Settings
Surah The Poets [Ash-Shuara] in Dutch
تِلْكَ ءَايَٰتُ ٱلْكِتَٰبِ ٱلْمُبِينِ ﴿2﴾
Dit zijn de teekens van het duidelijke boek.
Dit zijn Verzen van het duidelijke Boek.
Dit zijn Verzen van het duidelijke Boek.
لَعَلَّكَ بَٰخِعٌۭ نَّفْسَكَ أَلَّا يَكُونُوا۟ مُؤْمِنِينَ ﴿3﴾
Misschien bedroeft gij u doodelijk, omdat de bewoners van Mekka niet geloovig willen worden.
Misschien zou jij jezelf vernietigen van verdriet omdat zij geen gelovigen zijn.
Misschien zou jij jezelf vernietigen van verdriet omdat zij geen gelovigen zijn.
إِن نَّشَأْ نُنَزِّلْ عَلَيْهِم مِّنَ ٱلسَّمَآءِ ءَايَةًۭ فَظَلَّتْ أَعْنَٰقُهُمْ لَهَا خَٰضِعِينَ ﴿4﴾
Indien het ons behaagde, zouden wij hun een overtuigend teeken uit den hemel kunnen nederzenden, waarvoor zij hunne nekken nederig zouden krommen.
Als Wij het gewenst hadden, hadden Wij een Teken uit de hemel tot hen doen neerdalen, zodat hun nekken ervoor gebogen bleven.
Als Wij het gewenst hadden, hadden Wij een Teken uit de hemel tot hen doen neerdalen, zodat hun nekken ervoor gebogen bleven.
وَمَا يَأْتِيهِم مِّن ذِكْرٍۢ مِّنَ ٱلرَّحْمَٰنِ مُحْدَثٍ إِلَّا كَانُوا۟ عَنْهُ مُعْرِضِينَ ﴿5﴾
Maar er komt van den Barmhartige, geene nieuwe vermaning tot hen welke naar de omstandigheden dit vereischen, wordt geopenbaard, waarvan zij zich niet afwenden.
Er komt geen nieuwe Vemaning van de Erbarmer tot hen, of zij wenden zich eman af.
Er komt geen nieuwe Vemaning van de Erbarmer tot hen, of zij wenden zich eman af.
فَقَدْ كَذَّبُوا۟ فَسَيَأْتِيهِمْ أَنۢبَٰٓؤُا۟ مَا كَانُوا۟ بِهِۦ يَسْتَهْزِءُونَ ﴿6﴾
En zij hebben deze van valschheid beschuldigd; maar er zal een boodschap tot hen komen, waarmede zij niet zullen spotten.
Voorzeker, zij loochenden, maar berichten over wat zij plachten te bespotten zullen tot hen komen.
Voorzeker, zij loochenden, maar berichten over wat zij plachten te bespotten zullen tot hen komen.
أَوَلَمْ يَرَوْا۟ إِلَى ٱلْأَرْضِ كَمْ أَنۢبَتْنَا فِيهَا مِن كُلِّ زَوْجٍۢ كَرِيمٍ ﴿7﴾
Hebben zij de aarde niet beschouwd, en gezien hoe veel verschillende planten, van allerlei edele soorten wij daaraan doen ontspruiten?
Kijken zij dan aiet naar de aarde, hoeveel Wij er van allerlei rijke soorten grwassen op doen groeien?
Kijken zij dan aiet naar de aarde, hoeveel Wij er van allerlei rijke soorten grwassen op doen groeien?
إِنَّ فِى ذَٰلِكَ لَءَايَةًۭ ۖ وَمَا كَانَ أَكْثَرُهُم مُّؤْمِنِينَ ﴿8﴾
Waarlijk, hierin is een teeken; maar het grootste deel hunner zijn ongeloovigen.
Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen.
Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen.
وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ ٱلْعَزِيزُ ٱلرَّحِيمُ ﴿9﴾
Waarlijk, uw Heer is de machtige, de barmhartige God.
En voorwaar, jouw Heer: Hij is zeker de Almachtige, Meest Barmhartige.
En voorwaar, jouw Heer: Hij is zeker de Almachtige, Meest Barmhartige.
وَإِذْ نَادَىٰ رَبُّكَ مُوسَىٰٓ أَنِ ٱئْتِ ٱلْقَوْمَ ٱلظَّٰلِمِينَ ﴿10﴾
Herdenk, toen uw Heer Mozes riep, zeggende: Ga tot het onrechtvaardige volk:
(Gedenk) toen jouw Heer Môesa opriep: \"Ga naar het volk van de onrechtvaardigen.
(Gedenk) toen jouw Heer Môesa opriep: \"Ga naar het volk van de onrechtvaardigen.
قَوْمَ فِرْعَوْنَ ۚ أَلَا يَتَّقُونَ ﴿11﴾
Het volk van Pharao. Zullen zij mij niet vreezen?
Het volk van Fir'aun, vrezen zij (Allah) niet?
Het volk van Fir'aun, vrezen zij (Allah) niet?
قَالَ رَبِّ إِنِّىٓ أَخَافُ أَن يُكَذِّبُونِ ﴿12﴾
Mozes antwoordde: O Heer! waarlijk, ik vrees, dat zij mij van logen zullen beschuldigen.
Hij (Môesa) zei: \"Mijn Heer, ik ben bang dat zij mij loochenen.
Hij (Môesa) zei: \"Mijn Heer, ik ben bang dat zij mij loochenen.
وَيَضِيقُ صَدْرِى وَلَا يَنطَلِقُ لِسَانِى فَأَرْسِلْ إِلَىٰ هَٰرُونَ ﴿13﴾
En dat mijne borst vernauwd worde en dat mijn tong niet gereed zij tot spreken; wijs Aäron dus aan om mijn helper te wezen.
En dat mijn borst zich zal vernauwen en dat ik niet vloeiend zal spreken, zend daarom (de Engel) naar Hârôen.
En dat mijn borst zich zal vernauwen en dat ik niet vloeiend zal spreken, zend daarom (de Engel) naar Hârôen.
وَلَهُمْ عَلَىَّ ذَنۢبٌۭ فَأَخَافُ أَن يَقْتُلُونِ ﴿14﴾
Ook kunnen zij mij eene misdaad tegenwerpen, en ik vrees dat zij mij zullen dooden.
En zij hebben (een beschuldiging van) een misdaad tegen mij en ik ben bang dat zij mij zullen doden.\"
En zij hebben (een beschuldiging van) een misdaad tegen mij en ik ben bang dat zij mij zullen doden.\"
قَالَ كَلَّا ۖ فَٱذْهَبَا بِـَٔايَٰتِنَآ ۖ إِنَّا مَعَكُم مُّسْتَمِعُونَ ﴿15﴾
God zeide: Zij zullen u volstrekt niet dooden: gaat dus met uwe teekenen; want wij zullen met u zijn, en wij willen hooren wat er tusschen u en hen geschiedt.
Hij (Allah) zei: \"Nee, gaat dus beiden met Onze Tekenen: voorwaar, Wij zijn met jullie, luisterend.
Hij (Allah) zei: \"Nee, gaat dus beiden met Onze Tekenen: voorwaar, Wij zijn met jullie, luisterend.
فَأْتِيَا فِرْعَوْنَ فَقُولَآ إِنَّا رَسُولُ رَبِّ ٱلْعَٰلَمِينَ ﴿16﴾
Gaat dus tot Pharao en zeg: Waarlijk, wij zijn de gezant van den Heer van alle schepselen.
Gaat daarom naar Fir'aun en zegt: \"Voorwaar, wij zijn de Boodschappers van de Heer der Werelden.
Gaat daarom naar Fir'aun en zegt: \"Voorwaar, wij zijn de Boodschappers van de Heer der Werelden.
أَنْ أَرْسِلْ مَعَنَا بَنِىٓ إِسْرَٰٓءِيلَ ﴿17﴾
Zend de kinderen Israëls met ons weg.
Zend de Kinderen van Israël met ons.\"
Zend de Kinderen van Israël met ons.\"
قَالَ أَلَمْ نُرَبِّكَ فِينَا وَلِيدًۭا وَلَبِثْتَ فِينَا مِنْ عُمُرِكَ سِنِينَ ﴿18﴾
En toen zij hunne boodschap hadden overgebracht, antwoordde Pharao: Hebben wij u niet onder ons opgevoed, toen gij nog een kind waart, en hebt gij niet gedurende verscheidene jaren van uw leven onder ons gewoond?
Hij (Fir'aun) zei: \"Hebben wij jou niet als een kind onder ons opgevoed en verbleef jij geen jaren van jouw leven onder ons?
Hij (Fir'aun) zei: \"Hebben wij jou niet als een kind onder ons opgevoed en verbleef jij geen jaren van jouw leven onder ons?
وَفَعَلْتَ فَعْلَتَكَ ٱلَّتِى فَعَلْتَ وَأَنتَ مِنَ ٱلْكَٰفِرِينَ ﴿19﴾
Gij hebt de daad bedreven, welke gij bedreven hebt; en gij zijt een ondankbare.
En jij deed wat jij deed en jij behooft tot de ondankbaren.\"
En jij deed wat jij deed en jij behooft tot de ondankbaren.\"
قَالَ فَعَلْتُهَآ إِذًۭا وَأَنَا۠ مِنَ ٱلضَّآلِّينَ ﴿20﴾
Mozes hernam: Inderdaad, ik deed het, en ik was een van hen die dwaalden.
Hij (Môesa) zei: \"Ik heb dat gedaan toen ik tot de onnadenkenden behoorde.
Hij (Môesa) zei: \"Ik heb dat gedaan toen ik tot de onnadenkenden behoorde.
فَفَرَرْتُ مِنكُمْ لَمَّا خِفْتُكُمْ فَوَهَبَ لِى رَبِّى حُكْمًۭا وَجَعَلَنِى مِنَ ٱلْمُرْسَلِينَ ﴿21﴾
Daarom ontvluchtte ik u, dewijl ik u vreesde; maar mijn Heer heeft mij wijsheid geschonken en mij tot een zijner gezanten aangewezen.
Dus vluchtte ik weg toen ik bang voor jullie was. Daarop heeft mijn Heer aan mij Wijsheid ij gegeven en gemaakt dat ik tot de Boodschappers behoorde.
Dus vluchtte ik weg toen ik bang voor jullie was. Daarop heeft mijn Heer aan mij Wijsheid ij gegeven en gemaakt dat ik tot de Boodschappers behoorde.
وَتِلْكَ نِعْمَةٌۭ تَمُنُّهَا عَلَىَّ أَنْ عَبَّدتَّ بَنِىٓ إِسْرَٰٓءِيلَ ﴿22﴾
En is de gunst, welke gij mij hebt geschonken, dat gij de kinderen Israëls tot slaven maaktet?
En dit is de gunst die jij mij bewees: dat jij de Kinderen van Israël tot slaven gemaakt hebt.\"
En dit is de gunst die jij mij bewees: dat jij de Kinderen van Israël tot slaven gemaakt hebt.\"
قَالَ فِرْعَوْنُ وَمَا رَبُّ ٱلْعَٰلَمِينَ ﴿23﴾
Pharao zeide: En wie is dan de Heer van alle schepselen?
Fiir'aun zei: \"En wie is de Heer der Werelden?\"
Fiir'aun zei: \"En wie is de Heer der Werelden?\"
قَالَ رَبُّ ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ وَمَا بَيْنَهُمَآ ۖ إِن كُنتُم مُّوقِنِينَ ﴿24﴾
Mozes antwoordde: de Heer van alle hemel en aarde en van alles wat daartusschen is; indien gij lieden van verstand zijt.
