا مِن رُّوحِنَا وَجَعَلْنَٰهَا وَٱبْنَهَآ ءَايَةًۭ لِّلْعَٰلَمِينَ ﴿٩١﴾
En gedenk haar die hare maagdelijkheid bewaarde, en welke wij van onzen geest inbliezen, terwijl wij haar en haren zoon als een teeken voor alle schepselen instelden.
En zij (Maryam) bewaarde haar eerbaarheid, toen bliezen Wij van Onze Geest in haar. En Wij maakten haar en haar zoon een Teken voor de werelden.
En zij (Maryam) bewaarde haar eerbaarheid, toen bliezen Wij van Onze Geest in haar. En Wij maakten haar en haar zoon een Teken voor de werelden.
إِنَّ هَٰذِهِۦٓ أُمَّتُكُمْ أُمَّةًۭ وَٰحِدَةًۭ وَأَنَا۠ رَبُّكُمْ فَٱعْبُدُونِ ﴿٩٢﴾
Waarlijk deze uw godsdienst is een godsdienst, en ik ben uw Heer; dien mij dus.
Voorwar, deze godsdienst (Islam) is jullie godsdienst, de enigste. Ik ben jullie Heer, aanbidt Mij daarom.
Voorwar, deze godsdienst (Islam) is jullie godsdienst, de enigste. Ik ben jullie Heer, aanbidt Mij daarom.
وَتَقَطَّعُوٓا۟ أَمْرَهُم بَيْنَهُمْ ۖ كُلٌّ إِلَيْنَا رَٰجِعُونَ ﴿٩٣﴾
Maar de menschen hebben onder elkander afscheiding in hunnen godsdienst gemaakt; doch zij zullen allen voor ons verschijnen.
Maar zij raakten onderling verdeeld over hun zaak (van eenheid). Allen zulleit tot Ons terugkeren.
Maar zij raakten onderling verdeeld over hun zaak (van eenheid). Allen zulleit tot Ons terugkeren.
فَمَن يَعْمَلْ مِنَ ٱلصَّٰلِحَٰتِ وَهُوَ مُؤْمِنٌۭ فَلَا كُفْرَانَ لِسَعْيِهِۦ وَإِنَّا لَهُۥ كَٰتِبُونَ ﴿٩٤﴾
Wie goede werken zal doen en een waar geloovige is, diens pogingen zullen niet miskend worden, en wij zullen die voor hem opteekenen.
En wie goede daden verricht en een gelovige is: zijn streven zal niet ontkend worden. Voorwaar, Wij zullen het voor hem opschrijven.
En wie goede daden verricht en een gelovige is: zijn streven zal niet ontkend worden. Voorwaar, Wij zullen het voor hem opschrijven.
وَحَرَٰمٌ عَلَىٰ قَرْيَةٍ أَهْلَكْنَٰهَآ أَنَّهُمْ لَا يَرْجِعُونَ ﴿٩٥﴾
Een onverbreekbare vloek ligt op iedere stad, welke wij verwoest zullen hebben, opdat zij niet weder in de wereld terugkeere.
En het is onmogelijk voor (de bewoners van) een stad die Wij vernietigd hebben dat zij terugkeren (cm zich te beteren).
En het is onmogelijk voor (de bewoners van) een stad die Wij vernietigd hebben dat zij terugkeren (cm zich te beteren).
حَتَّىٰٓ إِذَا فُتِحَتْ يَأْجُوجُ وَمَأْجُوجُ وَهُم مِّن كُلِّ حَدَبٍۢ يَنسِلُونَ ﴿٩٦﴾
Tot Gog en Magog een doorgang voor hen zullen hebben geopend, en zij zullen snel van iederen hoogen berg afdalen.
Totdat voor Ya'djôedj en Ma'djôedj (de muur) geopend wordt en zij van iedere hoogte komen aansnellen.
Totdat voor Ya'djôedj en Ma'djôedj (de muur) geopend wordt en zij van iedere hoogte komen aansnellen.