Hij (Môesa) zei: \"De Heer van de hemelen en de aarde en wat tussen hen beide is, als jullie er maar van overtuigd waren.\"
Hij (Môesa) zei: \"De Heer van de hemelen en de aarde en wat tussen hen beide is, als jullie er maar van overtuigd waren.\"
قَالَ لِمَنْ حَوْلَهُۥٓ أَلَا تَسْتَمِعُونَ ﴿25﴾
Pharao zeide tot degenen, die in zijne nabijheid waren: Hoort gij niet?
Hij (Fir'aun) zei tot hen die rondom hem waren: \"Luisteren jullie niet?\"
Hij (Fir'aun) zei tot hen die rondom hem waren: \"Luisteren jullie niet?\"
قَالَ رَبُّكُمْ وَرَبُّ ءَابَآئِكُمُ ٱلْأَوَّلِينَ ﴿26﴾
Mozes zeide: Uw Heer en de Heer uwer voorvaderen.
Hij (Môesa) zei: \"Juitie Heer en de Heer van jullie voorvaderen.\"
Hij (Môesa) zei: \"Juitie Heer en de Heer van jullie voorvaderen.\"
قَالَ إِنَّ رَسُولَكُمُ ٱلَّذِىٓ أُرْسِلَ إِلَيْكُمْ لَمَجْنُونٌۭ ﴿27﴾
Pharao zeide tot hen die tegenwoordig waren: Uw gezant, die tot u werd gezonden is zeker bezeten.
Hij (Fir'aun) zei: \"Voorwaar, jullie Boodschapper die tot jullie gezonden is, is zeker bezeten.\"
Hij (Fir'aun) zei: \"Voorwaar, jullie Boodschapper die tot jullie gezonden is, is zeker bezeten.\"
قَالَ رَبُّ ٱلْمَشْرِقِ وَٱلْمَغْرِبِ وَمَا بَيْنَهُمَآ ۖ إِن كُنتُمْ تَعْقِلُونَ ﴿28﴾
Mozes zeide: de Heer van het Oosten en van het Westen en van alles wat daartusschen is; indien gij lieden van verstand zijt.
Hij (Môesa) zei: \"De Heer van het Oosten en het Westen en wat tussen hen beide is, als jullie begrijpen.\"
Hij (Môesa) zei: \"De Heer van het Oosten en het Westen en wat tussen hen beide is, als jullie begrijpen.\"
قَالَ لَئِنِ ٱتَّخَذْتَ إِلَٰهًا غَيْرِى لَأَجْعَلَنَّكَ مِنَ ٱلْمَسْجُونِينَ ﴿29﴾
Pharao zeide tot hem: Waarlijk, indien gij een anderen God naast mij kiest, zal ik u gelijk doen wezen aan hen die gevangen zijn.
Hij (Fir'aun) zei: \"Als jij een andere god dan mij hebt aangenomen, dan zal ik jou zeker tot een van de gevangenen maken.\"
Hij (Fir'aun) zei: \"Als jij een andere god dan mij hebt aangenomen, dan zal ik jou zeker tot een van de gevangenen maken.\"
قَالَ أَوَلَوْ جِئْتُكَ بِشَىْءٍۢ مُّبِينٍۢ ﴿30﴾
Mozes antwoordde: Wat! niettegenstaande ik met een overtuigend wonder tot u kom?
Hij (Môesa) zei: \"Zelfs als ik jou iets duidelijks kan laten zien?\"
Hij (Môesa) zei: \"Zelfs als ik jou iets duidelijks kan laten zien?\"
قَالَ فَأْتِ بِهِۦٓ إِن كُنتَ مِنَ ٱلصَّٰدِقِينَ ﴿31﴾
Pharao hernam: Toon het dan, indien gij de waarheid spreekt.
Hij (Fir'aun) zei: \"Breng het maar, als jij tot de waarachtigen behoort.\"
Hij (Fir'aun) zei: \"Breng het maar, als jij tot de waarachtigen behoort.\"
فَأَلْقَىٰ عَصَاهُ فَإِذَا هِىَ ثُعْبَانٌۭ مُّبِينٌۭ ﴿32﴾
En hij wierp zijn staf neder, en ziet deze werd eene zichtbare slang.
Toen wierp hij zijn staf neer en daarop werd het een duidelijke slang.
Toen wierp hij zijn staf neer en daarop werd het een duidelijke slang.
وَنَزَعَ يَدَهُۥ فَإِذَا هِىَ بَيْضَآءُ لِلنَّٰظِرِينَ ﴿33﴾
En hij trok zijne hand uit zijne borst en, ziet, zij was wit voor de toeschouwers,
En hij strekte zijn hand uit en die werd wit voor de toeschouwers.
En hij strekte zijn hand uit en die werd wit voor de toeschouwers.
قَالَ لِلْمَلَإِ حَوْلَهُۥٓ إِنَّ هَٰذَا لَسَٰحِرٌ عَلِيمٌۭ ﴿34﴾
Pharao zeide tot de vorsten, die in zijne nabijheid waren: Waarlijk, deze man is een behendige toovenaar.
Hij (Fir'aun) zei tegen de vooraanstaanden rondom hem: \"Voorwaar, dit is zeker een bekwame tovenaar.
Hij (Fir'aun) zei tegen de vooraanstaanden rondom hem: \"Voorwaar, dit is zeker een bekwame tovenaar.
يُرِيدُ أَن يُخْرِجَكُم مِّنْ أَرْضِكُم بِسِحْرِهِۦ فَمَاذَا تَأْمُرُونَ ﴿35﴾
Hij tracht u door zijne tooverij het bezit van u land te ontrooven: wat denkt gij dus te doen?
Hij wil jullie uit jullie land verdrijven met zijn tovenarij. Dus wat adviseren jullie?\"
Hij wil jullie uit jullie land verdrijven met zijn tovenarij. Dus wat adviseren jullie?\"
قَالُوٓا۟ أَرْجِهْ وَأَخَاهُ وَٱبْعَثْ فِى ٱلْمَدَآئِنِ حَٰشِرِينَ ﴿36﴾
Zij antwoordden: Stel hem en zijn broeder door goede woorden voor eenigen tijd uit, en zend mannen in de steden, die verzamelen.
Zij zeiden: \"Stel (de zaak van) hem en zijn broeder uit en stuur bijeenroepers naar de steden.
Zij zeiden: \"Stel (de zaak van) hem en zijn broeder uit en stuur bijeenroepers naar de steden.
يَأْتُوكَ بِكُلِّ سَحَّارٍ عَلِيمٍۢ ﴿37﴾
En tot u brengen alle behendige toovenaren.
Zij zullen elke bekwame tovenaar bij jou brengen.
Zij zullen elke bekwame tovenaar bij jou brengen.
فَجُمِعَ ٱلسَّحَرَةُ لِمِيقَٰتِ يَوْمٍۢ مَّعْلُومٍۢ ﴿38﴾
Zoo werden de toovenaren op een bepaalden tijd, op een plechtigen dag bijeenvergaderd.
Zo werden de tovenaars verzameld op een afgesprokem lijd op een aangewezen dag.
Zo werden de tovenaars verzameld op een afgesprokem lijd op een aangewezen dag.
وَقِيلَ لِلنَّاسِ هَلْ أَنتُم مُّجْتَمِعُونَ ﴿39﴾
En tot het volk werd gezegd: Zijt gij bijeenvergaderd?
En tot de mensen werd gezegd: \"Zijn jullie nu bijeengekomen?
En tot de mensen werd gezegd: \"Zijn jullie nu bijeengekomen?
لَعَلَّنَا نَتَّبِعُ ٱلسَّحَرَةَ إِن كَانُوا۟ هُمُ ٱلْغَٰلِبِينَ ﴿40﴾
Ja, antwoordde het volk onder zich, en wij zullen de toovenaren volgen, indien zij de overwinning behalen.
Moge wij de tovenaars volgen als zij de overwinnaars zijn.\"
Moge wij de tovenaars volgen als zij de overwinnaars zijn.\"
فَلَمَّا جَآءَ ٱلسَّحَرَةُ قَالُوا۟ لِفِرْعَوْنَ أَئِنَّ لَنَا لَأَجْرًا إِن كُنَّا نَحْنُ ٱلْغَٰلِبِينَ ﴿41﴾
Toen de toovenaars gekomen waren, zeiden zij tot Pharao: zullen wij zekerlijk eene belooning ontvangen, indien wij de overwinning behalen?
Toen de tovenaars kwamen, zeiden zij tot Fir'aun: \"Krijgen we zeker een beloning, als wij de overwinnaars zijn?\"
Toen de tovenaars kwamen, zeiden zij tot Fir'aun: \"Krijgen we zeker een beloning, als wij de overwinnaars zijn?\"
قَالَ نَعَمْ وَإِنَّكُمْ إِذًۭا لَّمِنَ ٱلْمُقَرَّبِينَ ﴿42﴾
Hij antwoordde: Ja, en gij zult mijn persoon mogen naderen.
Hij zei: \"Ja, jullie zullen dan tot de (mij) nabijen behoren.\"
Hij zei: \"Ja, jullie zullen dan tot de (mij) nabijen behoren.\"
قَالَ لَهُم مُّوسَىٰٓ أَلْقُوا۟ مَآ أَنتُم مُّلْقُونَ ﴿43﴾
Mozes zeide tot hen: Werpt neder wat gij neder te werpen hebt.
Môesa zei tot hen: \"Werpt maar wat jullie te werpen hebben.\"
Môesa zei tot hen: \"Werpt maar wat jullie te werpen hebben.\"
فَأَلْقَوْا۟ حِبَالَهُمْ وَعِصِيَّهُمْ وَقَالُوا۟ بِعِزَّةِ فِرْعَوْنَ إِنَّا لَنَحْنُ ٱلْغَٰلِبُونَ ﴿44﴾
Daarop wierpen zij hunne koorden en hunne staven neer, en zeiden: Waarlijk, door de macht van Pharao zullen wij de overwinnaars zijn.
Toen wierpen zij hun touwen en staven neer, terwijl zij zeiden: \"Bij de eer van Fir'aun: voorwaar, wij zullen zeker de overwinnaars zijn.\"
Toen wierpen zij hun touwen en staven neer, terwijl zij zeiden: \"Bij de eer van Fir'aun: voorwaar, wij zullen zeker de overwinnaars zijn.\"
فَأَلْقَىٰ مُوسَىٰ عَصَاهُ فَإِذَا هِىَ تَلْقَفُ مَا يَأْفِكُونَ ﴿45﴾
En Mozes wierp zijn staf neder, en ziet, de staf verzwolg wat zij valschelijk hadden uitgedacht.
Toen wierp Môesa zijn staf neer, en toen verslond zij wat zij met hun bedrog hadden gemaakt.
Toen wierp Môesa zijn staf neer, en toen verslond zij wat zij met hun bedrog hadden gemaakt.
فَأُلْقِىَ ٱلسَّحَرَةُ سَٰجِدِينَ ﴿46﴾
Daarop wierpen zich de toovenaars biddend neder
Toen wierpen de tovenaan zich neer, knielend.
Toen wierpen de tovenaan zich neer, knielend.
قَالُوٓا۟ ءَامَنَّا بِرَبِّ ٱلْعَٰلَمِينَ ﴿47﴾
En zeiden: Wij gelooven in den Heer van alle schepselen.
Zij zeiden: \"Wij geloven in de Heer der Werelden.
Zij zeiden: \"Wij geloven in de Heer der Werelden.
رَبِّ مُوسَىٰ وَهَٰرُونَ ﴿48﴾
De Heer van Mozes en Aäron.
De Heer van Môesa en Hârôen.\"
De Heer van Môesa en Hârôen.\"
قَالَ ءَامَنتُمْ لَهُۥ قَبْلَ أَنْ ءَاذَنَ لَكُمْ ۖ إِنَّهُۥ لَكَبِيرُكُمُ ٱلَّذِى عَلَّمَكُمُ ٱلسِّحْرَ فَلَسَوْفَ تَعْلَمُونَ ۚ لَأُقَطِّعَنَّ أَيْدِيَكُمْ وَأَرْجُلَكُم مِّنْ خِلَٰفٍۢ وَلَأُصَلِّبَنَّكُمْ أَجْمَعِينَ ﴿49﴾
Pharao zeide tot hen: Hebt gij in hem geloofd, voor ik u verlof heb gegeven? Waarlijk hij is uw hoofd, die u de tooverij heeft geleerd; maar later zult gij zeker mijne kracht kennen. Ik zal uwe handen en uwe voeten aan de tegenovergestelde zijden afsnijden, en ik zal u allen doen kruisigen.
Hij (Fir'aun) zei: \"Geloven jullie hem voordat ik jullie toestemming geef? Voorwaar, hij is zeker jullie meerdere die jullie de tovenarij onderwees. En spoedig zullen jullie het weten: ik zal jullie handen en jullie voeten aan tegenovergestelde kanten afhakken en ik zal jullie allen kruisigen.\"
Hij (Fir'aun) zei: \"Geloven jullie hem voordat ik jullie toestemming geef? Voorwaar, hij is zeker jullie meerdere die jullie de tovenarij onderwees. En spoedig zullen jullie het weten: ik zal jullie handen en jullie voeten aan tegenovergestelde kanten afhakken en ik zal jullie allen kruisigen.\"
قَالُوا۟ لَا ضَيْرَ ۖ إِنَّآ إِلَىٰ رَبِّنَا مُنقَلِبُونَ ﴿50﴾
Zij antwoorden: Dit zal geen nadeel voor ons zijn; want wij zullen tot onzen Heer terugkeeren.
Zij (de tovenaars) zeiden: \"Het deert (ons) niet. Voorwaar, wij zullen naar onze Heer terugkeren.
Zij (de tovenaars) zeiden: \"Het deert (ons) niet. Voorwaar, wij zullen naar onze Heer terugkeren.
إِنَّا نَطْمَعُ أَن يَغْفِرَ لَنَا رَبُّنَا خَطَٰيَٰنَآ أَن كُنَّآ أَوَّلَ ٱلْمُؤْمِنِينَ ﴿51﴾
Wij hopen dat onze Heer ons onze zonden zal vergeven, ons die de eersten waren welke geoorloofd hebben.
Voorwaar, wij verlangen dat Hij onze fouten vergeeft, omdat wij de eersten van de gelovigen zijn.\"
Voorwaar, wij verlangen dat Hij onze fouten vergeeft, omdat wij de eersten van de gelovigen zijn.\"
۞ وَأَوْحَيْنَآ إِلَىٰ مُوسَىٰٓ أَنْ أَسْرِ بِعِبَادِىٓ إِنَّكُم مُّتَّبَعُونَ ﴿52﴾
En wij spraken door openbaring tot Mozes, zeggende: Trek voort met mijne dienaren, des nachts; want gij zult vervolgd worden.
En wij openbaarden aan Môesa: \"Reis in de nacht met Mijn dienaren: voorwaar, jullie zullen achtervolgd worden.\"
En wij openbaarden aan Môesa: \"Reis in de nacht met Mijn dienaren: voorwaar, jullie zullen achtervolgd worden.\"
فَأَرْسَلَ فِرْعَوْنُ فِى ٱلْمَدَآئِنِ حَٰشِرِينَ ﴿53﴾
En Pharao zond beambten in de steden om strijdkrachten te verzamelen
Toen stuurde Fir'aun bijeenroepers de steden in.
Toen stuurde Fir'aun bijeenroepers de steden in.
إِنَّ هَٰٓؤُلَآءِ لَشِرْذِمَةٌۭ قَلِيلُونَ ﴿54﴾
Zeggende: Waarlijk de Israëlieten maken slechts eene kleine hoop volk uit.
\"Diegenen zijn zeker een kleine groep.
\"Diegenen zijn zeker een kleine groep.
وَإِنَّهُمْ لَنَا لَغَآئِظُونَ ﴿55﴾
En zij zijn verwoed op ons.
En voorwaar, zij hebben ons woedend gemaakt.
En voorwaar, zij hebben ons woedend gemaakt.
وَإِنَّا لَجَمِيعٌ حَٰذِرُونَ ﴿56﴾
Maar wij vormen eene welvoorziene menigte.
En voorwaar, wij zijn zeker allen voorzichtig.\"
En voorwaar, wij zijn zeker allen voorzichtig.\"
فَأَخْرَجْنَٰهُم مِّن جَنَّٰتٍۢ وَعُيُونٍۢ ﴿57﴾
Zoo deden wij hun hunne tuinen, hunne fonteinen,
Toen verdreven Wij hen van de tuinen en bronnen.
Toen verdreven Wij hen van de tuinen en bronnen.
وَكُنُوزٍۢ وَمَقَامٍۢ كَرِيمٍۢ ﴿58﴾
Hunne schatten en heerlijke woningen verlaten.
En de schatten en eervolle plaatsen.
En de schatten en eervolle plaatsen.
كَذَٰلِكَ وَأَوْرَثْنَٰهَا بَنِىٓ إِسْرَٰٓءِيلَ ﴿59﴾
Zoo deden wij, en wij deden die den kinderen Israëls erven.
Zo was het; en Wij deden de Kinderen van Israël het erven.
Zo was het; en Wij deden de Kinderen van Israël het erven.
فَأَتْبَعُوهُم مُّشْرِقِينَ ﴿60﴾
En zij vervolgden hen bij het opgaan der zon.
Toen achtervolgden zij hen bij zonsopgang.
Toen achtervolgden zij hen bij zonsopgang.
فَلَمَّا تَرَٰٓءَا ٱلْجَمْعَانِ قَالَ أَصْحَٰبُ مُوسَىٰٓ إِنَّا لَمُدْرَكُونَ ﴿61﴾
En toen de beide legers in elkanders gezicht waren gekomen, zeiden de makkers van Mozes: Wij zullen zekerlijk worden overwonnen.
En toen de twee groepen elkaar zagen, zeiden de metgezellen van Môesa: \"Voorwaar, wij worden zeker bereikt!\"
En toen de twee groepen elkaar zagen, zeiden de metgezellen van Môesa: \"Voorwaar, wij worden zeker bereikt!\"
قَالَ كَلَّآ ۖ إِنَّ مَعِىَ رَبِّى سَيَهْدِينِ ﴿62﴾
Mozes antwoordde: Volstrekt niet: want mijn Heer is met mij; hij zal mij zekerlijk leiden.
Hij (Môesa) zei: \"Zeker niet voorwaar, mijn Heer is met mij, Hij zal mij lieden.\"
Hij (Môesa) zei: \"Zeker niet voorwaar, mijn Heer is met mij, Hij zal mij lieden.\"
فَأَوْحَيْنَآ إِلَىٰ مُوسَىٰٓ أَنِ ٱضْرِب بِّعَصَاكَ ٱلْبَحْرَ ۖ فَٱنفَلَقَ فَكَانَ كُلُّ فِرْقٍۢ كَٱلطَّوْدِ ٱلْعَظِيمِ ﴿63﴾
En wij bevalen Mozes door openbaring, zeggende: Sla de zee met uwen staf. En toen hij haar had geslagen werd zij in twaalf afdeelingen verdeeld; ieder deel, dat een pad was, scheen een groote berg.
Toen openbaarden Wij aan Môesa: \"Sla de zee met jouw staf.\" Toen spleet de zee en elk gedeelte was als een geweldige berg.
Toen openbaarden Wij aan Môesa: \"Sla de zee met jouw staf.\" Toen spleet de zee en elk gedeelte was als een geweldige berg.
وَأَزْلَفْنَا ثَمَّ ٱلْءَاخَرِينَ ﴿64﴾
En wij lieten de anderen naderen.
En Wij deden de anderen daar dichtbij komen.
En Wij deden de anderen daar dichtbij komen.
وَأَنجَيْنَا مُوسَىٰ وَمَن مَّعَهُۥٓ أَجْمَعِينَ ﴿65﴾
En wij bevrijdden Mozes en allen die met hem waren.
En wij redden Môesa en allen die bij hem waren.
En wij redden Môesa en allen die bij hem waren.
ثُمَّ أَغْرَقْنَا ٱلْءَاخَرِينَ ﴿66﴾
Daarna verdronken wij de anderen.
Vervolgens verdronken Wij de anderen.
Vervolgens verdronken Wij de anderen.
إِنَّ فِى ذَٰلِكَ لَءَايَةًۭ ۖ وَمَا كَانَ أَكْثَرُهُم مُّؤْمِنِينَ ﴿67﴾
Waarlijk daarin was een teeken; maar het grootste aantal hunner geloofden niet.
Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen.
Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen.
وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ ٱلْعَزِيزُ ٱلرَّحِيمُ ﴿68﴾
Waarlijk, uw Heer is de machtige en de barmhartige.
En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad) is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Barmhartige.
En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad) is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Barmhartige.
وَٱتْلُ عَلَيْهِمْ نَبَأَ إِبْرَٰهِيمَ ﴿69﴾
En herinner hun de geschiedenis van Abraham.
En lees hun de geschiedenis van Ibrâhîm voor.
En lees hun de geschiedenis van Ibrâhîm voor.
إِذْ قَالَ لِأَبِيهِ وَقَوْمِهِۦ مَا تَعْبُدُونَ ﴿70﴾
Toen hij tot zijnen vader en zijn volk zeide: Wat aanbidt gij?
(Gedenk) toen hij tot zijn vader en zijn volk zei: \"Wat aanbidden jullie?\"
(Gedenk) toen hij tot zijn vader en zijn volk zei: \"Wat aanbidden jullie?\"
قَالُوا۟ نَعْبُدُ أَصْنَامًۭا فَنَظَلُّ لَهَا عَٰكِفِينَ ﴿71﴾
Zij antwoordden: Wij aanbidden afgoden, en wij dienen deze alle dagen met standvastigheid.
Zij zeiden: \"Wij aanbidden afgoden en wij zullen hen blijven aanbidden.\"
Zij zeiden: \"Wij aanbidden afgoden en wij zullen hen blijven aanbidden.\"
قَالَ هَلْ يَسْمَعُونَكُمْ إِذْ تَدْعُونَ ﴿72﴾
Abraham zeide: Hooren zij u als gij hen aanroept?
Hij (Ibrâhîm) zei: \"Horen zij jullie, wanneer jullie hen aanroepen?
Hij (Ibrâhîm) zei: \"Horen zij jullie, wanneer jullie hen aanroepen?
أَوْ يَنفَعُونَكُمْ أَوْ يَضُرُّونَ ﴿73﴾
Of bevoordeelen, noch deren zij u?
Of brengen zij jullie voordeel of berokkenen zij jullie nadeel?