وَٱقْتَرَبَ ٱلْوَعْدُ ٱلْحَقُّ فَإِذَا هِىَ شَٰخِصَةٌ أَبْصَٰرُ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ يَٰوَيْلَنَا قَدْ كُنَّا فِى غَفْلَةٍۢ مِّنْ هَٰذَا بَلْ كُنَّا ظَٰلِمِينَ ﴿٩٧﴾
En de ware belofte zal hare vervulling nabij zijn, en de oogen der ongeloovigen zullen met verbazing gevestigd worden, en zij zullen zeggen: Helaas! wij waren vroeger achteloos omtrent dezen dag; waarlijk, wij waren goddeloozen.
En de ware belofte nabij komt. Dan zullen de blikken van degenen die ongelovig zijn verstarren: \"Wee ons, wij verkeerden in onachtzaamheid daaromtrent, wij waren zelfs onrechtvaardigen!\"
En de ware belofte nabij komt. Dan zullen de blikken van degenen die ongelovig zijn verstarren: \"Wee ons, wij verkeerden in onachtzaamheid daaromtrent, wij waren zelfs onrechtvaardigen!\"
إِنَّكُمْ وَمَا تَعْبُدُونَ مِن دُونِ ٱللَّهِ حَصَبُ جَهَنَّمَ أَنتُمْ لَهَا وَٰرِدُونَ ﴿٩٨﴾
Waarlijk, o bewoners van Mekka! gij en de afgoden welke gij naast God aanbidt, zullen als brandhout in het hellevuur geworpen worden; gij zult derwaarts gaan.
Voorwaar, jullie en wat jullie naast Allah aanbidden zal brandstof zijn voor de Hel, jullie zullen er binnengaan.
Voorwaar, jullie en wat jullie naast Allah aanbidden zal brandstof zijn voor de Hel, jullie zullen er binnengaan.
لَوْ كَانَ هَٰٓؤُلَآءِ ءَالِهَةًۭ مَّا وَرَدُوهَا ۖ وَكُلٌّۭ فِيهَا خَٰلِدُونَ ﴿٩٩﴾
Indien deze waarlijk goden waren, zouden zij er niet binnen gaan: zij allen zullen eeuwig daarin verblijven.
En als diegenen goden waren, dan zouden zij er niet binnengaan. En allen zullen daarin eeuwig levenden zijn.
En als diegenen goden waren, dan zouden zij er niet binnengaan. En allen zullen daarin eeuwig levenden zijn.
لَهُمْ فِيهَا زَفِيرٌۭ وَهُمْ فِيهَا لَا يَسْمَعُونَ ﴿١٠٠﴾
Op die plaats zullen zij angstig zuchten, en zij zullen er niets hooren.
Zij zullen het daarin uitgillen en zij horen daarin niets.
Zij zullen het daarin uitgillen en zij horen daarin niets.
إِنَّ ٱلَّذِينَ سَبَقَتْ لَهُم مِّنَّا ٱلْحُسْنَىٰٓ أُو۟لَٰٓئِكَ عَنْهَا مُبْعَدُونَ ﴿١٠١﴾
Wat hen betreft, voor wie de meest uitmuntende belooning van het paradijs door ons werd bestemd, zij zullen ver van daar verwijderd worden.
Voorwaar, degenen aan wie het goede van Ons voorafgegaan is: zij zijn degenen die daar ver van gehouden worden.
Voorwaar, degenen aan wie het goede van Ons voorafgegaan is: zij zijn degenen die daar ver van gehouden worden.
لَا يَسْمَعُونَ حَسِيسَهَا ۖ وَهُمْ فِى مَا ٱشْتَهَتْ أَنفُسُهُمْ خَٰلِدُونَ ﴿١٠٢﴾
Zij zullen niet het minste gedruisch er van hooren, en zij zullen eeuwig de gelukzaligheid genieten, welke hunne zielen begeeren.