Of brengen zij jullie voordeel of berokkenen zij jullie nadeel?
قَالُوا۟ بَلْ وَجَدْنَآ ءَابَآءَنَا كَذَٰلِكَ يَفْعَلُونَ ﴿74﴾
Zij antwoordden: Neen; maar wij zagen dat onze vaderen hetzelfde deden.
Zij zeiden. \"Wij vonden dat zelfs onze vaderen zo deden.\"
Zij zeiden. \"Wij vonden dat zelfs onze vaderen zo deden.\"
قَالَ أَفَرَءَيْتُم مَّا كُنتُمْ تَعْبُدُونَ ﴿75﴾
Hij zeide: Wat denkt gij: De goden die gij aanbidt.
Hij (Ibrâhîm) zei: \"Hebben jullie dain gezien wat jullie plegen te aanbidden?
Hij (Ibrâhîm) zei: \"Hebben jullie dain gezien wat jullie plegen te aanbidden?
أَنتُمْ وَءَابَآؤُكُمُ ٱلْأَقْدَمُونَ ﴿76﴾
En welke door uwe voorvaderen werden aangebeden.
Jullie en jullie vaderen die voorafgingen?
Jullie en jullie vaderen die voorafgingen?
فَإِنَّهُمْ عَدُوٌّۭ لِّىٓ إِلَّا رَبَّ ٱلْعَٰلَمِينَ ﴿77﴾
Zijn mijne vijanden, behalve slechts de Heer van alle schepselen.
Voorwaar, zij zijn een vijand voor mij, (ik aanbid niemand) behalve de Heer der Werelden.
Voorwaar, zij zijn een vijand voor mij, (ik aanbid niemand) behalve de Heer der Werelden.
ٱلَّذِى خَلَقَنِى فَهُوَ يَهْدِينِ ﴿78﴾
Die mij heeft geschapen en mij op den rechten weg leidt.
Degene Die mij geschapen heeft, Hij leidt mij.
Degene Die mij geschapen heeft, Hij leidt mij.
وَٱلَّذِى هُوَ يُطْعِمُنِى وَيَسْقِينِ ﴿79﴾
En die mij geeft te eten en te drinken;
En Hij is Degene Die mij voedt en Die mij te drinken geeft.
En Hij is Degene Die mij voedt en Die mij te drinken geeft.
وَإِذَا مَرِضْتُ فَهُوَ يَشْفِينِ ﴿80﴾
En die mij geneest als ik ziek ben;
En wanneer ik ziek ben, is Hij het Die mij geneest.
En wanneer ik ziek ben, is Hij het Die mij geneest.
وَٱلَّذِى يُمِيتُنِى ثُمَّ يُحْيِينِ ﴿81﴾
En die mij zal doen sterven en mij daarna tot het leven zal terugbrengen.
Degene Die mij doet sterven en mi vervolgens doet leven.
Degene Die mij doet sterven en mi vervolgens doet leven.
وَٱلَّذِىٓ أَطْمَعُ أَن يَغْفِرَ لِى خَطِيٓـَٔتِى يَوْمَ ٱلدِّينِ ﴿82﴾
En die, naar ik hoop, mij mijne zonden op den dag des oordeels zal vergeven.
En Degene van Wie ik hevig verlang dat Hij mijn zonden zal vergeven op de Dag des Oordeels.
En Degene van Wie ik hevig verlang dat Hij mijn zonden zal vergeven op de Dag des Oordeels.
رَبِّ هَبْ لِى حُكْمًۭا وَأَلْحِقْنِى بِٱلصَّٰلِحِينَ ﴿83﴾
O Heer! verleen mij wijsheid en vereenig mij met de rechtvaardigen.
Mijn Heer, schenk mij wijsheid en verenig mij met de rechtschapenen.
Mijn Heer, schenk mij wijsheid en verenig mij met de rechtschapenen.
وَٱجْعَل لِّى لِسَانَ صِدْقٍۢ فِى ٱلْءَاخِرِينَ ﴿84﴾
En geef, dat nog de laatste nakomelingschap met eer van mij spreke;
En maak mijn naam vermaard onder de lateren.
En maak mijn naam vermaard onder de lateren.
وَٱجْعَلْنِى مِن وَرَثَةِ جَنَّةِ ٱلنَّعِيمِ ﴿85﴾
En maak mij tot een erfgenaam van den tuin der heerlijkheid;
En maak mij één van de erfgenamen van de Tuin van de gelukzaligheid (het Paradijs).
En maak mij één van de erfgenamen van de Tuin van de gelukzaligheid (het Paradijs).
وَٱغْفِرْ لِأَبِىٓ إِنَّهُۥ كَانَ مِنَ ٱلضَّآلِّينَ ﴿86﴾
En vergeef mijn vader die tot de afdwalenden heeft behoord.
En vergeef mijn vader, waal bij behoorde tot de dwalenden.
En vergeef mijn vader, waal bij behoorde tot de dwalenden.
وَلَا تُخْزِنِى يَوْمَ يُبْعَثُونَ ﴿87﴾
En bedek mij niet met schande op den dag der opstanding;
En verneder mij niet op de Dag waarop er wordt opgewekt.
En verneder mij niet op de Dag waarop er wordt opgewekt.
يَوْمَ لَا يَنفَعُ مَالٌۭ وَلَا بَنُونَ ﴿88﴾
Op den dag, waarop noch rijkdommen, noch kinderen van eenig voordeel zullen kunnen zijn.
Op de Dag, waarop rijkdom en zonen niet zullen baten.
Op de Dag, waarop rijkdom en zonen niet zullen baten.
إِلَّا مَنْ أَتَى ٱللَّهَ بِقَلْبٍۢ سَلِيمٍۢ ﴿89﴾
Behalve voor hem, die met een oprecht hart tot God zal komen;
Alleen bij (zal gebaat zijn), die naar Allah komt met een zuiver hart
Alleen bij (zal gebaat zijn), die naar Allah komt met een zuiver hart
وَأُزْلِفَتِ ٱلْجَنَّةُ لِلْمُتَّقِينَ ﴿90﴾
Als het paradijs voor het gezicht der vromen gebracht zal worden.
En de Tuin wordt dichtbij de Moettaqôen gebracht.
En de Tuin wordt dichtbij de Moettaqôen gebracht.
وَبُرِّزَتِ ٱلْجَحِيمُ لِلْغَاوِينَ ﴿91﴾
En de hel geheel zal verschijnen voor hen die gedwaald zullen hebben;
En Djahîm (de Hel) wordt tentoongesteld aan de dwalenden.
En Djahîm (de Hel) wordt tentoongesteld aan de dwalenden.
وَقِيلَ لَهُمْ أَيْنَ مَا كُنتُمْ تَعْبُدُونَ ﴿92﴾
En tot hen zal gezegd worden: Waar zijn uwe godheden,
En tot hen wordt gezegd: \"Waar is het, wat jullie plachten te aanbidden?
En tot hen wordt gezegd: \"Waar is het, wat jullie plachten te aanbidden?
مِن دُونِ ٱللَّهِ هَلْ يَنصُرُونَكُمْ أَوْ يَنتَصِرُونَ ﴿93﴾
Welke gij naast God dient? Zullen zij u van straf bevrijden, of zullen zij zich zelven bevrijden?
Naast Allah? Kunnen zij jullie helpen of zichzelf helpen?
Naast Allah? Kunnen zij jullie helpen of zichzelf helpen?
فَكُبْكِبُوا۟ فِيهَا هُمْ وَٱلْغَاوُۥنَ ﴿94﴾
En zij zullen in de hel geworpen worden; zoowel zij, als diegenen, welke tot hunne aanbidding werden verleid,
Dan worden zij hals over kop daarin geslingerd, zij en de dwalenden.
Dan worden zij hals over kop daarin geslingerd, zij en de dwalenden.
وَجُنُودُ إِبْلِيسَ أَجْمَعُونَ ﴿95﴾
En het geheele heir van Eblis.
En de troepen van Iblîs (de Satan), allemaal.
En de troepen van Iblîs (de Satan), allemaal.
قَالُوا۟ وَهُمْ فِيهَا يَخْتَصِمُونَ ﴿96﴾
De verleiden zullen daar met hunne valsche goden twisten, zeggende:
Zij zeggen, terwijl zij met elkaar redetwisten:
Zij zeggen, terwijl zij met elkaar redetwisten:
تَٱللَّهِ إِن كُنَّا لَفِى ضَلَٰلٍۢ مُّبِينٍ ﴿97﴾
Bij God, wij verkeerden in eene duidelijke dwaling.
\"Bij Allah, wij verkeerden zeker in een duidelijke dwaling.
\"Bij Allah, wij verkeerden zeker in een duidelijke dwaling.
إِذْ نُسَوِّيكُم بِرَبِّ ٱلْعَٰلَمِينَ ﴿98﴾
Toen wij u met den Heer van alle schepselen gelijk stelden.
Dat wij jullie (de afgoden) gelijkstelden met de Heer der Werelden.
Dat wij jullie (de afgoden) gelijkstelden met de Heer der Werelden.
وَمَآ أَضَلَّنَآ إِلَّا ٱلْمُجْرِمُونَ ﴿99﴾
De zondaren alleen hebben ons verleid.
En alleen de misdadigers hebben ons doen afdwalen.
En alleen de misdadigers hebben ons doen afdwalen.
فَمَا لَنَا مِن شَٰفِعِينَ ﴿100﴾
Thans hebben wij geene tusschentreders.
En wij hebben geen voorsprekers,
En wij hebben geen voorsprekers,
وَلَا صَدِيقٍ حَمِيمٍۢ ﴿101﴾
Noch eenigen vriend die voor ons zorgt. i
En geen boezemvriend.
En geen boezemvriend.
فَلَوْ أَنَّ لَنَا كَرَّةًۭ فَنَكُونَ مِنَ ٱلْمُؤْمِنِينَ ﴿102﴾
Indien het ons veroorloofd ware, nog slechts eenmaal in de wereld terug te keeren, zouden wij zekerlijk ware geloovigen worden.
Was er voor ons maar een weg terug, dan zouden wij tot de gelovigen behoren.\"
Was er voor ons maar een weg terug, dan zouden wij tot de gelovigen behoren.\"
إِنَّ فِى ذَٰلِكَ لَءَايَةًۭ ۖ وَمَا كَانَ أَكْثَرُهُم مُّؤْمِنِينَ ﴿103﴾
Waarlijk, hierin was een teeken; maar het grootste gedeelte hunner gelooven niet.
Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn ongelovigen.
Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn ongelovigen.
وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ ٱلْعَزِيزُ ٱلرَّحِيمُ ﴿104﴾
Uw Heer is de machtige, de barmhartige.
En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad) is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Barmhartige.
En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad) is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Barmhartige.
كَذَّبَتْ قَوْمُ نُوحٍ ٱلْمُرْسَلِينَ ﴿105﴾
Het volk van Noach beschuldigde Gods zendingen van bedrog.
Het volk van Nôeh loochende de Boodschappers.
Het volk van Nôeh loochende de Boodschappers.
إِذْ قَالَ لَهُمْ أَخُوهُمْ نُوحٌ أَلَا تَتَّقُونَ ﴿106﴾
Toen hun broeder Noach tot hen zeide: Wilt gij God niet vreezen?
(Gedenk) toen hun broeder Nôeh tot hen zei: \"Vrezen jullie (Allah) niet?
(Gedenk) toen hun broeder Nôeh tot hen zei: \"Vrezen jullie (Allah) niet?
إِنِّى لَكُمْ رَسُولٌ أَمِينٌۭ ﴿107﴾
Waarlijk, ik ben een geloofbare boodschapper voor u.
Voorwaar, ik ben voor jullie een betrouwbare Boodschapper.
Voorwaar, ik ben voor jullie een betrouwbare Boodschapper.
فَٱتَّقُوا۟ ٱللَّهَ وَأَطِيعُونِ ﴿108﴾
Vreest dus God en gehoorzaamt mij.
Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
وَمَآ أَسْـَٔلُكُمْ عَلَيْهِ مِنْ أَجْرٍ ۖ إِنْ أَجْرِىَ إِلَّا عَلَىٰ رَبِّ ٱلْعَٰلَمِينَ ﴿109﴾
Ik vraag geene belooning van u voor mijne prediking tot u; ik verwacht mijne belooning slechts van den Heer van alle schepselen.
Ik vraag jullie er geen beloning voor, mijn beloning berust alleen bij de Heer der Werelden.
Ik vraag jullie er geen beloning voor, mijn beloning berust alleen bij de Heer der Werelden.
فَٱتَّقُوا۟ ٱللَّهَ وَأَطِيعُونِ ﴿110﴾
Vreest dus God en gehoorzaamt mij.
Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
۞ قَالُوٓا۟ أَنُؤْمِنُ لَكَ وَٱتَّبَعَكَ ٱلْأَرْذَلُونَ ﴿111﴾
Zij antwoorden: Zullen wij u gelooven, die alleen door de laagsten uit het volk gevolgd wordt?
Zij zeiden: \"Zouden wij jou volgen, terwijl de meest nederigen jou volgen?\"
Zij zeiden: \"Zouden wij jou volgen, terwijl de meest nederigen jou volgen?\"
قَالَ وَمَا عِلْمِى بِمَا كَانُوا۟ يَعْمَلُونَ ﴿112﴾
Noach zeide: Ik heb geene kennis van hetgeen zij deden.
Hij (Nôeh) zei: \"En ik heb geen kennis over wat zij deden.
Hij (Nôeh) zei: \"En ik heb geen kennis over wat zij deden.
إِنْ حِسَابُهُمْ إِلَّا عَلَىٰ رَبِّى ۖ لَوْ تَشْعُرُونَ ﴿113﴾
Zij zijn mijn Heer alleen rekenschap verschuldigd; begreept gij dit slechts!
Hun afrekening is slechts bij mijn Heer, als jullie het maar zouden beseffen.
Hun afrekening is slechts bij mijn Heer, als jullie het maar zouden beseffen.
وَمَآ أَنَا۠ بِطَارِدِ ٱلْمُؤْمِنِينَ ﴿114﴾
Daarom zal ik de geloovigen niet verdrijven.
Ik zal de gelovigen zeker niet wegjagen.
Ik zal de gelovigen zeker niet wegjagen.
إِنْ أَنَا۠ إِلَّا نَذِيرٌۭ مُّبِينٌۭ ﴿115﴾
Ik ben slechts een openbaar prediker.
Ik ben slechts een duidelijke waarschuwer.\"
Ik ben slechts een duidelijke waarschuwer.\"
قَالُوا۟ لَئِن لَّمْ تَنتَهِ يَٰنُوحُ لَتَكُونَنَّ مِنَ ٱلْمَرْجُومِينَ ﴿116﴾
Zij hernamen: Zekerlijk, o Noach! indien gij niet ophoudt op deze wijze te handelen zult gij gesteenigd worden.
Zij zeiden: \"Als jij er niet mee ophoudt, O Nôeh, dan behoor jij tot degenen die gestenigd worden!\"
Zij zeiden: \"Als jij er niet mee ophoudt, O Nôeh, dan behoor jij tot degenen die gestenigd worden!\"
قَالَ رَبِّ إِنَّ قَوْمِى كَذَّبُونِ ﴿117﴾
Hij zeide: O Heer! waarlijk, mijn volk houdt mij voor een leugenaar.
Hij (Nôeh) zei: \"Mijn Heer, voorwaar mijn volk loochent mij.
Hij (Nôeh) zei: \"Mijn Heer, voorwaar mijn volk loochent mij.
فَٱفْتَحْ بَيْنِى وَبَيْنَهُمْ فَتْحًۭا وَنَجِّنِى وَمَن مَّعِىَ مِنَ ٱلْمُؤْمِنِينَ ﴿118﴾
Richt dus in het openbaar tusschen mij en hen, en bevrijd mij en de ware geloovigen, die met mij zijn,
Spreek daarom een oordeel uit tussen mij en hen. En red mij en de gelovigen die met mij zijn.\"
Spreek daarom een oordeel uit tussen mij en hen. En red mij en de gelovigen die met mij zijn.\"
فَأَنجَيْنَٰهُ وَمَن مَّعَهُۥ فِى ٱلْفُلْكِ ٱلْمَشْحُونِ ﴿119﴾
Daarom bevrijdden wij hem, en degenen, die met hem waren in de ark, met menschen en dieren gevuld.
Toen redden Wij hem en degenen die met hem in het beladen schip waren.
Toen redden Wij hem en degenen die met hem in het beladen schip waren.
ثُمَّ أَغْرَقْنَا بَعْدُ ٱلْبَاقِينَ ﴿120﴾
En daarom verdronken wij de overigen.
En vervolgens verdronken Wij degenen die achterbleven (in de zondvloed).
En vervolgens verdronken Wij degenen die achterbleven (in de zondvloed).
إِنَّ فِى ذَٰلِكَ لَءَايَةًۭ ۖ وَمَا كَانَ أَكْثَرُهُم مُّؤْمِنِينَ ﴿121﴾
Waarlijk, hierin was een teeken; maar het grootste deel hunner geloofde niet.
Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen.
Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen.
وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ ٱلْعَزِيزُ ٱلرَّحِيمُ ﴿122﴾
Uw Heer is de machtige, de barmhartige,
En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad) is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Barmhartige.
En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad) is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Barmhartige.
كَذَّبَتْ عَادٌ ٱلْمُرْسَلِينَ ﴿123﴾
De stam van Ad beschuldigde Gods boodschapper van logen.
Het volk van de 'Âd loochende de Boodschappers.
Het volk van de 'Âd loochende de Boodschappers.
إِذْ قَالَ لَهُمْ أَخُوهُمْ هُودٌ أَلَا تَتَّقُونَ ﴿124﴾
Toen hun broeder Hud tot hen zeide: Wilt gij God niet vreezen?
(Gedenk) toen hun broeder Hôed tot hen zei: \"Vrezen jullie Allah niet?
(Gedenk) toen hun broeder Hôed tot hen zei: \"Vrezen jullie Allah niet?
إِنِّى لَكُمْ رَسُولٌ أَمِينٌۭ ﴿125﴾
Waarlijk, ik ben een geloofbaar boodschapper tot u.
Voorwaar, ik ben voor jullie een betrouwbare Boodschapper.
Voorwaar, ik ben voor jullie een betrouwbare Boodschapper.
فَٱتَّقُوا۟ ٱللَّهَ وَأَطِيعُونِ ﴿126﴾
Vreest dus God en gehoorzaamt mij.
Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
وَمَآ أَسْـَٔلُكُمْ عَلَيْهِ مِنْ أَجْرٍ ۖ إِنْ أَجْرِىَ إِلَّا عَلَىٰ رَبِّ ٱلْعَٰلَمِينَ ﴿127﴾
[ik vraag van u geenerlei belooning voor mijne prediking tot u; ik verwacht mijne belooning slechts van den Heer van alle schepselen.
En ik vraag jullie er geen beloning voor, want mijn beloning berust alleen bij de Heer der Werelden.
En ik vraag jullie er geen beloning voor, want mijn beloning berust alleen bij de Heer der Werelden.
أَتَبْنُونَ بِكُلِّ رِيعٍ ءَايَةًۭ تَعْبَثُونَ ﴿128﴾
Bouwt gij een scheidspaal op iedere hoog gelegen plaats, om u te vermaken?
Zouden jullie op elke heuvel een gebouw bouwen om jullie te vermaken?
Zouden jullie op elke heuvel een gebouw bouwen om jullie te vermaken?
وَتَتَّخِذُونَ مَصَانِعَ لَعَلَّكُمْ تَخْلُدُونَ ﴿129﴾
En richt gij prachtige werken op, in de hoop die eeuwig te bezitten?
En bouwen jullie paleizen in de hoop dat jullie eeuwig leven?
En bouwen jullie paleizen in de hoop dat jullie eeuwig leven?
وَإِذَا بَطَشْتُم بَطَشْتُمْ جَبَّارِينَ ﴿130﴾
En als gij uwe macht uitoefent, oefent gij die met onbarmhartigheid en gestrengheid uit.
En als jullie toeslaan, slaan jullie toe als geweldenaars.
En als jullie toeslaan, slaan jullie toe als geweldenaars.
فَٱتَّقُوا۟ ٱللَّهَ وَأَطِيعُونِ ﴿131﴾
Vreest God, door deze dingen te verlaten en gelooft mij].
Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
وَٱتَّقُوا۟ ٱلَّذِىٓ أَمَدَّكُم بِمَا تَعْلَمُونَ ﴿132﴾
En vreest hem, die u datgene heeft geschonken, wat gij kent.
En vrom Hem Die jullie dat geschonken heeft waarover jullie weten.
En vrom Hem Die jullie dat geschonken heeft waarover jullie weten.
أَمَدَّكُم بِأَنْعَٰمٍۢ وَبَنِينَ ﴿133﴾
Hij heeft u vee geschonken en kinderen;
En Hij Die jullie vee en zonen schenkt.
En Hij Die jullie vee en zonen schenkt.
وَجَنَّٰتٍۢ وَعُيُونٍ ﴿134﴾
En tuinen en fonteinen.
En tuinen en bronnen.
En tuinen en bronnen.
إِنِّىٓ أَخَافُ عَلَيْكُمْ عَذَابَ يَوْمٍ عَظِيمٍۢ ﴿135﴾
Waarlijk, ik vrees voor u de straf van een gestrengen dag.
Voorwaar, ik vrees voor jullie een bestraffing op de geweldige Dag.\"
Voorwaar, ik vrees voor jullie een bestraffing op de geweldige Dag.\"
قَالُوا۟ سَوَآءٌ عَلَيْنَآ أَوَعَظْتَ أَمْ لَمْ تَكُن مِّنَ ٱلْوَٰعِظِينَ ﴿136﴾
Zij antwoordden: Het is ons gelijk, of gij ons al dan niet vermaant.
Zij zeiden: \"Voor ons is het hetzelfde of jij ons waarschuwt of dat jij niet tot de waarschuwers behoort.
Zij zeiden: \"Voor ons is het hetzelfde of jij ons waarschuwt of dat jij niet tot de waarschuwers behoort.
إِنْ هَٰذَآ إِلَّا خُلُقُ ٱلْأَوَّلِينَ ﴿137﴾
Wat gij ons predikt is slechts een verzinsel der ouden.
Dit is slechts een gewoonte van de vroegeren.
Dit is slechts een gewoonte van de vroegeren.
وَمَا نَحْنُ بِمُعَذَّبِينَ ﴿138﴾
Nimmer zullen wij gestraft worden voor hetgeen wij hebben gedaan.