Zij zullen er geen geluid van horen. En in wat hun zielen verlangen zullen zij eeuwig levenden zijn.
Zij zullen er geen geluid van horen. En in wat hun zielen verlangen zullen zij eeuwig levenden zijn.
لَا يَحْزُنُهُمُ ٱلْفَزَعُ ٱلْأَكْبَرُ وَتَتَلَقَّىٰهُمُ ٱلْمَلَٰٓئِكَةُ هَٰذَا يَوْمُكُمُ ٱلَّذِى كُنتُمْ تُوعَدُونَ ﴿١٠٣﴾
De groote schrik zal hen niet verwarren, en de engelen zullen hen ontmoeten om hen geluk te wenschen, zeggende: Dit is de dag die u werd beloofd.
De grote verschrikking bedroeft hen niet en de Engelen zullen hun ontvangen (en zeggen:) \"Dit is jullie dag, die jullie beloofd was.
De grote verschrikking bedroeft hen niet en de Engelen zullen hun ontvangen (en zeggen:) \"Dit is jullie dag, die jullie beloofd was.
يَوْمَ نَطْوِى ٱلسَّمَآءَ كَطَىِّ ٱلسِّجِلِّ لِلْكُتُبِ ۚ كَمَا بَدَأْنَآ أَوَّلَ خَلْقٍۢ نُّعِيدُهُۥ ۚ وَعْدًا عَلَيْنَآ ۚ إِنَّا كُنَّا فَٰعِلِينَ ﴿١٠٤﴾
Op dien dag zullen wij de hemelen oprollen, zoo als de engel Al Sijil het boek oprolt, waarin de daden van ieder mensch zijn vermeld. Gelijk wij het eerste schepsel uit niets maakten zullen wij het bij de opstanding vertoonen. Dit is eene belofte, welker vervulling van ons afhangt; wij zullen die zekerlijk uitvoeren.
(Gedenk) de Dag waarop Wij de hemelen oprollen, zoals het oprollen van het perkament om op te schrijven: net zoals Wij de eerste schepping begonnen zullen Wij haar herhalen, als een belofte die Wij op Ons namen. Voorwaar, Wij zullen het doen.
(Gedenk) de Dag waarop Wij de hemelen oprollen, zoals het oprollen van het perkament om op te schrijven: net zoals Wij de eerste schepping begonnen zullen Wij haar herhalen, als een belofte die Wij op Ons namen. Voorwaar, Wij zullen het doen.
وَلَقَدْ كَتَبْنَا فِى ٱلزَّبُورِ مِنۢ بَعْدِ ٱلذِّكْرِ أَنَّ ٱلْأَرْضَ يَرِثُهَا عِبَادِىَ ٱلصَّٰلِحُونَ ﴿١٠٥﴾
Wij hebben, na de verkondiging der wet, in de psalmen geschreven, dat mijne rechtvaardige dienaren de aarde zullen erven.
En voorzeker hebben Wij in de Zabôer geschreven, na de vermelding (in de Lauhoelmahfôezh), dat de aarde geërfd zal worden door Mijn rechtschapen dienaren.
En voorzeker hebben Wij in de Zabôer geschreven, na de vermelding (in de Lauhoelmahfôezh), dat de aarde geërfd zal worden door Mijn rechtschapen dienaren.
إِنَّ فِى هَٰذَا لَبَلَٰغًۭا لِّقَوْمٍ عَٰبِدِينَ ﴿١٠٦﴾
Waarlijk, in dit boek is een toereikend onderricht bevat voor hen die God aanbidden.
Voorwaar, in deze (Koran) is zeker een Boodschap voor een volk van aanbidders.
Voorwaar, in deze (Koran) is zeker een Boodschap voor een volk van aanbidders.
وَمَآ أَرْسَلْنَٰكَ إِلَّا رَحْمَةًۭ لِّلْعَٰلَمِينَ ﴿١٠٧﴾
O Mahomet! wij hebben u niet gezonden dan uit de genade voor alle schepselen.