En wij zullen niet behoren tot hen die gestraft worden.\"
En wij zullen niet behoren tot hen die gestraft worden.\"
فَكَذَّبُوهُ فَأَهْلَكْنَٰهُمْ ۗ إِنَّ فِى ذَٰلِكَ لَءَايَةًۭ ۖ وَمَا كَانَ أَكْثَرُهُم مُّؤْمِنِينَ ﴿139﴾
En zij beschuldigden hem van bedrog, en daarom verdelgden wij hen. Waarlijk, hierin was een teeken; maar het grootste deel hunner geloofde niet.
Maar zij loochenden hem, dus vernietigden Wij hen. Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen waren gew gelovigen.
Maar zij loochenden hem, dus vernietigden Wij hen. Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen waren gew gelovigen.
وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ ٱلْعَزِيزُ ٱلرَّحِيمُ ﴿140﴾
Uw Heer is de machtige, de barmhartige.
En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad) is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Barmhartige.
En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad) is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Barmhartige.
كَذَّبَتْ ثَمُودُ ٱلْمُرْسَلِينَ ﴿141﴾
De stam van Thamoed beschuldigde Gods gezanten eveneens van leugen.
Het volk van de Tsamôed loochende de Boodschappers.
Het volk van de Tsamôed loochende de Boodschappers.
إِذْ قَالَ لَهُمْ أَخُوهُمْ صَٰلِحٌ أَلَا تَتَّقُونَ ﴿142﴾
Toen hun broeder Saleh tot hen zeide: Wilt gij God niet vreezen?
(Gedenk) toen hun broeder Shâlih tot hen zei: \"Vrezen jullie (Allah) niet?
(Gedenk) toen hun broeder Shâlih tot hen zei: \"Vrezen jullie (Allah) niet?
إِنِّى لَكُمْ رَسُولٌ أَمِينٌۭ ﴿143﴾
Waarlijk, ik ben een geloovig boodschapper voor u.
Voorwaar, ik ben voor jullie een betrouwbare Boodschapper.
Voorwaar, ik ben voor jullie een betrouwbare Boodschapper.
فَٱتَّقُوا۟ ٱللَّهَ وَأَطِيعُونِ ﴿144﴾
Vreest dus God en gehoorzaamt mij.
Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
وَمَآ أَسْـَٔلُكُمْ عَلَيْهِ مِنْ أَجْرٍ ۖ إِنْ أَجْرِىَ إِلَّا عَلَىٰ رَبِّ ٱلْعَٰلَمِينَ ﴿145﴾
Ik vraag geene belooning van u, voor mijne prediking tot u: ik verwacht mijne belooning van niemand anders dan van den Heer van alle schepselen.
En ik vraag jullie er geen beloning voor, mijn beloning berust alleen bij de Heer der Werelden.
En ik vraag jullie er geen beloning voor, mijn beloning berust alleen bij de Heer der Werelden.
أَتُتْرَكُونَ فِى مَا هَٰهُنَآ ءَامِنِينَ ﴿146﴾
Zult gij altijd in het zekere bezit blijven van de dingen die hier zijn,
Zullen jullie in veiligheid gelaten worden temidden van wat hier is?
Zullen jullie in veiligheid gelaten worden temidden van wat hier is?
فِى جَنَّٰتٍۢ وَعُيُونٍۢ ﴿147﴾
Waaronder tuinen en fonteinen.
Temidden van tuinen en bronnen.
Temidden van tuinen en bronnen.
وَزُرُوعٍۢ وَنَخْلٍۢ طَلْعُهَا هَضِيمٌۭ ﴿148﴾
En korenvelden en palmboomen, wier takken met bloemen zijn beladen?
En akkerland en dadelpalmen met tere trossen.
En akkerland en dadelpalmen met tere trossen.
وَتَنْحِتُونَ مِنَ ٱلْجِبَالِ بُيُوتًۭا فَٰرِهِينَ ﴿149﴾
En wilt gij voortgaan, u woningen uit de bergen te houwen, terwijl gij u onbeschaamd gedraagt?
En jullie houwen vaardig huizen uit in de bergen.
En jullie houwen vaardig huizen uit in de bergen.
فَٱتَّقُوا۟ ٱللَّهَ وَأَطِيعُونِ ﴿150﴾
Vreest God en gehoorzaamt mij.
Vreest dan Allah en gehoorzaamt mij.
Vreest dan Allah en gehoorzaamt mij.
وَلَا تُطِيعُوٓا۟ أَمْرَ ٱلْمُسْرِفِينَ ﴿151﴾
En gehoorzaamt niet het bevel der zondaren.
En geeft geen gehoor aan het bevel van de buitensporigen.
En geeft geen gehoor aan het bevel van de buitensporigen.
ٱلَّذِينَ يُفْسِدُونَ فِى ٱلْأَرْضِ وَلَا يُصْلِحُونَ ﴿152﴾
Die snood op aarde handelen, en die zich niet verbeteren.
Degenen die verderf zaaien op de aarde en zich niet beteren.\"
Degenen die verderf zaaien op de aarde en zich niet beteren.\"
قَالُوٓا۟ إِنَّمَآ أَنتَ مِنَ ٱلْمُسَحَّرِينَ ﴿153﴾
Zij antwoordden: Waarlijk, gij zijt bezeten.
Zij zeiden: \"Voorwaar, jij behoort tot de betoverden.
Zij zeiden: \"Voorwaar, jij behoort tot de betoverden.
مَآ أَنتَ إِلَّا بَشَرٌۭ مِّثْلُنَا فَأْتِ بِـَٔايَةٍ إِن كُنتَ مِنَ ٱلصَّٰدِقِينَ ﴿154﴾
Gij zijt slechts een mensch gelijk wij; toon ons een teeken indien gij de waarheid spreekt.
Jij bent slechts een mens zoals wij. Breng daarom een Teken als jij tot de waarachtigen behoort.\"
Jij bent slechts een mens zoals wij. Breng daarom een Teken als jij tot de waarachtigen behoort.\"
قَالَ هَٰذِهِۦ نَاقَةٌۭ لَّهَا شِرْبٌۭ وَلَكُمْ شِرْبُ يَوْمٍۢ مَّعْلُومٍۢ ﴿155﴾
Saleh zeide: Deze wijfjes-kameel zal u een teeken zijn, zij zal haar deel water hebben en gij zult beurtelings uw deel water hebben op een zekeren, voor u bepaalden dag.
Hij (Shâlih) zei: \"Dit is een vrouwtjeskameel, zij heeft recht om te drinken en jullie hebben recht om te drinken, (ieder) op een vastgestelde dag.
Hij (Shâlih) zei: \"Dit is een vrouwtjeskameel, zij heeft recht om te drinken en jullie hebben recht om te drinken, (ieder) op een vastgestelde dag.
وَلَا تَمَسُّوهَا بِسُوٓءٍۢ فَيَأْخُذَكُمْ عَذَابُ يَوْمٍ عَظِيمٍۢ ﴿156﴾
En deer haar niet, opdat u de straf van een vreeselijken dag niet worde opgelegd.
En treft haar niet met kwaad, want dan zal de straf van een Geweldige Dag jullie treffen.
En treft haar niet met kwaad, want dan zal de straf van een Geweldige Dag jullie treffen.
فَعَقَرُوهَا فَأَصْبَحُوا۟ نَٰدِمِينَ ﴿157﴾
Maar zij doodden haar en berouwden hunne boosheid.
Toen slachtten zij haar, daarna werden zij berouwvollen.
Toen slachtten zij haar, daarna werden zij berouwvollen.
فَأَخَذَهُمُ ٱلْعَذَابُ ۗ إِنَّ فِى ذَٰلِكَ لَءَايَةًۭ ۖ وَمَا كَانَ أَكْثَرُهُم مُّؤْمِنِينَ ﴿158﴾
Want de straf, waarmede zij bedreigd waren geworden, overviel hen. Waarlijk, hierin was een teeken; maar het grootste deel van hen geloofde niet.
Toen trof de bestraffing hen. Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen.
Toen trof de bestraffing hen. Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen.
وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ ٱلْعَزِيزُ ٱلرَّحِيمُ ﴿159﴾
Uw Heer is de machtige, de genadige.
En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad) is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Barmhartige.
En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad) is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Barmhartige.
كَذَّبَتْ قَوْمُ لُوطٍ ٱلْمُرْسَلِينَ ﴿160﴾
Het volk van Lot beschuldigde Gods boodschappers eveneens van bedrog.
Het volk van Lôeth loochende de Boodschappers.
Het volk van Lôeth loochende de Boodschappers.
إِذْ قَالَ لَهُمْ أَخُوهُمْ لُوطٌ أَلَا تَتَّقُونَ ﴿161﴾
Toen hun broeder Lot tot hen zeide: Wilt gij God niet vreezen?
(Gedenk) toen hun broeder Lôeth tot hen zei: \"Vrezen jullie (Allah) niet?
(Gedenk) toen hun broeder Lôeth tot hen zei: \"Vrezen jullie (Allah) niet?
إِنِّى لَكُمْ رَسُولٌ أَمِينٌۭ ﴿162﴾
Waarlijk, ik ben een geloofbaar boodschapper tot u.
Voorwaar, ik ben voor jullie een betrouwbare Boodschapper.
Voorwaar, ik ben voor jullie een betrouwbare Boodschapper.
فَٱتَّقُوا۟ ٱللَّهَ وَأَطِيعُونِ ﴿163﴾
Vreest dus God en gehoorzaamt mij.
Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
وَمَآ أَسْـَٔلُكُمْ عَلَيْهِ مِنْ أَجْرٍ ۖ إِنْ أَجْرِىَ إِلَّا عَلَىٰ رَبِّ ٱلْعَٰلَمِينَ ﴿164﴾
Ik vraag geene belooning van u, voor mijne prediking: Ik verwacht mijne belooning van geen ander dan van den Heer van alle schepselen.
En ik vraag jullie er geen beloning voor, want mijn beloning berust alleen bij de Heer der Werelden.
En ik vraag jullie er geen beloning voor, want mijn beloning berust alleen bij de Heer der Werelden.
أَتَأْتُونَ ٱلذُّكْرَانَ مِنَ ٱلْعَٰلَمِينَ ﴿165﴾
Nadert gij de mannelijke wezens onder de menschen.
Waarom benaderen jullie van de wereldbcwoners de mannen?
Waarom benaderen jullie van de wereldbcwoners de mannen?
وَتَذَرُونَ مَا خَلَقَ لَكُمْ رَبُّكُم مِّنْ أَزْوَٰجِكُم ۚ بَلْ أَنتُمْ قَوْمٌ عَادُونَ ﴿166﴾
En verlaat gij uwe vrouwen, die uw Heer voor u heeft geschapen. Waarlijk, gij zijt zondaren.
En verlaten jullie hen die jullie Heer als echtgenotes geschapen heeft? Jullie zijn beslist een overtredend volk!\"
En verlaten jullie hen die jullie Heer als echtgenotes geschapen heeft? Jullie zijn beslist een overtredend volk!\"
قَالُوا۟ لَئِن لَّمْ تَنتَهِ يَٰلُوطُ لَتَكُونَنَّ مِنَ ٱلْمُخْرَجِينَ ﴿167﴾
Zij zeiden: Indien gij zoo voortgaat, o Lot! zult gij zekerlijk uit onze stad worden verdreven.
Zij zeiden: \"O Lôeth, als jij er niet mee ophoudt, behoor jij tot de verdrevenen.\"
Zij zeiden: \"O Lôeth, als jij er niet mee ophoudt, behoor jij tot de verdrevenen.\"
قَالَ إِنِّى لِعَمَلِكُم مِّنَ ٱلْقَالِينَ ﴿168﴾
Hij zeide: Waarlijk, ik behoor tot hen, die uwe daden verfoeien.