En Wij hebben jou (O Moehammad) slechts gezonden als een barmhartigheid voor de werelden.
En Wij hebben jou (O Moehammad) slechts gezonden als een barmhartigheid voor de werelden.
قُلْ إِنَّمَا يُوحَىٰٓ إِلَىَّ أَنَّمَآ إِلَٰهُكُمْ إِلَٰهٌۭ وَٰحِدٌۭ ۖ فَهَلْ أَنتُم مُّسْلِمُونَ ﴿١٠٨﴾
Zeg: Mij is niets geopenbaard, dan dat uw God een eenig God is: zult gij u dus aan hem onderwerpen?
Zeg: \"Voorwaar, wat aan mij geopenbaard is, is dat jullie god één God is, zullen jullie je dan aan Hem onderwerpen?\"
Zeg: \"Voorwaar, wat aan mij geopenbaard is, is dat jullie god één God is, zullen jullie je dan aan Hem onderwerpen?\"
فَإِن تَوَلَّوْا۟ فَقُلْ ءَاذَنتُكُمْ عَلَىٰ سَوَآءٍۢ ۖ وَإِنْ أَدْرِىٓ أَقَرِيبٌ أَم بَعِيدٌۭ مَّا تُوعَدُونَ ﴿١٠٩﴾
Maar indien zij aan de belijdenis van Gods eenheid den rug toewenden, zeg dan: Ik verklaar u allen gelijkelijk den oorlog; maar ik weet niet of datgene waarmede gij bedreigd wordt, nabij of verwijderd is.
Maar als zij zich afwenden, zeg dan: \"Ik heb jullie opgeroepen tot hetzelfde en ik weet niet of wat jullie aangezegd is dichtbij of ver weg is.
Maar als zij zich afwenden, zeg dan: \"Ik heb jullie opgeroepen tot hetzelfde en ik weet niet of wat jullie aangezegd is dichtbij of ver weg is.
إِنَّهُۥ يَعْلَمُ ٱلْجَهْرَ مِنَ ٱلْقَوْلِ وَيَعْلَمُ مَا تَكْتُمُونَ ﴿١١٠﴾
Waarlijk, God kent het gesprek dat in het openbaar wordt gevoerd, en hij kent ook wat gij in het geheim zegt.
Voorwaar, Hij weet aat openlijk besproken wordt en Hij weet wat jullie verbergen.
Voorwaar, Hij weet aat openlijk besproken wordt en Hij weet wat jullie verbergen.
وَإِنْ أَدْرِى لَعَلَّهُۥ فِتْنَةٌۭ لَّكُمْ وَمَتَٰعٌ إِلَىٰ حِينٍۢ ﴿١١١﴾
Ik weet het niet, maar misschien is het uitstel dat u verleend werd eene proef voor u, opdat gij een voorspoed van deze wereld voor eenigen tijd zoudt mogen genieten.
En ik wed niet of dit een beproeving voor jullie is en een tijdelijk genot.\"
En ik wed niet of dit een beproeving voor jullie is en een tijdelijk genot.\"
قَٰلَ رَبِّ ٱحْكُم بِٱلْحَقِّ ۗ وَرَبُّنَا ٱلرَّحْمَٰنُ ٱلْمُسْتَعَانُ عَلَىٰ مَا تَصِفُونَ ﴿١١٢﴾
Zeg: O Heer! oordeel tusschen mij en mijne tegenstanders met waarheid. Onze Heer is de Barmhartige, wiens hulp moet ingeroepen worden tegen de lasteringen en de leugens welke gij uitspreekt.
Zeg: \"Mijn Heer, oordeel naar de Waarheid. En onze Heer, de Barmhartige, is Degene wiens hulp gevraagd wordt tegen wat jullie (Hem) toeschrijven.\"
Zeg: \"Mijn Heer, oordeel naar de Waarheid. En onze Heer, de Barmhartige, is Degene wiens hulp gevraagd wordt tegen wat jullie (Hem) toeschrijven.\"