Hij in zei: \"Voorwaar, ik behoor tot hen die jullie daden verachten.
Hij in zei: \"Voorwaar, ik behoor tot hen die jullie daden verachten.
رَبِّ نَجِّنِى وَأَهْلِى مِمَّا يَعْمَلُونَ ﴿169﴾
O Heer! bevrijd mij en mijn gezin van hetgeen zij bedrijven.
Mijn Heer, red mij en mijn familie van wat zij doen.\"
Mijn Heer, red mij en mijn familie van wat zij doen.\"
فَنَجَّيْنَٰهُ وَأَهْلَهُۥٓ أَجْمَعِينَ ﴿170﴾
Daarom bevrijdden wij hem en zijn geheel gezin.
En Wij hebben hem en zijn familie allen gered.
En Wij hebben hem en zijn familie allen gered.
إِلَّا عَجُوزًۭا فِى ٱلْغَٰبِرِينَ ﴿171﴾
Behalve eene oude vrouw, zijnde zijne vrouw, die omkwam met hen die achtergebleven waren.
Behalve een oude vrouw onder de achterblijvers.
Behalve een oude vrouw onder de achterblijvers.
ثُمَّ دَمَّرْنَا ٱلْءَاخَرِينَ ﴿172﴾
Daarna verdelgden wij de overigen.
Toen vernietigden Wij de anderen.
Toen vernietigden Wij de anderen.
وَأَمْطَرْنَا عَلَيْهِم مَّطَرًۭا ۖ فَسَآءَ مَطَرُ ٱلْمُنذَرِينَ ﴿173﴾
En wij deden eene bui van steenen op hen nederregenen, en vreeselijk was de regenbui die op degenen nederviel, welke te vergeefs waren gewaarschuwd.
En Wij deden een (vulkanische) regen op hen neerstromen, hoe slecht was de regen voor de gewaarschuwden!
En Wij deden een (vulkanische) regen op hen neerstromen, hoe slecht was de regen voor de gewaarschuwden!
إِنَّ فِى ذَٰلِكَ لَءَايَةًۭ ۖ وَمَا كَانَ أَكْثَرُهُم مُّؤْمِنِينَ ﴿174﴾
Waarlijk, hierin was een teeken; maar het grootste deel hunner geloofde niet.
Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen.
Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen.
وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ ٱلْعَزِيزُ ٱلرَّحِيمُ ﴿175﴾
Uw Heer is de machtige, de genadige.
En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad), is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Bamhartige.
En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad), is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Bamhartige.
كَذَّبَ أَصْحَٰبُ لْـَٔيْكَةِ ٱلْمُرْسَلِينَ ﴿176﴾
Ook de bewoners van het woud beschuldigden Gods gezanten van bedrog.
De bewoners van Aikah loochenden de Boodschappers.
De bewoners van Aikah loochenden de Boodschappers.
إِذْ قَالَ لَهُمْ شُعَيْبٌ أَلَا تَتَّقُونَ ﴿177﴾
Toen Shoaib tot hen zeide: Wilt gij God niet vreezen?
(Gedenk) toen Sjoe'aib tot hen zei: \"Vrezen jullie (Allah) niet?
(Gedenk) toen Sjoe'aib tot hen zei: \"Vrezen jullie (Allah) niet?
إِنِّى لَكُمْ رَسُولٌ أَمِينٌۭ ﴿178﴾
Waarlijk ik ben een geloovig boodschapper voor u.
Voorwaar, ik ben voor jullie een betrouwbare Boodschapper.
Voorwaar, ik ben voor jullie een betrouwbare Boodschapper.
فَٱتَّقُوا۟ ٱللَّهَ وَأَطِيعُونِ ﴿179﴾
Vreest dus God en gehoorzaamt mij.
Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
وَمَآ أَسْـَٔلُكُمْ عَلَيْهِ مِنْ أَجْرٍ ۖ إِنْ أَجْرِىَ إِلَّا عَلَىٰ رَبِّ ٱلْعَٰلَمِينَ ﴿180﴾
Ik vraag geene belooning van u, voor mijne prediking; ik verwacht mijne belooning van niemand anders dan van den Heer van alle schepselen.
En ik vraag jullie er geen beloning voor, mijn beloning berust slechts bij de Heer der Werelden.
En ik vraag jullie er geen beloning voor, mijn beloning berust slechts bij de Heer der Werelden.
۞ أَوْفُوا۟ ٱلْكَيْلَ وَلَا تَكُونُوا۟ مِنَ ٱلْمُخْسِرِينَ ﴿181﴾
Geeft juist gewicht en weest geene bedriegers.
En geeft de volle maat een behoort niet tot hen die tekort doen.
En geeft de volle maat een behoort niet tot hen die tekort doen.
وَزِنُوا۟ بِٱلْقِسْطَاسِ ٱلْمُسْتَقِيمِ ﴿182﴾
En weegt met een gelijke weegschaal.
En weegt met juiste weegschalen.
En weegt met juiste weegschalen.
وَلَا تَبْخَسُوا۟ ٱلنَّاسَ أَشْيَآءَهُمْ وَلَا تَعْثَوْا۟ فِى ٱلْأَرْضِ مُفْسِدِينَ ﴿183﴾
En vermindert niet wat den menschen toekomt; bedrijft geen geweld op aarde; en handelt niet slecht.
En benadeelt niet de mensen in hun zaken en verricht geen kwaad op aarde, als verderfzaaiers.
En benadeelt niet de mensen in hun zaken en verricht geen kwaad op aarde, als verderfzaaiers.
وَٱتَّقُوا۟ ٱلَّذِى خَلَقَكُمْ وَٱلْجِبِلَّةَ ٱلْأَوَّلِينَ ﴿184﴾
En vreest hem die u en de vroegere geslachten heeft geschapen.
En vreest Degene Die jullie en de vroegere generaties geschapen heeft.\"
En vreest Degene Die jullie en de vroegere generaties geschapen heeft.\"
قَالُوٓا۟ إِنَّمَآ أَنتَ مِنَ ٱلْمُسَحَّرِينَ ﴿185﴾
Zij antwoordden: Waarlijk gij zijt bezeten.
Zij zeiden: \"Voorwaar, jij behoort slechts tot de betoverden.
Zij zeiden: \"Voorwaar, jij behoort slechts tot de betoverden.
وَمَآ أَنتَ إِلَّا بَشَرٌۭ مِّثْلُنَا وَإِن نَّظُنُّكَ لَمِنَ ٱلْكَٰذِبِينَ ﴿186﴾
Gij zijt niets meer dan een mensch gelijk wij en waarlijk, wij houden u voor een leugenaar.
En jij bent slechts een mens als wij ein wij vinden dat jij zeker tot de leugenaars behoort.
En jij bent slechts een mens als wij ein wij vinden dat jij zeker tot de leugenaars behoort.
فَأَسْقِطْ عَلَيْنَا كِسَفًۭا مِّنَ ٱلسَّمَآءِ إِن كُنتَ مِنَ ٱلصَّٰدِقِينَ ﴿187﴾
Doe thans een deel van den hemel op ons nedervallen, indien gij de Waarheid spreekt.
Laat dan eens een stuk van de hemel op ons vallen, als jij tot de waarachtigen behoort.\"
Laat dan eens een stuk van de hemel op ons vallen, als jij tot de waarachtigen behoort.\"
قَالَ رَبِّىٓ أَعْلَمُ بِمَا تَعْمَلُونَ ﴿188﴾
Shoaib zeide. Mijn Heer weet het beste wat gij doet.
Hij zei: \"Mijn Heer weet het beste wat jullie doen.\"
Hij zei: \"Mijn Heer weet het beste wat jullie doen.\"
فَكَذَّبُوهُ فَأَخَذَهُمْ عَذَابُ يَوْمِ ٱلظُّلَّةِ ۚ إِنَّهُۥ كَانَ عَذَابَ يَوْمٍ عَظِيمٍ ﴿189﴾
En zij beschuldigden hen van bedrog; daarom overviel hen de straf van den dag der schaduwgevende wolk, en dit was de straf van den vreeselijken dag.
Maar zij loochenden hem, waarop een bestraffing hen trofop een zwaarbewolkte dag. Voorwaar, het was een bestraffing van een geweldige dag.
Maar zij loochenden hem, waarop een bestraffing hen trofop een zwaarbewolkte dag. Voorwaar, het was een bestraffing van een geweldige dag.
إِنَّ فِى ذَٰلِكَ لَءَايَةًۭ ۖ وَمَا كَانَ أَكْثَرُهُم مُّؤْمِنِينَ ﴿190﴾
Waarlijk, hierin was een teeken; maar het grootste deel hunner geloofde niet.
Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van ben zijn geen gelovigen.
Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van ben zijn geen gelovigen.
وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ ٱلْعَزِيزُ ٱلرَّحِيمُ ﴿191﴾
Uw Heer is de machtige, de barmhartige.
En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad) is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Bamhartige.
En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad) is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Bamhartige.
وَإِنَّهُۥ لَتَنزِيلُ رَبِّ ٱلْعَٰلَمِينَ ﴿192﴾
Dit boek is zekerlijk eene openbaring van den Heer van alle schepselen.
En voorwaar, hij (de Koran) is zeker een neerzending van de Heer der Werelden.
En voorwaar, hij (de Koran) is zeker een neerzending van de Heer der Werelden.
نَزَلَ بِهِ ٱلرُّوحُ ٱلْأَمِينُ ﴿193﴾
Welke de getrouwe geest op uw hart heeft doen nederdalen.
Met hem (de Koran) daalde de getrouwe Geest (Djibrîl) neer.
Met hem (de Koran) daalde de getrouwe Geest (Djibrîl) neer.
عَلَىٰ قَلْبِكَ لِتَكُونَ مِنَ ٱلْمُنذِرِينَ ﴿194﴾
Opdat gij een prediker voor uw volk zoudt zijn,
Op jouw hart (O Moehammad), opdat jij tot de waarschuwers behoort.
Op jouw hart (O Moehammad), opdat jij tot de waarschuwers behoort.
بِلِسَانٍ عَرَبِىٍّۢ مُّبِينٍۢ ﴿195﴾
In de duidelijke Arabische taal.
In een duidelijke Arabische taal.
In een duidelijke Arabische taal.
وَإِنَّهُۥ لَفِى زُبُرِ ٱلْأَوَّلِينَ ﴿196﴾
Waarvan de getuigenis door de schriften van vroegere tijden wordt geleverd.
En voorwaar, hij (de Koran) is zeker (aangekondigd) in de Schriften van de vroegeren.
En voorwaar, hij (de Koran) is zeker (aangekondigd) in de Schriften van de vroegeren.
أَوَلَمْ يَكُن لَّهُمْ ءَايَةً أَن يَعْلَمَهُۥ عُلَمَٰٓؤُا۟ بَنِىٓ إِسْرَٰٓءِيلَ ﴿197﴾
Was het geen teeken voor hen, dat de wijze mannen onder de kinderen Israëls die kenden?
Is het voor hen dan geen teken dat de geleerden van de Kinderen van Israël hem kennen?
Is het voor hen dan geen teken dat de geleerden van de Kinderen van Israël hem kennen?
وَلَوْ نَزَّلْنَٰهُ عَلَىٰ بَعْضِ ٱلْأَعْجَمِينَ ﴿198﴾
Hadden wij het aan een der vreemdelingen geopenbaard.
En als Wij hem am de niet-Arabieren hadden doen neerdalen.
En als Wij hem am de niet-Arabieren hadden doen neerdalen.
فَقَرَأَهُۥ عَلَيْهِم مَّا كَانُوا۟ بِهِۦ مُؤْمِنِينَ ﴿199﴾
En hij zou het hun hebben voorgelezen, dan zouden zij daaraan niet hebben willen gelooven.
(En als) hij hem dan aan ben voorgedragen had, dan hadden zij er niet in geloofd.
(En als) hij hem dan aan ben voorgedragen had, dan hadden zij er niet in geloofd.
كَذَٰلِكَ سَلَكْنَٰهُ فِى قُلُوبِ ٱلْمُجْرِمِينَ ﴿200﴾
Zoo deden wij hardnekkig ongeloof in de harten der zondaren binnentreden.
Op deze wijze deden Wij hem binnendringen in de barten van de misdadigers.
Op deze wijze deden Wij hem binnendringen in de barten van de misdadigers.
لَا يُؤْمِنُونَ بِهِۦ حَتَّىٰ يَرَوُا۟ ٱلْعَذَابَ ٱلْأَلِيمَ ﴿201﴾
Zij zullen daarin niet gelooven, dan nadat zij eene pijnlijke straf hebben gezien.
Zij zullen er niet in geloven totdat zij de pijnlijke bestraffing zien.
Zij zullen er niet in geloven totdat zij de pijnlijke bestraffing zien.
فَيَأْتِيَهُم بَغْتَةًۭ وَهُمْ لَا يَشْعُرُونَ ﴿202﴾
Deze zal plotseling over hen komen, en zij zullen deze niet voorzien.
Die plotseling tot ben zal komen, terwijl zij het niet beseffen.
Die plotseling tot ben zal komen, terwijl zij het niet beseffen.
فَيَقُولُوا۟ هَلْ نَحْنُ مُنظَرُونَ ﴿203﴾
En zij zullen zeggen: zal ons uitstel worden verleend?
Dan zeggen zij: \"Krijgen wij uitstel?\"
Dan zeggen zij: \"Krijgen wij uitstel?\"
أَفَبِعَذَابِنَا يَسْتَعْجِلُونَ ﴿204﴾
Verlangen zij dus dat onze straf zal worden verhaast?
Vragen zij dan dat Onze bestraffing bespoedigd wordt?
Vragen zij dan dat Onze bestraffing bespoedigd wordt?
أَفَرَءَيْتَ إِن مَّتَّعْنَٰهُمْ سِنِينَ ﴿205﴾
Wat denkt gij? Indien wij hun toestaan het voordeel van dit leven voor vele jaren te genieten.
Wat denk jij dan, als Wij hun (enige) jaren laten genieten?
Wat denk jij dan, als Wij hun (enige) jaren laten genieten?
ثُمَّ جَآءَهُم مَّا كَانُوا۟ يُوعَدُونَ ﴿206﴾
En datgene, waarmede zij bedreigd werden, later over hen komt.
En daarop tot hen komt wat beloofd was?
En daarop tot hen komt wat beloofd was?
مَآ أَغْنَىٰ عَنْهُم مَّا كَانُوا۟ يُمَتَّعُونَ ﴿207﴾
Wat zal het hen van voordeel zijn, wat zij hebben genoten?
Het zal hun niet baten, wat hun aan genot gegeven was.
Het zal hun niet baten, wat hun aan genot gegeven was.
وَمَآ أَهْلَكْنَا مِن قَرْيَةٍ إِلَّا لَهَا مُنذِرُونَ ﴿208﴾
Wij hebben geene stad verwoest, dan nadat er vooraf gezanten waren heengezonden.
En Wij hebben geen stad vernietigd zonder dat er voor haar waarschuwers waren geweest.
En Wij hebben geen stad vernietigd zonder dat er voor haar waarschuwers waren geweest.
ذِكْرَىٰ وَمَا كُنَّا ظَٰلِمِينَ ﴿209﴾
Ten einde de bewoners daarvan te waarschuwen, ook behandelden wij hen niet onrechtvaardig.
Als een waarschuwing: en Wij weren geen onrechtvaardigen.
Als een waarschuwing: en Wij weren geen onrechtvaardigen.
وَمَا تَنَزَّلَتْ بِهِ ٱلشَّيَٰطِينُ ﴿210﴾
De duivelen daalden niet neder met den Koran, zooals de ongeloovigen voorgeven;
En hij (de Koran) is niet door de Satans neergedaald.
En hij (de Koran) is niet door de Satans neergedaald.
وَمَا يَنۢبَغِى لَهُمْ وَمَا يَسْتَطِيعُونَ ﴿211﴾
Dat komt niet overeen met hun doel; ook zijn zij niet in staat zulk een boek voort te brengen.
Het past hun niet en zij zijn er niet toe in staat.
Het past hun niet en zij zijn er niet toe in staat.
إِنَّهُمْ عَنِ ٱلسَّمْعِ لَمَعْزُولُونَ ﴿212﴾
Want zij zijn er ver van verwijderd, het gesprek der engelen in den hemel te hooren.
Voorwaar, van het horen (ervan) zijn zij zeker buitengesloten.
Voorwaar, van het horen (ervan) zijn zij zeker buitengesloten.
فَلَا تَدْعُ مَعَ ٱللَّهِ إِلَٰهًا ءَاخَرَ فَتَكُونَ مِنَ ٱلْمُعَذَّبِينَ ﴿213﴾
Roep geen anderen god met den waren God aan, opdat gij niet tot een van hen wordet, die ter straffe zijn gedoemd.
Roept dus geen andere goden naast Allah aan, anders zal jij tot de bestraften behoren.
Roept dus geen andere goden naast Allah aan, anders zal jij tot de bestraften behoren.
وَأَنذِرْ عَشِيرَتَكَ ٱلْأَقْرَبِينَ ﴿214﴾
En vermaan uwe naaste betrekkingen.
En waarschuw jouw naaste familieleden.
En waarschuw jouw naaste familieleden.
وَٱخْفِضْ جَنَاحَكَ لِمَنِ ٱتَّبَعَكَ مِنَ ٱلْمُؤْمِنِينَ ﴿215﴾
En gedraag u met zachtmoedigheid omtrent de ware geloovigen die u volgen.
En wees bescheiden eva nederig tegenover de gelovigen die jou volgen.
En wees bescheiden eva nederig tegenover de gelovigen die jou volgen.
فَإِنْ عَصَوْكَ فَقُلْ إِنِّى بَرِىٓءٌۭ مِّمَّا تَعْمَلُونَ ﴿216﴾
En indien zij ongehoorzaam omtrent u zijn, zeg dan: Waarlijk ik ben zuiver van hetgeen gij doet.
En als zij jou dan ongehoorzam zijn, zeg dan: \"Ik ben onschuldig aan wat jullie doen.\"
En als zij jou dan ongehoorzam zijn, zeg dan: \"Ik ben onschuldig aan wat jullie doen.\"
وَتَوَكَّلْ عَلَى ٱلْعَزِيزِ ٱلرَّحِيمِ ﴿217﴾
En vertrouw in den machtigsten, den barmhartigsten God.
En vertrouw op de Almachtige, de Meest Barmhartige.
En vertrouw op de Almachtige, de Meest Barmhartige.
ٱلَّذِى يَرَىٰكَ حِينَ تَقُومُ ﴿218﴾
Die u ziet als gij opstaat,
Degene Die jou ziet als jij staat (te bidden).
Degene Die jou ziet als jij staat (te bidden).
وَتَقَلُّبَكَ فِى ٱلسَّٰجِدِينَ ﴿219﴾
En uw gedrag onder hen die aanbidden;
En jouw bewegingen (ziet) onder de knielenden.
En jouw bewegingen (ziet) onder de knielenden.
إِنَّهُۥ هُوَ ٱلسَّمِيعُ ٱلْعَلِيمُ ﴿220﴾
Want hij ziet en hoort alles.
Voorwaar, Hij is de Alhorende, de Alwetende.
Voorwaar, Hij is de Alhorende, de Alwetende.
هَلْ أُنَبِّئُكُمْ عَلَىٰ مَن تَنَزَّلُ ٱلشَّيَٰطِينُ ﴿221﴾
Zal ik u verklaren op wie de duivelen nederdalen?
Zal ik jou vertellen tot wie de Satans neerdalen?
Zal ik jou vertellen tot wie de Satans neerdalen?
تَنَزَّلُ عَلَىٰ كُلِّ أَفَّاكٍ أَثِيمٍۢ ﴿222﴾
Zij dalen neder op iederen leugenachtigen en zondigen persoon.
Zij dalen neer tot elke zondige leugenaar.
Zij dalen neer tot elke zondige leugenaar.
يُلْقُونَ ٱلسَّمْعَ وَأَكْثَرُهُمْ كَٰذِبُونَ ﴿223﴾
Zij leeren wat gehoord is geworden, maar het grootste deel hunner zijn leugenaars.
Zij luisteren nam het gesprokene en de meesten van hen zijn leugenaars.
Zij luisteren nam het gesprokene en de meesten van hen zijn leugenaars.
وَٱلشُّعَرَآءُ يَتَّبِعُهُمُ ٱلْغَاوُۥنَ ﴿224﴾
En zij die dwalen, volgen de stappen der dichters.
En de dichters; de dwalenden volgen hen.
En de dichters; de dwalenden volgen hen.
أَلَمْ تَرَ أَنَّهُمْ فِى كُلِّ وَادٍۢ يَهِيمُونَ ﴿225﴾
Ziet gij niet dat zij, als van hunne zinnen beroofd, door iedere vallei wandelen?
Zie jij niet dat zij rusteloos ronddwalen in iedere vallei?
Zie jij niet dat zij rusteloos ronddwalen in iedere vallei?
وَأَنَّهُمْ يَقُولُونَ مَا لَا يَفْعَلُونَ ﴿226﴾
En dat zij zeggen, wat zij niet doen?
En dat zij zeker zeggen wat zij niet doen?
En dat zij zeker zeggen wat zij niet doen?
إِلَّا ٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ وَعَمِلُوا۟ ٱلصَّٰلِحَٰتِ وَذَكَرُوا۟ ٱللَّهَ كَثِيرًۭا وَٱنتَصَرُوا۟ مِنۢ بَعْدِ مَا ظُلِمُوا۟ ۗ وَسَيَعْلَمُ ٱلَّذِينَ ظَلَمُوٓا۟ أَىَّ مُنقَلَبٍۢ يَنقَلِبُونَ ﴿227﴾
Behalve zij die gelooven en goede werken doen en God dikwijls herdenken. En die zich zelven verdedigen, nadat zij onrechtvaardig zijn behandeld geworden; terwijl zij die onrechtvaardig handelen, hierna zullen weten, welke handeling zij te wachten hebben.
Behalve degenen die geloven en goede daden verrichten en Allah vaak gedenken. En zij overwinnen nadat hun onrecht is aangedaan. En degenen die onrecht pleegden zullen spoedig weten tot welke plaats van terugkeer zij zullen terugkeren!
Behalve degenen die geloven en goede daden verrichten en Allah vaak gedenken. En zij overwinnen nadat hun onrecht is aangedaan. En degenen die onrecht pleegden zullen spoedig weten tot welke plaats van terugkeer zij zullen terugkeren!